10
Ik vind het een zwaktebod als de conversatie te snel over films gaat. Ik bedoel: films zijn meer voor het eind van de avond, als je echt niets meer te zeggen hebt. Ik weet niet wat het is, maar ik krijg altijd een hol gevoel onder in mijn maag wanneer mensen over films beginnen: het is of het buiten alweer donker wordt terwijl je pas net bent opgestaan.
Het ergst zijn de figuren die hele films navertellen, ze gaan er echt voor zitten, ze trekken er gerust een kwartier voor uit: een kwartier per film, bedoel ik dan. Het maakt ze niet wezenlijk uit of jij nog naar de betreffende film toe moet of hem allang hebt gezien, dat soort informatie slaan ze over, ze zitten al midden in de openingsscène. Uit beleefdheid veins je aanvankelijk nog belangstelling, maar al snel laat je alle beleefdheid varen, je geeuwt openlijk, kijkt naar het plafond, en schuift heen en weer op je stoel. Je spaart kosten noch moeite om de naverteller zijn of haar mond te laten houden, maar niets helpt, ze zijn al te ver heen om die signalen op hun waarde te kunnen schatten, ze zijn vooral verslaafd aan zichzelf en hun eigen gelul over films.
Het was denk ik mijn broer die als eerste over de nieuwe Woody Allen was begonnen. ‘Een meesterwerk,’ zei hij, zonder vooraf te informeren of wij – dat wil zeggen: Claire en ik – hem misschien ook hadden gezien. Babette knikte heftig toen hij dat zei, ze waren er vorig weekend samen heen geweest, voor de verandering waren ze het een keer ergens over eens. ‘Een meesterwerk,’ zei ze. ‘Echt waar, jullie moeten hem echt gaan zien.’
Waarna Claire had gezegd dat wij er al geweest waren. ‘Twee maanden geleden,’ had ik er nog aan toegevoegd, wat in feite een overbodige mededeling was, ik had gewoon zin om het te zeggen, het was niet tegen Babette gericht, maar wel tegen mijn broer, ik wilde hem laten merken dat hij behoorlijk achterliep met zijn meesterwerken.
Toen waren meerdere meisjes in zwarte voorschoten met onze voorgerechten aan komen zetten, in hun kielzog gevolgd door de gerant en zijn pink, en waren we de draad kwijtgeraakt – tot Babette hem weer had opgepikt met haar vraag of wij hem nou wel of niet hadden gezien, die nieuwe Woody Allen.
‘Ik vond het een geweldige film,’ zei Claire, terwijl ze een ‘zontomaatje’ door het plasje olijfolie op haar bord heen roerde en naar haar mond bracht. ‘Zelfs Paul vond hem goed. Toch, Paul?’
Dit soort dingen doet Claire wel vaker: mij ergens in betrekken op een manier waardoor ik zelf geen kant meer op kan. Nu wisten de anderen al dat ik hem goed vond, en dat ‘zelfs Paul’betekende zoiets als ‘zelfs Paul, die normaal gesproken geen enkele film goed vindt, laat staan een film van Woody Allen’.
Serge keek mij aan, iets van zijn voorgerecht zat nog in zijn mond, hij kauwde erop, maar dat verhinderde hem niet om het woord tot mij te richten. ‘Een meesterwerk, toch? Nee echt, fantastisch.’ Hij kauwde verder en slikte iets door. ‘En die Scarlett Johansson mag mij te allen tijde een ontbijtje komen brengen. Goeiemorgen, wat een beauty is dat, zeg!’
Een film die je zelf behoorlijk goed vindt door je eigen, oudere broer een meesterwerk horen noemen, is net zoiets als de gebruikte kleren van die broer te moeten dragen: de gebruikte kleren die de oudere broer inmiddels te klein zijn, maar vanuit jouw perspectief vooral gebrúíkt. Mijn opties waren beperkt: beamen dat Woody Allens film een meesterwerk was, was als het aantrekken van die gebruikte kleren, en daarom al bij voorbaat uitgesloten; een overtreffende trap van ‘meesterwerk’bestond er niet, ik kon hooguit proberen te bewijzen dat Serge hem niet had begrepen, dat hij de film om de verkeerde redenen een meesterwerk vond, maar dat betekende waarschijnlijk een hoop gedraai en gezwoeg, veel te doorzichtig voor met name Claire, en vast ook wel voor Babette.
Eigenlijk bleef er maar één optie over, en dat was het grondig naar beneden halen van de film van Woody Allen, dat was vrij eenvoudig, er waren genoeg zwakke plekken aan te wijzen, zwakke plekken die er bij een film die je goed vindt weinig toe doen, maar die je in geval van nood kunt aanwenden om dezelfde film slecht te vinden. Claire zou eerst haar wenkbrauwen optrekken, en daarna hopelijk begrijpen waar ik mee bezig was: dat het verraad tegenover ons gezamenlijk-goed-vinden van de film in dienst stond van de strijd tegen slap en interessant gelul over films in het algemeen.
Ik bracht mijn hand naar mijn glas chablis, met de bedoeling om eerst een peinzende slok te nemen alvorens dit laatste plan ten uitvoer te brengen, toen me nog een andere uitweg te binnen schoot. Wat had die lul nou eigenlijk gezegd? Over Scarlett Johansson? ‘Te allen tijde een ontbijtje komen brengen (…) een beauty’ – ik wist niet hoe Babette over dit soort vlotte mannenbabbels dacht, maar Claire begon altijd meteen te steigeren wanneer mannen over ‘lekkere konten’ en ‘mooie tieten’ begonnen. Ik had haar reactie gemist toen mijn broer dat over dat ontbijtje zei, omdat ik op dat moment naar hém keek, maar dat was eigenlijk ook niet nodig.
De laatste tijd had ik soms de indruk dat hij de werkelijkheid uit het oog begon te verliezen, dat hij in alle ernst meende dat ook de Scarlett Johanssons van deze wereld met alle liefde een ontbijtje voor hem klaar zouden willen maken. Ik verdacht hem ervan dat hij een beetje op dezelfde manier tegen vrouwen aankeek als tegen eten, en dan in het bijzonder de dagelijkse warme maaltijd. Dat was vroeger al zo, en dat is eigenlijk altijd zo gebleven. ‘Ik heb honger,’ zegt Serge wanneer hij honger heeft. Dat zegt hij ook als je ergens ver buiten de bewoonde wereld in een natuurgebied loopt, of op de snelweg rijdt, tussen twee afslagen in. ‘Ja,’ zeg ik dan, ‘maar er is op dit moment niets te eten.’ ‘Maar ik heb nú honger,’ zegt Serge. ‘Ik moet nú iets eten.’
Het had iets treurigs, die domme vastberadenheid die hem alles – zijn omgeving, de mensen in zijn gezelschap – deed vergeten, die uitsluitend op dat ene doel gericht was: het stillen van de honger. Op zulke momenten deed hij me denken aan een dier dat een obstakel op zijn weg vindt: een vogel die niet begrijpt dat het glas in het raam van harde materie is en er keer op keer tegenaan blijft vliegen.
En wanneer we ten slotte een eetgelegenheid hadden gevonden, was er weinig aan. Dan at hij zoals je benzine tankt: snel en efficiënt kauwde hij op het witte bolletje met kaas of de gevulde koek, opdat de brandstof binnen de kortste keren zijn maag zou bereiken; omdat je zonder brandstof nu eenmaal niet verder kon. Het echte uitgebreide tafelen is pas veel later gekomen, het was net als met zijn wijnkennis, hij heeft op een bepaald moment bedacht dat het erbij hoorde, maar de snelheid en de efficiëntie zijn gebleven: tot op de dag van vandaag heeft hij altijd als eerste zijn bordje leeg.
Ik zou er een fortuin voor overhebben om een keer te mogen zien en horen hoe het er tussen hem en Babette in de slaapkamer aan toegaat. Aan de andere kant is er een deel van mezelf dat zich hier juist tot het uiterste tegen verzet, dat een even groot fortuin zou neertellen om het nooit te hoeven meemaken.
‘Ik moet neuken.’ En dan Babette die antwoordt dat ze hoofdpijn heeft, dat ze ongesteld is of er vanavond gewoon niet aan moet denken, aan zijn lichaam, zijn armen en benen, zijn hoofd, zijn geur. ‘Maar ik moet nú neuken.’ Ik denk dat mijn broer neukt zoals hij eet, dat hij zich bij een vrouw naar binnen wringt zoals hij een broodje kroket in zijn mond propt – en dat zijn honger daarna gestild is.
‘Je hebt dus vooral naar de tieten van Scarlett Johansson zitten kijken,’ zei ik, veel grover dan ik van plan was geweest. ‘Of bedoelde je iets anders met een meesterwerk?’
Er viel het soort wonderlijke stilte dat je alleen in restaurants kunt horen: een plotseling verhoogd bewustzijn van de aanwezigheid van de anderen, het geroezemoes en het getik van bestek op de borden aan de overige dertig tafeltjes, een of twee seconden van windstilte waarin achtergrondgeluiden voorgrondgeluiden worden.
De stilte werd het eerst verbroken door de lach van Babette; ik keek even naar mijn vrouw die mij verbijsterd aanstaarde, en daarna weer naar Serge: die probeerde ook te lachen, maar het ging niet van harte – bovendien zat er nog altijd iets in zijn mond.
‘Kom nou, Paul, niet zo heilig!’ zei hij. ‘Het is toch gewoon een lekker wijf, een man heeft toch ogen in zijn kop?’
‘Lekker wijf’, dat vond Claire ook niet prettig, zo wist ik. Zij zou altijd ‘een mooie man’ blijven zeggen, nooit ‘een lekker ding’ om over ‘een lekker kontje’ nog maar te zwijgen. ‘Dat hele modegedoe met het te pas en te onpas over “lekkere kontjes” hebben is mij veel te geforceerd, als vrouwen op die manier beginnen,’ had ze weleens gezegd. ‘Dat is net zoiets als vrouwen die opeens een pijp gaan roken of op de grond spuwen.’
Tot in het diepst van zijn wezen was Serge altijd een boer gebleven, een onbehouwen lul: dezelfde onbehouwen lul die vroeger om zijn scheten van tafel werd gestuurd.
‘Ik vind Scarlett Johansson ook een hele mooie vrouw,’ zei ik. ‘Maar het klonk een beetje of je dat het belangrijkste van die film vond, je moet me maar corrigeren als ik het verkeerd zie.’
‘Nou, het gaat met die, hoe heet-ie, die Engelsman, die tennisleraar wel helemaal de foute kant op omdat hij haar niet uit zijn hoofd kan zetten. Hij moet haar zelfs doodschieten om zijn doeleinden te kunnen verwezenlijken.’
‘Nou!’ zei Babette. ‘Dat moet je niet zeggen, dan is het toch helemaal niet leuk meer als je hem nog niet gezien hebt!’ Er viel opnieuw een korte stilte waarin Babette van Claire naar mij keek. ‘O shit, ik zit geloof ik te slapen, jullie hadden hem juist wél gezien!’