24
En nu, in de tuin van het restaurant, stonden we opnieuw zwijgend tegenover elkaar. Michel had het klepje van zijn mobieltje een paar keer omhoog en weer omlaag geschoven en het daarna in zijn jaszak gestopt.
‘Michel…’ begon ik.
Hij keek me niet aan, hij had zijn hoofd een halve slag gedraaid, naar het donkere park; ook zijn gezicht bleef in het donker. ‘Ik heb geen tijd,’ zei hij. ‘Ik moet weg.’
‘Michel. Waarom heb je me niets verteld? Over die filmpjes? Of in elk geval over dat ene filmpje. Toen? Toen het nog kon?’
Hij wreef met zijn vingers over zijn neus, hij schraapte met zijn witte sportschoenen in het grind en haalde zijn schouders op.
‘Michel?’
Hij keek naar de grond. ‘Het doet er niet toe,’ zei hij.
Een ogenblik lang dacht ik aan de vader die ik had kunnen zijn, misschien wel had moeten zijn, de vader die nu ‘Het doet er wel toe!’ zou zeggen. Voor vermanende toespraken was het inmiddels te laat, dat station was al lang en breed gepasseerd: destijds, op de avond van de tv-uitzending, in zijn kamer. Of misschien nog wel eerder.
Een paar dagen geleden, kort nadat Serge mij had gebeld om in het restaurant af te spreken, had ik de uitzending van Opsporing Verzocht nog een keer teruggekeken op internet. Ik dacht dat dat geen slecht idee was, ik redeneerde dat ik zo beter voorbereid op het diner zou verschijnen.
‘We moeten praten,’ had Serge gezegd.
‘Waarover?’ had ik geantwoord. Ik had me van de domme gehouden, dat was het beste, dacht ik.
Aan de andere kant van de lijn had mijn broer een diepe zucht geslaakt.
‘Ik denk niet dat ik dat jou nog hoef te vertellen,’ zei hij.
‘Weet Babette het?’ vroeg ik toen maar.
‘Ja. Daarom wil ik ook met zijn vieren praten. Het gaat ons alle vier aan. Het zijn onze kinderen.’
Het viel me op dat hij op zijn beurt niet vroeg of Claire het ook wist. Blijkbaar ging hij daarvan uit – of liet het hem koud. Daarna had hij de naam van het restaurant genoemd, het restaurant waar ze hem kenden; hij had gezegd dat de wachtlijsten van zeven maanden voor een tafeltje geen problemen zouden opleveren.
Wist Claire het ook? dacht ik nu, terwijl ik naar mijn zoon keek die ondertussen echt aanstalten leek te maken naar zijn fiets te lopen en te vertrekken.
‘Michel, wacht nog even,’ zei ik. We moeten praten, zou de andere vader zeggen, de vader die ik niet was.
Zo bekeek ik opnieuw de beelden van de bewakingscamera, de lachende jongens die een bureaulamp en vuilniszakken naar de onzichtbare dakloze gooiden. En tot slot de lichtflits van de exploderende benzinedampen, de jongens die zich haastig uit de voeten maakten, de telefoonnummers die je kon bellen – of anders de politie in uw woonplaats met wie je je in verbinding kon stellen.
Ik keek nog een keer, vooral het laatste stuk met de jerrycan en het gooien van wat, zoals ik inmiddels wist, een aansteker was. Een Zippo, een aansteker met een klepje, het soort aansteker waarvan de vlam pas uitgaat wanneer je dat klepje dichtklapt. Wat deden twee jongens die allebei niet rookten met een aansteker? Sommige vragen had ik niet gesteld, simpelweg omdat ik het onnodig vond om alles te weten, uit een sterke behoefte aan onwetendheid, zou je ook kunnen zeggen – maar deze wel. ‘Om een vuurtje te kunnen geven,’ had Michel zonder aarzeling geantwoord. ‘Meisjes,’ had hij eraan toegevoegd toen ik hem na dat eerste antwoord blijkbaar wat schaapachtig was blijven aankijken. ‘Meisjes vragen je om een vuurtje, voor een jointje of een Marlboro Light, het is gewoon een gemiste kans als je dan niks op zak hebt.’
Zoals gezegd keek ik twee keer naar het laatste stuk. Na de lichtflits verdwenen de jongens door de glazen deur. Je zag de deur langzaam terugvallen in het slot, en daar hielden de beelden op.
En bij de tweede keer kijken zag ik plotseling iets wat me nog niet eerder was opgevallen. Ik klikte het beeld terug tot aan het moment waarop Michel en Rick door de deur verdwenen. Vanaf het dichtvallen van de deur zette ik het beeld op slow, en daarna nog langzamer, op beeld voor beeld.
Is het nog nodig om de lichamelijke verschijnselen te beschrijven die mijn ontdekking vergezelden? Het dunkt mij dat ze voor zichzelf spreken. Het bonzende hart, de droge lippen en tong, de ijspegel binnen in het hoofd, aan de achterzijde, de punt stak in de laatste halswervel, in de holle ruimte zonder bot of kraakbeen waar de schedel begint, op het moment dat ik het laatste beeld van de bewakingscamera helemaal stilzette.
Daar, rechts onderin: iets wits. Iets wits dat bij een eerste bezichtiging niemand zou zijn opgevallen, omdat iedereen immers in de veronderstelling verkeerde dat wij het ergste inmiddels al achter de rug hadden. De lamp, de vuilniszakken, de jerrycan… het was tijd om het hoofd te schudden en woorden van afkeuring te mompelen: jeugd; wereld; weerloos; moord; videoclips; computergames; werkkampen; strengere straffen; doodstraf.
Het beeld stond stil en ik keek naar het witte ding. Buiten was het helemaal donker, in de ruit van de glazen deur zag je een deel van het interieur van het pinhokje weerspiegeld: de grijs betegelde vloer, de eigenlijke automaat met zijn drukknoppen en venster, en het merk, het logo, moest je geloof ik zeggen, van de bank waaraan de pinautomaat toebehoorde.
Puur theoretisch zou het witte ding een weerkaatsing kunnen zijn, de weerkaatsing van tl-licht op een voorwerp dat zich in het interieur van de pinautomaat bevond – van een van de voorwerpen waarmee de jongens de dakloze bekogeld hadden misschien.
Maar dit was inderdaad allemaal puur theoretisch. Het witte ding bevond zich buiten, het was van buitenaf, vanaf de straat, in beeld gekomen. Een willekeurige kijker zou het nooit zijn opgevallen, en al helemaal niet in de uitzending van Opsporing Verzocht. Je moest de beelden stilzetten, of ze beeld voor beeld bekijken, zoals ik had gedaan, en dan nog…
Je moest weten wat je zag. Daar kwam het in feite op neer. Ik wist zeker dat ik wist wat ik zag omdat ik het witte ding onmiddellijk had herkend als datgene wat het was.
Ik klikte op Volledig scherm. Het beeld werd nu weliswaar groter maar ook onmiskenbaar vager en vormlozer. Onwillekeurig moest ik aan Blowup denken, de film van Michelangelo Antonioni waarin een fotograaf bij het uitvergroten van een foto een pistool onder een struik ziet liggen: naar later blijkt een wapen dat gebruikt is bij een moord. Maar hier op de computer had uitvergroten geen enkele zin. Ik klikte op Verkleinen en pakte het vergrootglas dat ik op mijn bureau heb liggen.
Met het vergrootglas was het nu een kwestie van het instellen van de juiste afstand. Al naargelang ik dichter bij het scherm kwam of me er juist van verwijderde, werd het beeld scherper. Scherper en groter.
Nog scherper en nog groter zag ik nu bevestigd wat ik al bij de eerste keer kijken goed had gezien: een sportschoen. Een witte sportschoen van het type zoals die door ontelbare mensen gedragen wordt; ontelbare mensen zoals mijn zoon en mijn neef.
Aan dat laatste dacht ik inderdaad heel even, nog geen tiende van een seconde: dat één sportschoen weliswaar naar tienduizenden sportschoendragers verwees, maar dat omgekeerd tienduizenden sportschoenen lastig waren terug te herleiden naar één specifieke drager.
Nee, dat was niet hetgeen waar ik al te lang bij stilstond. Het ging om de boodschap, of beter gezegd: de betekenis van de witte sportschoen buiten de glazen deur van het pinhokje. Of nog beter gezegd: de betekenissen.
Ik keek nog eens goed, ik zoomde in en uit met het vergrootglas. Bij nadere beschouwing zag je een lichte verkleuring boven de sportschoen, het zwart van de straat buiten was hier een fractie minder donker. Dat was waarschijnlijk het been, de broekspijp van de sportschoendrager die het beeld in stapte.
Ze waren teruggekomen. Dat was de eerste betekenis. De tweede betekenis was dat de politie, al dan niet in samenspraak met de makers van Opsporing Verzocht, had besloten om deze laatste beelden niet in de uitzending op te nemen.
Natuurlijk was alles mogelijk. Natuurlijk kon de sportschoen aan een ander toebehoren dan aan Michel of Rick, een toevallige voorbijganger die een halve minuut nadat beide jongens het pinhokje hadden verlaten voorbij was gekomen. Maar dat leek toch tamelijk onwaarschijnlijk, op dat uur van de nacht, in die straat, ergens in een buitenwijk. Bovendien zou deze voorbijganger dan een getuige zijn geweest die de jongens kon hebben gezien. Een belangrijke getuige tot wie de politie in de uitzending een oproep zou hebben gericht zich te melden.
Goed beschouwd was de witte sportschoen slechts voor één uitleg vatbaar: die ene uitleg die ik er meteen al aan gegeven had (dit alles, het met het vergrootglas inzoomen op de sportschoen en het trekken van de conclusie, nam in werkelijkheid minder dan een paar seconden in beslag): ze waren teruggekomen. Michel en Rick waren teruggekomen om met eigen ogen te zien wat ze hadden aangericht.
Dit alles was al tamelijk verontrustend, zij het nog gewoon verontrustend. Het alarmerende school hem in het weglaten van de beelden uit de uitzending van Opsporing Verzocht. Ik probeerde te bedenken wat de reden kon zijn geweest om de beelden niet te vertonen. Misschien was er iets op te zien waardoor Michel of Rick (of beiden) beter te herkennen waren? Maar dat zou dan toch een extra reden zijn om ze juist wel te vertonen?
En als de beelden nou eens te onbelangrijk waren? dacht ik gedurende drie seconden hoopvol. Een onbelangrijke toevoeging waar de kijker verder niets mee opschoot? Nee, bedacht ik meteen daarop. Onbelangrijk kon het niet zijn. Alleen al het feit dat ze waren teruggekomen was te belangrijk om zomaar weg te laten.
Er was dus iets te zien, iets wat voor de televisiekijker achterwege kon worden gelaten: iets waarvan alleen de politie en de daders op de hoogte waren.
Je las weleens dat de politie in de publiciteit over een onderzoek bepaalde feiten wegliet, welk moordwapen er precies was gebruikt, of een teken dat de moordenaar bij, of op zijn slachtoffer had achtergelaten. Dit om te voorkomen dat gestoorden een misdrijf zouden opeisen – of zouden imiteren.
Voor het eerst in de afgelopen weken vroeg ik me af of Michel en Rick de beelden van de bewakingscamera zelf eigenlijk wel gezien hadden. Op de avond van de Opsporing Verzocht-uitzending had ik Michel erover verteld, ik had hem verteld dat ze door een bewakingscamera waren gefilmd, maar dat ze zo goed als onherkenbaar waren. Ik had eraan toegevoegd dat er voorlopig dus niets aan de hand was. Ook in de dagen daarna waren we niet meer op de bewakingscamera teruggekomen. Ik ging ervan uit dat het het beste was om helemaal nergens meer op terug te komen, om het geheim tussen mij en mijn zoon niet opnieuw op te rakelen.
Ik hoopte dat het over zou waaien, dat met het verstrijken van de tijd de aandacht zou verflauwen, dat de mensen door ander, nieuwer nieuws in beslag zouden worden genomen en de exploderende jerrycan uit hun collectieve geheugen zouden wissen. Er zou ergens een oorlog moeten uitbreken, een aanslag was misschien nog beter, veel doden, veel burgerslachtoffers waarover de mensen hun hoofd konden schudden. Af en aan rijdende ambulances, verwrongen staal van trein- of metrostellen, een gebouw van tien verdiepingen waar de voorgevel uit was geblazen – alleen zo zou de dakloze in het pinhokje naar de achtergrond kunnen verdwijnen, een incident, een klein voorval te midden van de grotere voorvallen.
Dat was waar ik in die eerste weken op hoopte. Het nieuws zou oud nieuws worden, misschien niet binnen een maand, maar wel binnen zes maanden – of anders in elk geval na een jaar. Ook de politie zou tegen die tijd door andere, dringender zaken in beslag worden genomen. Er zouden steeds minder rechercheurs op de zaak worden gezet, zoals dat heette, en over die enkele vasthoudende rechercheur, het type dat zich jarenlang in onopgeloste misdrijven vastbijt, maakte ik me geen illusies: die bestond alleen in tv-series.
Na die zes maanden, na dat jaar, zouden wij als gelukkig gezin verder kunnen leven. Er zat weliswaar ergens een litteken, maar een litteken staat het geluk niet in de weg. In de tussentijd zou ik zo normaal mogelijk doen. Normale dingen. Af en toe uit eten, naar de film, met Michel naar een voetbalwedstrijd. Aan tafel, ’s avonds tijdens de maaltijd, hield ik mijn vrouw nauwlettend in de gaten. Ik zocht naar minieme veranderingen in haar gedrag, iets wat erop kon duiden dat ook zij op haar beurt een verband vermoedde tussen de beelden van de bewakingscamera en ons eigen gelukkige gezin.
‘Wat is er?’ vroeg zij op zo’n avond; blijkbaar had ik dat nauwlettend in de gaten houden te letterlijk genomen. ‘Wat kijk je?’
‘Niets,’ zei ik. ‘Zat ik te kijken?’
En daarna had Claire moeten lachen; zij had haar hand op de mijne gelegd en zachtjes in mijn vingers geknepen.
Op dit soort momenten vermeed ik het altijd angstvallig om naar mijn zoon te kijken. Ik wilde geen blikken van verstandhouding, ik zou hem ook geen knipogen geven of op een andere manier laten merken dat wij nog altijd samen een geheim deelden. Ik wilde dat alles normaal was. Een gedeeld geheim zou ons een voorsprong geven op Claire – op zijn moeder, op mijn vrouw. We zouden haar in zekere zin buitensluiten, en dat vormde een grotere bedreiging voor ons gelukkige gezin dan het hele incident in het pinhokje.
Zonder blikken van verstandhouding (zonder knipogen) was er ook geen geheim, zo redeneerde ik. De gebeurtenissen in het pinhokje zouden we misschien moeilijk uit ons hoofd kunnen zetten, maar na verloop van tijd zouden ze buiten onszelf bestaan – net als voor de anderen. Maar wat we wel moesten vergeten was het geheim. En het was het beste om zo vroeg mogelijk met dat vergeten te beginnen.