27
Er viel een stilte waarin alleen de geluiden uit het park en van de straat aan de overkant van het water te horen waren: het korte klapperen van vogelvleugels tussen de takken van een boom, een optrekkende auto, een kerkklok die één keer sloeg – een stilte waarin mijn zoon en ik elkaar aankeken.
Ik durfde het niet met zekerheid te zeggen, maar ik meende iets vochtigs in Michels ogen te zien. Zijn blik liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Begrijp je het nu eindelijk? zei de blik.
In diezelfde stilte begon er in mijn linkerzak een mobiele telefoon te rinkelen. Te rinkelen en te trillen. Ik werd de laatste jaren een beetje doof, daarom had ik als ringtone Old Phone ingesteld, een ouderwets rinkelen dat aan oude, zwarte bakelieten telefoons deed denken en dat ik overal bovenuit hoorde.
Ik haalde mijn mobiel uit mijn zak met het doel hem weg te drukken, toen ik de naam van de beller op het display las: Claire.
‘Ja?’
Ik maakte een gebaar naar Michel dat hij nog niet weg moest gaan, maar hij leunde met zijn armen over elkaar gevouwen op het stuur van zijn fiets en leek opeens minder haast te hebben om te vertrekken.
‘Waar ben je?’ vroeg mijn vrouw. Ze praatte zacht maar dringend, de restaurantgeluiden op de achtergrond klonken luider dan haar stem. ‘Waar blijf je zo lang?’
‘Ik ben buiten.’
‘Wat ben je aan het doen? We hebben ons hoofdgerecht al bijna op. Ik dacht dat je meteen zou komen.’
‘Ik sta hier met Michel.’
Ik had eigenlijk ‘met onze zoon’ willen zeggen, maar deed het niet.
Het bleef even stil.
‘Ik kom eraan,’ zei Claire.
‘Nee, wacht! Hij gaat zo… Michel moet zo weg…’
Maar de verbinding was al verbroken.
Papa weet helemaal van niks en dat wil ik graag zo houden. Ik dacht aan mijn vrouw die zo dadelijk uit de deur van het restaurant naar buiten zou komen, en hoe ik dan naar haar zou kijken. Of beter gezegd: of ik nog net zo naar haar zou kunnen kijken als een paar uur eerder in het café van de gewone mensen, toen ze me had gevraagd of ik ook vond dat Michel de laatste tijd raar deed.
Ik vroeg me kortom af of wij nog een gelukkig gezin waren.
Mijn volgende gedachte betrof het filmpje van de in brand gestoken dakloze vrouw. En dan in de eerste plaats hoe dit op YouTube terecht was gekomen.
‘Komt mama?’ vroeg Michel.
‘Ja.’ Misschien beeldde ik het me in, maar ik meende een zekere opluchting in zijn stem te horen toen hij vroeg of ‘mama’ eraan kwam. Alsof hij hier inmiddels lang genoeg met zijn vader had gestaan. Zijn vader die toch niets voor hem kon doen. Komt mama? Mama komt. Ik moest snel zijn. Ik moest hem in bescherming nemen op het enige terrein waarop ik hem nog in bescherming kon nemen.
‘Michel,’ zei ik, terwijl ik opnieuw mijn hand op zijn onderarm legde. ‘Wat weet Beau… Faso… Hoe weet Faso van dat filmpje? Hij was toen toch al naar huis? Ik bedoel…’
Michel wierp een snelle blik op de ingang van het restaurant, alsof hij hoopte dat zijn moeder er al aankwam en hem van het pijnlijke samenzijn met zijn vader zou verlossen. Ook ik keek op mijn beurt even naar de deur. Iets was anders dan de laatste keer dat ik had gekeken, maar ik wist niet meteen wat. De rokende man, bedacht ik het volgende ogenblik. De rokende man was weg.
‘Gewoon,’ zei Michel. Gewoon. Dat zei hij vroeger ook altijd wanneer hij zijn jas kwijt was, of zijn schooltas ergens op een voetbalpleintje had laten liggen en wij vroegen hoe dat had kunnen gebeuren. Gewoon… Gewoon vergeten. Gewoon laten liggen. ‘Ik had die filmpjes gewoon naar Rick gemaild. En toen heeft Faso ze ook gezien, hij heeft ze gewoon van Ricks computer gehaald. Hij heeft een fragment op YouTube gezet, en nu dreigt hij de rest er ook op te zetten als we hem niet betalen.’
Er waren meerdere vragen die ik nu kon stellen; gedurende een seconde vroeg ik me af wat elke andere vader zou hebben gevraagd.
‘Hoeveel?’ vroeg ik.
‘Drieduizend.’
Ik keek hem aan.
‘Hij wil een scooter kopen,’ zei hij.