35
Op een avond kwamen Serge en Babette langs. Claire zou de volgende dag opnieuw geopereerd worden. Ik weet het nog heel goed, ik had die avond macaroni gemaakt, macaroni alla carbonara, goed beschouwd het enige gerecht dat ik tot in de puntjes beheerste. Het was samen met de spareribs uit het café-van-degewone-mensen wat Michel het liefste at, daarom maakte ik het in de weken dat Claire in het ziekenhuis lag elke dag.
Ik wilde net onze borden opscheppen toen de bel ging. Serge en Babette vroegen niet of ze binnen mochten komen, voor ik het wist stonden ze al in de woonkamer. Ik zag hoe vooral Babette de kamer, en daarna het hele huis, in zich opnam. In die weken aten we niet zoals gewoonlijk in de keuken, maar had ik in de woonkamer gedekt, voor de televisie. Babette keek naar de placemats en het bestek en toen naar de televisie die al aanstond omdat over een paar minuten het Sportjournaal zou beginnen. Daarna keek ze naar mij, met een speciale blik, ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen.
Ik herinner me hoe ik me door die speciale blik geroepen voelde om uitleg te verschaffen. Ik mompelde iets over het feestelijke aspect van onze gezamenlijke maaltijden, want op bepaalde punten week ik wel degelijk af van de normale gang van zaken, zolang er maar nergens sporen van verval zichtbaar waren, het moest geen kopie worden van de huishouding zoals die door Claire werd gevoerd. Ik geloof dat ik tegenover Babette zelfs het woord mannenhuishouding heb laten vallen, evenals het woord vakantiegevoel.
Het was eigenlijk behoorlijk stom, achteraf kon ik mezelf wel voor mijn kop schieten, ik was niemand uitleg verschuldigd. Maar Babette was ondertussen de trap naar boven opgelopen en stond al in de deur van Michels kamer. Daar zat Michel te midden van zijn speelgoed op de grond, hij was juist bezig honderden dominostenen achter elkaar te zetten, in een imitatie van World Domino Day, maar toen hij zijn tante zag, sprong hij op om zich in haar uitgestrekte armen te storten.
Met iets te veel enthousiasme naar mijn smaak. Hij was weliswaar erg op zijn tante gesteld, maar zoals hij nu met beide armen haar bovenbenen omklemde en haar niet meer los wilde laten, zo leek het, wekte hij toch de schijn of hij een vrouw in huis miste. Een moeder. Babette knuffelde hem en woelde door zijn haar. Intussen keek zij de kamer rond, en ik keek met haar mee.
De ruimte op de vloer werd niet uitsluitend in beslag genomen door de dominostenen. Overal lag speelgoed, slingerde er speelgoed door de hele kamer, zou je misschien beter kunnen zeggen, er was bijna geen plek meer over om je voeten neer te zetten. Dat Michels kamer een ongeordende indruk maakte, was nog zacht uitgedrukt, zag ik nu zelf ook wel terwijl ik hem door Babettes ogen bekeek. Er was natuurlijk het rondslingerende speelgoed, maar dat was niet het enige. De twee stoelen, de bank en Michels bed lagen bezaaid met kledingstukken, zowel schone als vuile kledingstukken, en op zijn bureautje en op het krukje naast zijn (onopgemaakte) bed stonden borden met kruimels en half leeg gedronken glazen melk en limonade. Het ergst in het oog sprong misschien nog wel het klokhuis van een appel dat helemaal niet op een bord lag maar boven op een Ajax-shirt met de naam Kluivert achterop. Het klokhuis was, zoals alle klokhuizen die langer dan een paar minuten aan daglicht en buitenlucht worden blootgesteld, donkerbruin van kleur. Ik herinnerde me dat ik Michel ’s middags een appel en een glas limonade had gebracht, maar dat was aan het klokhuis niet te zien, dat het er pas een paar uur lag, zoals alle klokhuizen zag het er eerder uit of het al dagen boven op het voetbalshirt lag te rotten.
Ik herinnerde me ook dat ik die ochtend tegen Michel had gezegd dat we later op de dag samen zijn kamer zouden opruimen. Maar door allerlei oorzaken, of beter gezegd, door de geruststellende gedachte dat er later nog alle tijd was om met opruimen te beginnen, was het er niet meer van gekomen.
Ik keek in de ogen van Babette, terwijl zij mijn zoon nog altijd in haar armen hield en hem met één hand liefkozend over zijn rug aaide, en opnieuw zag ik de speciale blik. Ik zou gaan opruimen! wilde ik haar toeschreeuwen. Als je morgen was gekomen had je in deze kamer van de vloer kunnen eten. Maar ik deed het niet, ik keek haar aan en haalde alleen mijn schouders op. Het lijkt hier een beetje een zootje, zeiden mijn schouders tegen haar, maar who cares? Er zijn op dit moment belangrijker dingen aan de hand dan een wel of niet opgeruimde kamer.
Weer die behoefte aan uitleg! Ik had geen zin in uitleg, uitleg was niet nodig, zo hield ik mezelf voor. Zij waren zomaar binnen komen vallen. Laten we het omdraaien, dacht ik bij mezelf, laten we het omdraaien en ons proberen voor te stellen wat er zou gebeuren wanneer ik onverwachts bij mijn broer en schoonzuster had aangebeld, terwijl Babette bijvoorbeeld net haar benen aan het scheren was, of Serge zijn teennagels aan het knippen, dan zag je toch ook iets wat in wezen privé was, dat normaal gesproken niet bestemd was om door ogen van buitenstaanders te worden gezien. Ik had ze niet moeten binnenlaten, dacht ik nu. Ik had moeten zeggen dat het niet zo gelegen kwam.
Onderweg naar beneden, en nadat Babette aan Michel had beloofd dat ze straks, als hij klaar was, naar het omvallen van de dominostenen zou komen kijken, en nadat ik had gezegd dat het eten bijna klaar was, dat we zo gingen eten, passeerden we ook nog de badkamer, en de slaapkamer van Claire en mij. Ik zag Babette vluchtige blikken naar binnen werpen, ze deed nauwelijks moeite om deze blikken te verbergen, met name op de uitpuilende wasmand en het met kranten bezaaide onopgemaakte bed in de slaapkamer. Ze keek me dit keer niet meer aan – en misschien was dit nog wel pijnlijker, vernederender, dan de speciale blik. Ik had heel duidelijk tegen Michel gezegd dat we zo gingen eten, uitsluitend tegen Michel, ik wilde het ondubbelzinnige signaal afgeven dat mijn broer en schoonzuster niet zouden worden uitgenodigd om mee te eten. Ze waren op een ongelegen moment gekomen, het was de hoogste tijd dat ze weer eens op huis aan gingen.
Beneden in de woonkamer stond Serge met zijn handen in zijn zakken voor de televisie, waarop het Sportjournaal intussen begonnen was. Meer nog dan iets anders – de onbeschaamde manier waarop mijn broer daar stond, zijn handen in zijn zakken, zijn benen iets uit elkaar, of het zijn woonkamer was en niet de mijne; de speciale blikken van mijn schoonzuster op Michels kamer, op onze slaapkamer, op de wasmand – waren het de beelden van het Sportjournaal, van een kluitje voetballers dat trainingsrondjes rende op een zonovergoten veld, die mij nu vertelden dat mijn planning van de avond in het honderd dreigde te lopen, nee, al in het honderd gelopen was. Mijn avond samen met Michel voor de televisie, onze borden macaroni alla carbonara op schoot, een normale avond, zonder zijn moeder weliswaar, zonder mijn vrouw, maar toch een feestavond.
‘Serge…’ Babette was op mijn broer toegelopen en had haar hand op zijn schouder gelegd.
‘Ja,’ zei Serge, hij draaide zich om en keek mij aan, zonder zijn handen uit zijn zakken te halen. ‘Paul…’ begon hij. Hij stopte en wierp een hulpeloze blik op zijn vrouw.
Babette slaakte een diepe zucht. Toen pakte ze mijn hand en hield hem tussen haar mooie, haar elegante, lange vingers. Ze had niet langer de speciale blik in haar ogen. Zij keek nu vriendelijk maar gedecideerd, alsof ik niet langer de oorzaak was van de totale chaos hier in huis, maar of ik zelf een uitpuilende wasmand of onopgemaakt bed was, een wasmand waarvan zij in no time de inhoud naar de wasmachine zou verplaatsten, een bed dat zij in een oogwenk zou hebben opgemaakt zoals het nog nooit was opgemaakt: een bed in een hotel, in de koninklijke suite.
‘Paul,’ zei ze. ‘Wij weten hoe zwaar je het hebt. Jij en Michel. Claire in het ziekenhuis. We hopen natuurlijk op het beste, maar op het moment valt niet te voorspellen hoe lang dit nog gaat duren. En het is daarom dat we dachten dat het voor jou, maar ook voor Michel, misschien een goed idee was als hij een poosje bij ons kwam logeren.’
Ik voelde iets, een witheet gevoel van woede, een ijskoude golf van paniek. Wat het ook was, het viel waarschijnlijk als een open boek van mijn gezicht af te lezen, want Babette kneep zachtjes in mijn hand en zei:‘Rustig maar, Paul. We komen hier alleen maar om je te helpen.’
‘Ja,’ zei Serge. Hij deed een stap naar voren, even leek het erop of hij mijn andere arm vast ging pakken of een hand op mijn schouder wilde leggen, maar bij nader inzien zag hij daar toch van af.
‘Jij hebt al genoeg aan je hoofd met alleen Claire,’ zei Babette met een glimlach, terwijl ze met een vinger over de rug van mijn hand begon te strijken. ‘Als wij Michel een poosje meenemen kun je wat meer tot jezelf komen. En Michel is er ook even helemaal uit. Hij houdt zich dapper, een kind zegt die dingen misschien niet hardop, maar ze merken wel alles.’
Ik haalde een paar keer diep adem, het belangrijkste was nu dat er geen trilling in mijn stem hoorbaar zou zijn.
‘Ik zou jullie graag willen uitnodigen om mee te eten,’ zei ik, ‘maar er is niet genoeg.’
Babettes vinger op de rug van mijn hand kwam tot stilstand, de glimlach bleef nog wel op haar gezicht hangen, maar het was of hij nu van de achterliggende emotie werd losgekoppeld – als zo’n achterliggende emotie al ooit aanwezig was geweest. ‘Wij hoeven ook helemaal niet te blijven eten, Paul,’ zei ze. ‘We dachten alleen, morgen wordt Claire geopereerd, het is het beste voor Michel als hij vanavond bij ons komt…’
‘Ik stond op het punt om samen met mijn zoon aan tafel te gaan,’ zei ik. ‘Jullie bezoek komt op een ongelegen moment. Ik zou jullie daarom willen verzoeken om nu te vertrekken.’
‘Paul…’ Babette kneep in mijn hand, de glimlach was nu echt weg, ze keek eerder smekend, een gelaatsuitdrukking die haar bijzonder slecht stond.
‘Paul,’ zei ook mijn broer. ‘Je begrijpt toch wel dat dit niet de meest ideale omstandigheden zijn voor een kind van vier.’
Met een ruk bevrijdde ik mijn hand uit de vingers van Babette. ‘Wat zei je?’ vroeg ik. Mijn stem klonk kalm, hij trilde niet – te kalm, zou je misschien beter kunnen zeggen.
‘Paul!’ Babette klonk gealarmeerd, misschien zag ze iets wat ik zelf niet kon zien. Misschien achtte ze me tot iets in staat, was ze bang dat ik Serge iets zou aandoen, maar dat plezier zou ik hem nooit gunnen. De koude paniekgolf had weliswaar definitief plaatsgemaakt voor de withete woede, maar de vuist die ik nu het liefst midden in zijn nobele, met het lot van mij en mijn kind zo begane smoel zou planten, zou het doorslaggevende bewijs zijn dat ik mijn emoties niet meer in de hand had. En iemand die zijn emoties niet in de hand heeft is niet de meest geschikte persoon om een (tijdelijk) eenoudergezin te runnen. Binnen een minuut had ik nu al – hoe vaak? – vijf keer mijn eigen voornaam gehoord. Mijn ervaring is dat mensen altijd iets van je willen wanneer ze vaak je voornaam noemen, meestal is dat dan iets wat je zelf niet wilt. ‘Serge bedoelt alleen maar dat het jou misschien een beetje te veel wordt, Paul,’ – zes keer – ‘wij weten als geen ander dat je enorm je best doet om het voor Michel allemaal zo normaal mogelijk te laten lijken. Maar het is niet normaal. De omstandigheden zijn niet normaal. Jij moet bij Claire zijn, en bij je zoon. Je kunt van niemand verwachten dat jij onder dergelijke omstandigheden een normale huishouding kunt voeren’ – haar arm kwam omhoog en haar hand en vingers wezen in een fladderend gebaar naar boven: naar het rondslingerende speelgoed, de wasmand en het onopgemaakte bed met de kranten – ‘voor Michel is zijn vader op dit moment het belangrijkste dat er is. Zijn moeder is ziek. Hij moet niet de indruk krijgen dat zijn vader de zaken niet meer aankan.’
Ik stond op het punt om op te gaan ruimen, wilde ik zeggen. Als jullie een uur later waren gekomen… Maar ik zei het niet. Ik moest me niet in de verdediging laten dringen. Michel en ik ruimen op wanneer het ons uitkomt.
‘Ik moet jullie echt nog een keer vragen om te vertrekken,’ zei ik. ‘Michel en ik zouden al een kwartier geleden zijn gaan eten. Ik hecht aan regelmaat in dit soort dingen. Onder deze omstandigheden,’ voegde ik eraan toe.
Babette slaakte opnieuw een zucht, even dacht ik dat ze weer ‘Paul…’ zou gaan zeggen, maar ze keek van mij naar Serge, en daarna weer naar mij. Op de televisie klonk de eindtune van het Sportjournaal, en plotseling werd ik overvallen door een diepe droefheid. Mijn broer en schoonzuster waren op een ongelegen moment komen binnenvallen om zich met mijn huishouding te bemoeien, maar nu was er ook nog iets gebeurd dat nooit meer ongedaan kon worden gemaakt. Het lijkt onzin, het is onzin, maar toch deed de simpele vaststelling dat mijn zoon en ik vanavond niet meer naar het Sportjournaal zouden kijken, me bijna de tranen in de ogen springen. Ik dacht aan Claire op haar kamer in het ziekenhuis, sinds een paar dagen had ze gelukkig een kamer voor zichzelf, daarvoor lag ze met een rommelende scheten latend en stinkend oud wijf op de kamer, als ik bij haar op bezoek was probeerden we de hele tijd te doen of we het niet hoorden, maar na een paar dagen had Claire er zo genoeg van dat ze na elke scheet demonstratief met haar deodorantbus begon te spuiten, het was om te lachen en te huilen tegelijk, maar na afloop van het bezoekuur ging ik bij de hoofdzuster langs om op een aparte kamer aan te dringen. De kamer keek uit op de zijvleugel van het ziekenhuis, als het donker werd en de lichten aangingen, kon je de zieken in die zijvleugel in hun bedden zien liggen, hoe ze zich overeind hesen in de kussens om aan hun warme maaltijd te beginnen. We hadden afgesproken dat ik vanavond, de avond voor de operatie, niet op het bezoekuur zou komen maar bij Michel zou blijven. Zo normaal mogelijk. Maar nu dacht ik aan Claire, aan mijn vrouw alleen op haar kamer, aan de invallende schemering en het uitzicht op de verlichte ramen en de zieken, en ik vroeg me af of we het wel goed hadden gedaan, misschien had ik onze oppas moeten vragen, zodat ik deze avond, juist deze avond, bij mijn vrouw had kunnen zijn.
Ik nam me voor om haar straks meteen te bellen. Straks, wanneer Serge en Babette waren vertrokken en Michel naar bed was. Ja, ze moesten nu echt ophoepelen zodat Michel en ik eindelijk aan onze avondmaaltijd, onze toch al in het honderd gelopen avondmaaltijd, konden beginnen.
En toen diende zich plotseling een nieuwe gedachte aan. Een gedachte als een nachtmerrie. Een gedachte waaruit je zwetend ontwaakt, het dekbed ligt op de grond, het kussen is nat van je eigen zweet, je hart bonst – maar er valt licht in de slaapkamer, het is niet echt gebeurd, je hebt het allemaal maar gedroomd.
‘Zijn jullie vandaag nog bij Claire geweest?’ vroeg ik – ik had een vriendelijke en nonchalante, een opgeruimde, toon aangeslagen, ik wilde onder geen beding dat ze in de gaten kregen hoe erg het in werkelijkheid met mij gesteld was.
Serge en Babette keken mij aan, hun beider gelaatsuitdrukking verried dat mijn vraag hen verraste. Maar dat zei nog niks, misschien waren ze verrast door de plotselinge omslag in mijn houding, een paar tellen eerder had ik ze immers nog gesommeerd om te vertrekken.
‘Nee,’ zei Babette. ‘Dat wil zeggen…’ Haar ogen zochten steun bij mijn broer. ‘Ik heb haar nog wel gesproken, vanmiddag.’
Het was dus echt gebeurd. Het ondenkbare had echt plaatsgevonden. Het was geen droom. Het idee om Michel hier weg te halen kwam van mijn eigen vrouw. Vanmiddag had zij aan de telefoon met Babette gesproken, en toen was het idee geopperd. Misschien niet eens door haarzelf, wellicht dat Babette er als eerste over was begonnen, maar Claire was, al dan niet verslapt door haar toestand, om van het gezeur af te zijn, akkoord gegaan. Zonder het eerst met mij te overleggen.
In dat geval ben ik er erger aan toe dan ik zelf kan inschatten, dacht ik bij mezelf. Als mijn vrouw het verstandiger vindt om buiten mij om belangrijke beslissingen over onze zoon te nemen, dan heb ik daar waarschijnlijk zelf aanleiding toe gegeven.
Ik had Michels kamer moeten opruimen, dacht ik. Ik had de wasmand moeten legen, de wasmachine had moeten draaien toen Serge en Babette hadden aangebeld, ik had de kranten op het bed in plastic tassen moeten stoppen, en die plastic tassen hadden in het halletje bij de buitendeur moeten staan, alsof ik op het punt had gestaan ze naar de papierbak te brengen.
Maar daarvoor was het nu te laat. Ik bedacht dat het waarschijnlijk hoe dan ook te laat was geweest, Serge en Babette waren met een vooropgezet plan langsgekomen, ook al hadden Michel en ik in driedelig pak en stropdas aan een met een damasten tafelkleed en zilveren bestek gedekte tafel zitten dineren, dan hadden ze wel iets anders bedacht om mijn zoon bij me weg te halen.
En hebben jullie het toen, vanmiddag, over Michel gehad? Ik stelde de vraag niet, ik liet hem zogezegd in de lucht hangen. Met de stilte die ik nu liet vallen stelde ik Babette in de gelegenheid om zelf de ontbrekende schakel in haar antwoord in te vullen.
‘Waarom komt Michel nooit naar het ziekenhuis?’ vroeg Babette.
‘Wat?’ zei ik.
‘Waarom komt Michel nooit bij zijn moeder op bezoek? Hoe lang ligt Claire er nu al? Dat is toch niet normaal, een zoon die zijn moeder niet zou willen zien.’
‘Daar hebben Claire en ik het over gehad. In het begin wilde ze het zelf niet. Ze wilde niet dat Michel haar zo zag.’
‘Dat was in het begin. Maar later. Later is er toch wel een moment geweest? Ik bedoel dat Claire het zelf inmiddels niet meer begrijpt. Ze denkt dat haar kind haar al vergeten is.’
‘Doe niet zo idioot. Natuurlijk is Michel zijn moeder niet vergeten. Hij heeft het…’ – ik wilde ‘hij heeft het voortdurend over haar’ zeggen, maar dat was gewoon niet waar – ‘hij wil haar nou eenmaal niet zien. Hij wil niet naar het ziekenhuis. Ik vraag het hem echt vaak genoeg. “Zullen we morgen naar mama gaan?” zeg ik. En dan begint hij al bedenkelijk te kijken. “Misschien…” zegt hij, en als ik het dan de volgende dag nog een keer vraag, schudt hij zijn hoofd. “Morgen misschien,” zegt hij. Ik bedoel, ik kan hem toch niet dwingen? Nee, wacht, het is anders: ik wíl hem niet dwingen. Niet in deze omstandigheden. Ik ga hem niet tegen zijn zin naar dat ziekenhuis meeslepen. Dat lijkt me de verkeerde herinnering voor later. Hij zal vast zijn redenen hebben. Hij is vier, maar hij weet zelf misschien wel het beste hoe hij hiermee om moet gaan. Als hij op dit moment het feit dat zijn moeder in het ziekenhuis ligt, wil verdringen, dan moet hij dat maar doen, vind ik. Ik vind het behoorlijk volwassen. Volwassen mensen verdringen ook alles.’
Babette snoof een paar keer en trok haar wenkbrauwen op.
‘Is dat niet…?’ zei ze. En op hetzelfde moment rook ik het ook. Toen ik me met een ruk omdraaide en naar de keuken rende, zag ik de rook al in het halletje hangen.
‘Godverdomme!’ Ik voelde hoe de tranen me in de ogen sprongen, terwijl ik het gas onder de macaroni uitdraaide en daarna de tuindeur openzette. ‘Godverdomme! Godverdomme! Godverdomme!’ Ik zwaaide met mijn armen, maar de rook verplaatste zich alleen maar door de keuken zonder echt weg te gaan.
Met natte ogen staarde ik in de pan. Ik pakte de houten lepel van het aanrecht en roerde door de harde, zwarte brij.
‘Paul…’
Met zijn tweeën stonden ze in de deuropening. Serge met één voet in de keuken, Babette had een hand op zijn schouder gelegd.
‘Ach, kijk nou!’ schreeuwde ik. ‘Kijk nou toch!’
Met kracht gooide ik de houten lepel terug op het aanrecht. Ik vocht tegen nog meer tranen, maar het lukte maar half.
‘Paul…’ Mijn broer had nog een voet in de keuken gezet, ik zag een uitgestoken hand in de lucht en deed snel een stap opzij.
‘Paul,’ zei hij. ‘Het is ook allemaal heel logisch. Eerst je baan en nu weer Claire. Dat mag je best tegenover jezelf toegeven.’
In mijn herinnering was er een duidelijk gesis te horen toen ik de gloeiend hete handvatten van de pan vastpakte en de huid van mijn vingers verbrandde. Ik voelde geen pijn, althans niet op dat moment.
Babette gilde. Serge trok zijn hoofd nog naar achteren, maar de bodemrand van de pan raakte hem midden in zijn gezicht. Hij wankelde achteruit en viel half tegen Babette aan toen ik de pan voor de tweede keer tegen zijn gezicht sloeg. Er klonk gekraak, en er was nu ook bloed: het spatte tegen de witte tegels op de keukenmuur en over de potjes op het kruidenrekje naast het fornuis.
‘Papa.’
Serge lag inmiddels helemaal uitgestrekt op de keukenvloer, in de omgeving van zijn mond en neus was het een papperige en bloederige bedoening. Ik stond al klaar, met de pan in de lucht: klaar om deze nogmaals op het papperigste en bloederigste deel van zijn gezicht te laten neerdalen.
Michel stond in de deuropening, hij keek niet naar zijn op de grond liggende oom maar naar mij.
‘Michel,’ zei ik; ik probeerde te glimlachen; ik liet de pan zakken. ‘Michel,’ zei ik nog een keer.