Clandestiene streken op een cruiseschip
Feuilleton door Peter de Zwaan
Produced by Nick
EEN ROOS OP HET PUNT VAN SPONTANE ONTBRANDING
Op de voorste rij van een zaal vol stoelen in Amsterdam Zuid zat een jongen met een dik, rond gezicht vol sproeten. De jongen had rood haar. Hij had ook rode wangen, een rood voorhoofd en oren die leken te gloeien. Door een spotje dat schuin voor hem hing lichtten zijn sproeten op en kreeg zijn haar de glans van een bosbrand. Hij was gekleed in een zwart pak, een smetteloos wit overhemd en een wijnrode das die zo strak om zijn nek zat dat ze elke keer als hij slikte een hopsje over zijn adamsappel maakte. Het hopsje was alleen waar te nemen voor geoefende kijkers, want de jongen keek voornamelijk naar zijn zwarte schoenen waardoor zijn hoofd iets naar voren was gebogen en zijn onderkinnen over zijn boord gestulpt zaten. In de gangpaden liepen tientallen mannen en vrouwen met elkaar te praten. Ze waren allemaal gekleed in pakken en galajurken en ze verkeerden in de opperbeste stemming van mensen die een feest in het vooruitzicht hebben met voldoende eten en drank om iedere langdradige spreker te kunnen weerstaan. De sfeer was levendig en het geroezemoes vulde de zaal tot in de hoeken. De jongen was de enige die het niet leek te horen. Hij zat, hij keek naar zijn glimmende schoenen en als hij niet slikte dan zuchtte hij. Een paar mensen spraken hem aan, maar hij leek het niet te horen. Hij reageerde zelfs niet toen een vrouw die gekleed was in een lila jurk die iets te strak zat over zijn rode haren streek en 'och, arme' fluisterde. Halverwege de zaal stonden twee jongens die ongeveer even oud waren als de dikke rode jongen voorin. Ze waren aanzienlijk minder formeel gekleed: lange broek (zonder vouw), poloshirt en sneakers. Ze pasten absoluut niet in het beeld van deze middag, maar negeerden met een stalen gezicht alle heimelijke blikken en zagen er uit of ze pret voor tien hadden. Ze stonden naast elkaar en maakten bewegingen die duidden op onderdrukte lachstuipen. 'Als hij nog roder wordt dan vrees ik dat we de brandweer moeten bellen,' zei de een. De ander streek over zijn kin. 'Sta ik net aan te denken, Jan. Als ooit een mens het punt kan bereiken van spontane ontbranding dan is het onze Arie, hier en vandaag.' 'Ik ben banger voor een ontploffing, Bobby. Op de voorste rij zit een menselijke hogedrukpan.' 'HogedrukRoos zul je bedoelen.' 'Hogedrukpannen hebben een ventiel. Als je dat niet op tijd losdraait dan gebeuren er rare dingen.' Beide jongens bogen zich tegelijkertijd naar voren. 'Zou je denken dat Arie een drukventiel heeft?' 'Dat we onverwijld los moeten draaien?' 'Om ongelukken te voorkomen?' De jongen met het kortste haar die Nederlands sprak met een Engels accent keek bezorgd om zich heen. 'Zonder ventiel bestaat de kans dat sjiek Amsterdam straks wordt besproeid met stukjes Arie Roos.' De andere jongen schoot in het soort lach waar je steken in je maag van krijgt. Hij sloeg dubbel en hapte naar adem. 'Is er wat, Janneman Prins,' vroeg de jongen met het accent. Jan Prins maakte een gebaar. 'Even wachten, Bob. Heb adem nodig.' Hij zoog een paar teugen lucht naar binnen en keek stralend opzij. 'Ik dacht er ineens aan dat als Arie ontploft iedereen hier een heel speciaal soort roos in het haar krijgt.' 'Originele Roosroos.' 'Ideaal voor hoofd en schouders.' 'Met een ontplofte Roos ben je er niet met een laagje op je schouders, hoor. Dan mogen we blij zijn als we de kracht hebben er doorheen te waden.' 'Roos van hoofd tot tenen, bedoel je.' 'In elk geval niet iets dat je achteloos wegveegt. Moeten we dat soort ongelukken niet voorkomen?' 'Als vriendendienst?' 'Ter heil van de mensheid,' zei de ander, 'maar vooral als zelfbescherming. We zijn in de loop van onze avonturen bemept en beslagen met stukken steen, kolven van revolvers en pistolen en twaalf soorten hardhout, maar ik zou me toch generen als in de krant kwam te staan dat de high society van Amsterdam tezamen met de veelbelovende jongeheren Jan Prins en Bob Evers tegen de vlakte was gegaan door een ontploffing veroorzaakt door hun beste vriend.' 'Slecht voor je naam, bedoel je.' Bob Evers trok een gezicht. 'Ooit moeten we serieus solliciteren. Hoe denk je dat het staat als we moeten zeggen dat we onze Arie zijn kwijtgeraakt omdat hij zichzelf heeft opgeblazen?' 'Slordig,' zei Jan. Hij keek snel naar de voorste rij. 'Maar ook vermakelijk. Heb je dat slimme stuk gestolde reuzel ooit zo ongelukkig zien kijken?' 'Nooit en nimmer,' zei Bob Evers uit de grond van zijn hart. 'Niet in vijftig avonturen. Het zal ons leren.' 'Niet dik te worden? Of slim?' 'Niet in handen te vallen van ma Roos.' Bob keek snel rond. 'Waar is ze eigenlijk?' Jan wees naar de andere kant van de zaal. 'Ze komt er net aan. Achteruit, joh. Als ze ons ziet dan komt ze vragen waarom wij niet in gala zijn en voor je het weet trekt ze ons eigenhandig een smoking aan.' Bob haalde zijn neus op. 'Anmenooitniet. In geen honderd jaar.' Jan deed een stapje achteruit. 'Kom toch maar mee. Hoe langer we uit haar blikveld blijven hoe gelukkiger ik me voel. Hoe zat het ook weer: als Arie vandaag keurig opzit en pootjes geeft dan wacht hem vanavond een beloning?' 'Ons,' zei Bob die zich zonder stribbelen mee liet trekken. 'Als je laat zien dat je je een keer in je leven kunt gedragen als de zoon van een reder die een schip van 500 miljoen heeft gekocht dan heb ik een verrassing voor jullie. Zo zei ma Roos het. Voor jullie. Arie moest in het pak. Wij mochten informeler.' Jan keek naar beneden. 'Ik geloof niet dat ze dit bedoelde.' 'Dat is iets wat ik niet snap,' zei Bob. 'Informeler. Aries vader zei het ook al, maar we zien er uit of we net van het strand komen en hij vertrok geen spier toen hij ons zag.' 'Omdat hij wel iets gewend is,' zei Jan. 'En omdat ma Roos vanmorgen met mijn vader heeft gebeld. Marianne vertelde dat vanmorgen. Ze heeft gebeld en gezegd dat wij ook eigenlijk in galakostuum moeten, maar mijn vader had een van die buien. Hij blafte dat zijn zoon er niet als een aap bij hoefde te zitten en dat was dat.' 'Leve de kolonel,' mompelde Bob. 'Maar dat maakt het gevaar ma Roos er niet kleiner op. We moeten echt een beetje uit haar buurt blijven. Een heel eind uit de buurt, eigenlijk. Een kilometer of zo.' 'Laten we een cola gaan halen op de hoek,' zei Jan. 'Een cola, zei ik, het hoeft geen krat te worden.' 'Nee, Jan,' zei Bob terwijl hij een laatste blik wierp op Arie die weigerde op te kijken naar zijn moeder die voor hem stond en tegen zijn rode kruin sprak. 'Een cola, en twee rietjes. Weet je dat hier straks hapjes worden geserveerd?' Jan Prins bleef stokstijf staan en keek met een gezicht vol weemoed naar een deur waar obers klaarstonden. 'Zullen we wachten? Eventjes maar? Tot ze ...' Hij sloot zijn kaken met een klap toen hij de stem van ma Roos hoorde en rilde. 'Toch maar niet. Een cola op de hoek, alles wat je meer bestelt is voor jouw rekening.'
OPDRACHT: SEAROSE, SAN DIEGO
Pa Roos lag in een leren stoel die de afmetingen had van een klein tweepersoonsbed. Een gemiddeld persoon zou in de stoel verdrinken. Pa Roos deed dat niet. Hij leek de stoel precies te vullen en toen hij een arm zwaar op een leuning liet vallen klonk er een soort zucht alsof het leer blij was dat het niet in tweeen werd gespleten. Jan Prins die schuin links tegenover de stoel zat was er zeker van dat hij een wolkje lucht uit de leuning op zag stijgen. Hij keek naar de formidabele buik van Roos senior, naar diens vollemaansgezicht waarop meer sproeten leken te huizen dan sterren in de melkweg en naar de hand met de sigaar. Het was een grote sigaar, eentje die te zwaar leek voor welke mondhoek dan ook. Wie zo'n sigaar rookte zou een hekwerk om zijn nek moeten hebben, dacht Jan, eentje met een klein plateau ter hoogte van de onderlip om de sigaar op te laten rusten. Naast hem, precies tegenover zijn vader, zat Arie op een bureaustoel met een stalen frame dat van oorsprong rechte hoeken had maar nu doorboog tot tegen het kritieke punt van in elkaar zijgen. Helemaal rechts zat Bob met de armen slap langs het lichaam en een colaflesje aan de punt van zijn rechterwijsvinger dat hij liet slingeren op het ritme van de klok boven de deur. Bob keek of er nergens een zorgje op de wereld was, Jan keek behoedzaam als altijd, Arie keek neutraal. Hij had niet langer de kleur van een paar uur geleden en vanaf het moment dat hij zijn das had losgetrokken ademde hij weer min of meer normaal, maar voor zowel Bob als Jan was duidelijk dat hun rode vriend nog steeds een tikkeltje uit het lood hing. Zijn overhemd spande om zijn buik en het colbertje had onder de oksel naden die op het punt van springen stonden. Dit gevoegd bij het feit dat hij steeds schuiner wegzakte op zijn stoel maakte het neutrale kijken tot een waar staaltje zelfbeheersing. 'Juist,' zei pa Roos toen de stilte zo lang had geduurd dat alledrie de jongens op hun stoel zaten te schuiven. 'Wat, adderbroedsel van Nederlandse en Amerikaanse makelij, hebben we geleerd van deze middag?' Hij keek naar zijn zoon die zijn mond bewoog, kreunde en voorzichtig opstond. 'Dat we een slechte kwaliteit stoelen in huis hebben,' zei hij. 'Of is deze stoel bedoeld voor bezoek dat eigenlijk ongewenst is?' Uit de buik van pa Roos steeg een gerommel op dat duidde op het begin van een lach. 'Sinds wanneer komt ongewenst bezoek verder dan mijn secretaresse?' Arie duwde de stoel aan de kant en pakte er een die er steviger uitzag. 'Ik zou het niet weten,' zei hij droog. 'Zo vaak kom ik hier niet.' 'Dat het vooral zo moge blijven,' zei zijn vader. 'Weet je nog wat de vraag was?' Arie knikte. 'Wat ik heb geleerd is dat een mens recepties behoort te mijden als de zevendaagse Spaanse koorts.' Pa Roos keek naar Jan. 'Dat zaken doen niets voor ons is?' zei Jan. De ogen van pa Roos zwenkten naar Bob. 'Heb jij ook zo'n feestelijke bijdrage?' Bob knikte. 'Dat we als de bliksem het land uit moeten,' zei hij. 'Naar een plek ver van Amsterdam en ver van Pittsburgh. Ouders zijn geweldig ... vooral om een keer in de week te bellen.' Pa Roos grijnsde breed en hief zijn sigaar. 'Komt uit Cuba,' zei hij. 'Ik heb gisteren twee dozen naar je vader gestuurd. Daarmee ben ik in overtreding, want er mogen geen Cubaanse sigaren naar Pittsburgh. Ook niet naar Duluth en Sedona overigens en evenmin naar Salem en Canandaigua. De laatste plaats ligt in de staat New York, voor het geval je nieuwsgierig bent. Een kapitein die voor me heeft gevaren woont er nu. Hij wilde ver van de zee en dat is gelukt met Canandaigua.' Hij nam een trek en blies een wolk als een vulkaanuitbarsting de kamer in. 'Deze sigaren mogen de USA niet in en dat heeft te maken met Cuba en meneer Castro en zijn opvolgers. Het was een besluit van de Amerikaanse regering en het was een uitstekend besluit, want deze sigaren zijn te groot en te zwaar en ze stinken ook nog. Toch rook ik ze en morgen gaat Bobs vader ze aanpakken en oproken. Elke trek is een overtreding, maar hij gooit ze niet weg. Waarom.' Het laatste woord klonk als een pistoolschot. 'Omdat het zonde van het geld is?' opperde Jan voorzichtig. 'Omdat mensen met graagte dingen doen die niet mogen?' probeerde Bob. Pa Roos schudde het hoofd en keek naar zijn zoon. 'Nu jij.' 'Omdat Cubaanse sigaren bij het decorum passen,' zei Arie. 'Net als kaviaar die nauwelijks te eten is, champagne waar je van gaat boeren en te strakke pakken voor als er een feest is waar iedereen het liefst in een korte broek en een ruimvallend shirt naartoe zou gaan.' Hij keek naar zijn vader met helderblauwe fonkelogen en een trek op het gelaat die Jan en Bob meteen herkenden. Zo keek Arie als hij wilde voorkomen dat hij werd klemgezet. 'Daarom moest ik vanmiddag en de halve avond voor gek zitten. Omdat het hoort. In bepaalde kringen dan altijd.' 'Zakenkringen,' zei zijn vader. 'Decorumkringen, je pikte er precies het goede woord uit. Ooit zullen jullie avontuurlijke grapjurken daar aan moeten wennen. Dat zeggen wij van de familie Roos, Prins en Evers al jaren en helpen doet het geen steek, maar soms hebben we een aanval van doorpakken. Zoals vandaag. Voor Arie leek deze middag me een uitstekend begin om deel te nemen aan de decorumflauwekul waar je niet onderuit komt als je een bedrijf bezit, zaken wilt doen, of een netwerk opbouwt.' 'Ik vond het anders maar een koude lol,' zei Arie. Zijn vader grijnsde. 'Mij leek het meer een warme lol. Een hete. Je had jezelf moeten zien.' Arie gromde als een nijdige bouvier. 'De ellende van dat soort bijeenkomsten zit niet in het colbert en de das. Ik heb eerder een colbert aangehad. Het zit in het gekir en gekoer. "O, hallo, ben jij er ook". Dat heb ik minstens vijftig keer horen zeggen.' Hij keek vol verontwaardiging naar zijn vader. 'Er staan twee mensen tegenover elkaar die elkaar kennen. Ze zien elkaar, maar ze vragen toch: "Ben jij er ook?" Ik heb zitten wachten tot iemand zei: "Je vergist je, ik ben een geestverschijning", maar nee hoor, ze bevestigden allemaal dat ze er waren.' 'Ik voel met je mee,' zei pa Roos met een gezicht waar het leedvermaak een centimeter dik op lag. 'Ik voel van harte met je mee en dat zal ik volgende week ook doen, want dan moet je opnieuw in het pak, dit was niet meer dan de oefening: hoe gedraagt een Roos zich op een formele bijeenkomst.' Hij maakte een gebaar naar Jan en Bob. 'Voor jullie geldt hetzelfde. Volgende week moeten jullie er aan geloven, dus hou maar op met dat geglunder.' 'Ik peins en pieker er niet over,' zei Bob met een strak gezicht. Pa Roos boog zich opzij en mikte de sigaar in een afvalbak die meters verder stond. 'Raak,' zei hij tevreden. 'Het zijn stinksigaren of heb ik dat al gezegd.' Hij priemde met een vinger naar Bob. 'Dus jij peinst er niet over om je te kleden volgens de geldende regels als de situatie daar om vraagt.' 'Nee,' zei Bob zwak. Hij voelde zich bleek worden onder de blik van Aries vader. 'Niet als ik het kan voorkomen tenminste.' Aries vader knikte tevreden. 'Maar je kunt het niet altijd voorkomen, dat is nou net het punt. Volgende week kan het in elk geval niet en de week erna evenmin.' Hij frommelde met een hand naast het kussen in de stoel en trok een envelop te voorschijn. 'Jullie gaan morgen naar San Diego. Daar ligt de SeaRose, het eerste cruiseschip van rederij Roos. Jullie gaan aan boord en varen via het Panamakanaal naar Fort Lauderdale. Onderweg kijken jullie rond en doen jullie mee aan,' hij haalde diep adem terwijl hij een gezicht trok als van een kat die eindelijk de kanarie te pakken heeft, 'jullie doen mee, zei ik, aan het decorum. Dat betekent minstens twee keer een avond in het pak. Met das en gepoetste zwarte schoenen.' Na een lange stilte zei Jan. 'Zomaar? Gratis?' 'Weten onze vaders ervan?' vroeg Bob, terwijl hij naar Jan wees. 'Jullie vaders juichen het toe. Van ganser harte en met een opgelucht gemoed,' zei pa Roos. 'We hebben besloten jullie te laten werken. Geen ordentelijk werk zoals het jongens die van de middelbare school af zijn betaamt, maar in elk geval nuttig werk. Eerst op mijn schip. Als jullie terug zijn heeft Jans vader een klus.' Hij hief een hand. 'Daar zeg ik niks over, dat doet hij zelf wel een keer. Het kostte nog heel wat moeite hem ervan te overtuigen dat de SeaRose voorrang heeft. Bobs vader had nog niets bedacht, maar hij heeft beloofd dat hij zijn best zou doen. Het wordt tijd dat jullie niet jullie hele leven als ongeleide projectielen over de aardbol schieten.' 'Wel als geleide projectielen?' Aries vader knikte waarderend naar Jan. 'Als strak geleide projectielen. Door ons geleid.' 'Maar wel projectielen.' Aries vader haalde adem, hield de lucht een paar seconden vast en blies uit, een minicycloon veroorzakend die Jans haren rechtop deed staan. 'Als ik kans zag een saaie kantoorbediende van je te maken dan werd je de saaiste die er op deze wereld is, maar ik moet toegeven dat dat niet zal lukken. Jouw vader geeft het ook toe, net als die van Bob. Maar werken zullen jullie. Denk maar niet dat het twee weken feest wordt op mijn cruiseschip.' 'Moeten we in de bediening?' vroeg Jan benauwd. 'Machinekamer?' In Bobs stem klonk iets van hoop. Aries vader schudde zijn hoofd. 'Niets van dat al. Jullie zijn passagiers.' Hij gooide de envelop naar Arie. 'Daar staat alles in. Morgen vliegen jullie.' Hij keek over zijn schouder naar de klok. 'Over een handvol uren wacht jullie een ontbijt.' Een glimlach verspreidde zich over het sproetenwoud op zijn gezicht terwijl hij naar Arie keek. 'Ik heb gehoord dat je moeder het persoonlijk klaar zal maken.' 'Voor mij?' 'Voor jullie. Bruinbrood, zemelen, gezonde halfvolle melk.' Arie rilde. 'Moet dat?' 'Moet wat, Arie.' 'Zemelen? Voor ons?' Zijn vader keek naar de buik van zijn zoon. 'Wat zei je moeder vanmiddag tegen je vlak nadat ik de zaal in kwam?' 'Niets,' zei Arie stug. 'Niets,' herhaalde Roos senior. 'Niets. Dat zei je toen je drie was. Wat deed je bij de koekjestrommel? Niets. Wat deed je met de Drostechocola? Niets.' 'Ze zei dat ik dik aan het worden was en dat ik af moest vallen,' zei Arie toonloos. 'Ha,' zei zijn vader. 'Hi en ha en ho. Ze zei dat ook tegen mij, maar ik heb elke vorm van dieet geweigerd.' Hij klopte op zijn buik. 'Ik kan dat doen, want ik ben met je moeder getrouwd. Jij niet. Jij bent haar zoon. Ik ben benieuwd wat er gaat gebeuren als jij morgenochtend nee zegt tegen bruin brood en zemelen.' 'Ik niet,' zei Arie. 'Ik ben helemaal niet benieuwd. Ik vertrek vannacht via de regenpijp en het platte dak.' Zijn vader knikte. 'Ik zou me maar niet laten pakken als ik jou was.' Hij haalde diep adem. 'Ik weet natuurlijk nergens van, dat begrijpen jullie. Ik ben een groot voorstander van zemelen .... vooral voor kinderen.' Hij stond op en de stoel herkreeg langzaam zijn vorm. 'Uitsluitend voor kinderen, eigenlijk.'
ARIE ROOS VERLAAT EEN HUIS
'Falderiefaldera faldeditfaldedat,' mompelde Arie terwijl hij omzichtig op iets ging zitten dat ooit een leren poef was geweest, maar dat er nu uitzag als een te dikke pannenkoek met kamelenhaar. Bob liet zich op Aries bed vallen. 'Faldewat, dikke.' 'Falderarara,' zei Arie. 'Is de heren ook iets opgevallen?' Jan trok een stoel bij en gaf Bob een tik tegen een been. 'Voeten van het bed, jongen,' zei hij streng. 'Hoe heb ik het je nu geleerd vroeger.' Bob verschoof tot zijn voeten over de rand lagen. 'Zo goed, ma?' Jan trok zijn broekspijpen op toen hij ging zitten, besefte dat de vouwen er toch al uit waren en gromde zacht. 'Opgevallen dat we een opdracht hebben zonder dat er een duidelijke opdracht is, bedoel je?' 'Wat anders.' Arie wees naar de envelop die op een tafeltje lag vol stukken papier, sokken, een tot een bal gefrommelde zakdoek, kauwgumwikkels en stukjes touw, spijkers en schroeven. 'Ik durf te wedden dat in de envelop alleen drie vliegtickets zitten en iets dat toegang geeft tot de SeaRose.' Jan trok zijn neus op. 'Is dat de zakdoek die je hebt gebruikt tijdens ons avontuur in het Stille Zuidzeegebied?' Arie deed een greep. 'We gaan morgen opnieuw naar de Stille Zuidzee. Ik neem hem mee, hij is gewend aan die streken.' Hij duwde de zakdoek tegen zijn neus. 'De lucht van ons onbewoonde eiland zit er nog aan.' Jan gromde binnensmonds iets dat klonk als 'volvette grapjurk' en schoof met zijn tenen de sokken van het tafeltje. 'Dus in de envelop zit geen opdracht, denk je.' 'Geen opdracht, geen aapjes, geen plaatjes, geen zilverpapier.' 'Daar durf je om te wedden?' Arie hield de zakdoek omhoog. 'Deze ervaren doek tegen een ongeldig geworden ouderwets dubbeltje.' Hij grijnsde. 'Als je dat nog hebt.' 'Alles op tijd ingeruild voor euro's,' zei Jan. 'Ik ken een menselijk nijlpaard dat te laat was.' Bob sloeg met een platte hand tegen de zijkant van het bed. 'Zijn de heren eindelijk uitgegrapt? Ik wil hier weg voor Aries moeder binnenkomt met een dienblad vol gezondheid. Arie, stop die poetslap weg en vertel wat je hebt bedacht.' Arie liet de doek vallen en zakte terug op de poef. 'We hebben vaker klussen opgeknapt voor onze vaders,' zei hij met een ernstig gezicht. 'In Honoloeloe toen er een prototype van een luchtauto zoek was, op een vrachtschip van mijn vader toen daar gesmokkeld werd, in Italie toen er vrachtwagens werden gestolen, in ...' Hij zweeg toen Bob een hand hief. 'Vergeet ik iets, Bobby?' 'Ik ben bang dat je niets vergeet, dat is het 'm juist. Ik ken de avonturen, ik was er bij, weet je nog. Het gaat mij om waar je naar toe wilt.' 'Naar het feit dat mijn vader niets heeft gezegd over de aard van de opdracht. Jans vader heeft een klus voor ons, jouw vader denkt na. Wat concluderen we daaruit?' 'Dat onze pa's samenspannen,' zei Jan. 'Alsof dat iets nieuws is.' Arie keek koppig. 'In het verleden leken het losse klussen, nu lijkt er een serie aan te komen. Ze gaan ervoor zorgen dat we elke week en elke maand werk hebben zonder dat het echt werk is. Vast werk, bedoel ik, met een loonstrookje aan het eind van elke maand.' Jan keek zuinig. 'Zolang ik een onbeperkte onkostenrekening kan indienen vind ik het best. Wat wil je nu eigenlijk zeggen?' 'Daar was ik net aan toe,' zei Arie. 'Wat heb je nodig voor een klus?' 'Een doel,' zei Bob na enig nadenken. 'Iets om mee te beginnen, enig houvast.' 'Precies,' zei Arie. 'Maar hebben we dat?' Bob schudde het hoofd. 'We zijn gewone passagiers en van ons wordt verwacht dat we af en toe een das om doen. Is dat misschien een aanwijzing?' Arie wees naar de envelop terwijl hij Jan aankeek. 'Gooi es.' Jan keek schuin terug, maakte een vaag gebaar en gooide de envelop. 'Hier, lui ondier. Als je was opgestaan had je dertig calorieen verbruikt.' 'Ik spaar ze tot ik ze nodig heb voor denkwerk,' zei Arie. Hij trok iets uit de envelop. 'Wat ik zei. Drie kaartjes Northwest Airlines naar San Diego, via Minneapolis en dat mag je een omweg noemen. Een brief voor de kapitein van ...' Hij aarzelde en keek de kamer in met een gezicht of hij een klap op het hoofd had gekregen. 'Raad es wie de kapitein is'' Bob bestudeerde Aries gezicht. 'Iemand die we kennen?' Arie knikte. 'Goed kennen of te goed kennen'' 'Te goed,' zei Arie. 'Holdert,' zei Bob. 'Kapitein Holdert van de Roos van Dekama die kunstschatten aan boord kreeg waar hij niet blij mee was.' Arie knikte. 'In de roos, Bobby. Midden in de roos van Dekama. Holdert is nu de baas op de SeaRose en reken maar dat hij ons nog kent. Als iemand ervoor kan zorgen dat we op gewenste tijden een pak aandoen dan is hij het. Minstens een keer per week is het op cruiseschepen formal day, formele dag. Dan wordt iedereen geacht een galajurk of een smoking aan te trekken voor hij gaat dineren. Een net pak in gedekte kleuren mag ook, maar het is op het randje. Dat bedoelde mijn vader met oefenen.' Hij stond zuchtend op. 'Laat ik alvast mijn nette kloffie maar klaarleggen, want ik ben bang dat ik er aan moet geloven.' Hij grijnslachte naar Bob en Jan. 'Jullie ook. Met een onbekende kapitein zouden we iets kunnen uitstukken, maar met Holdert lukt dat gegarandeerd niet.' Bob keek of hij diep nadacht. 'Het punt van de opdracht is hiermee opgehelderd, mag ik hopen?' 'Niet helemaal,' zei Arie. 'Als mijn vader een duidelijke opdracht heeft dan vertelt hij er zelf over, dat vindt hij veel te leuk. Er is iets bijzonders gaande en ik denk dat we daar op de SeaRose pas achter komen.' Hij pulkte even aan een plekje onder zijn derde kin. 'We worden in elk geval geacht daar achter te komen, zoniet dan staan we over een paar dagen met schaamrood op de kaken tegenover Holdert.' 'Die daar heel erg van gaat genieten,' zei Jan. 'Bovendien hebben we nog geen schim van een verklaring voor het feit dat mijn vader moest wachten tot de klus van Aries vader is geklaard. Ik ben benieuwd wat mijn pa voor ons heeft bedacht. Hij is de enige die tot nu toe voornamelijk heeft geblaft dat het uit moest zijn met de rauspartijen.' Bob liet zich van het bed rollen. 'Ga het hem vragen.' Jan rilde. 'Alleen als jij mee gaat.' Bob maakte een gebaar vol afschuw. 'En een half uur in de houding staan zeker. Mij niet gezien.' 'Nou dan,' zei Jan. 'We komen er wel een keer achter. Eerst koffers pakken en wegwezen.' 'Via de regenpijp?' Jan keek met een gelukzalige blik naar Bob. 'Wij niet. Hij. Die dikke daar is de enige die vol zemelen gepropt moet worden. Wij zijn slank, wij mogen door de voordeur.' Hij liep naar het raam en opende het. 'Echte, eerlijke Hollandse motregen. De pijp is glad, Arie. Kijk maar uit.'
Ruim een kwartier later stonden twee jongens halfverborgen achter een boom naar het huis van de familie Roos te turen. Jan had een koffer tussen zijn benen, Bob een reistas vol kleren die hij ooit had achtergelaten voor dringende gevallen. Allebei keken ze naar de zijkant van het huis. 'Waar blijft-ie nou?' 'Hij hangt half uit het raam, kijk maar goed. Alles is nat, joh, als-ie niet uitkijkt dan glijdt hij naar beneden.' 'Het zal mij benieuwen of het wegdek het houdt.' 'Tuin, Bobby, het eerste stuk is tuin. Vol rozen. Als hij valt dan kunnen we pronken met de eerste menselijke roos vol doorns. Daar komt-ie.' Bob kreunde en trok Jan mee naar achteren. 'Daar komt nog iets anders ook. Kijk eens naar de deur?' Jan tuurde naar een schim die halfverborgen was achter een paraplu. 'Is dat pa Roos?' Bob zuchtte zacht. 'Ik help het je hopen, maar ik ben bang ...' 'Heel bang,' vulde Jan aan toen tot hem doordrong wie naar buiten was gekomen. 'Banger dan bang,' zei Bob. 'Wat moeten we nu, joh. Arie waarschuwen?' Jan keek zenuwachtig om zich heen. 'Hoe dan, man. Een vogel nadoen? Vogels fluiten niet als het nacht is.' 'Waarom noemen ze een van die beesten dan nachtegaal?' 'Omdat hij gaalt,' zei Jan, 'dat is heel anders dan fluiten. Kijk eens, onze dikke zakt langs de regengoot, heel keurig en heel gelijkmatig en ...' '... precies in de armen van zijn moeder. Lopen we weg of verlenen we morele steun?' Jan ging rechtop staan. 'Kom maar, Bob. Ze weet echt wel dat we in de buurt zijn.'
'... hoe je het ook wendt of keert, via de deur gaat het toch gemakkelijker,' hoorden Jan en Bob Aries moeder zeggen. 'Neem een voorbeeld aan je vrienden, jongen, die gingen de goede weg. Ze maakten er flink lawaai bij zodat ik goed kon horen dat ze maar met hun tweeen waren. Dacht jij echt dat ik vanavond hard op mijn achterhoofd was gevallen?' 'Nee, ma,' zei Arie die naar de grond keek. Zijn houding deed Bob aan die van de afgelopen middag denken. Het zit hem niet mee, vandaag, dacht hij. Tot zijn verbazing voelde hij meer vrolijkheid dan medeleven. Het gebeurde niet vaak dat de eeuwig slimme Arie twee keer op een dag ernstig de klos was. 'Dat ik van Lot ben getikt?' 'Nee, ma,' zei Arie. 'Dat ik het niet door heb wanneer mijn echtgenoot en volvette zoon samenspannen?' 'Nee, ma,' zei Arie. 'Jouw vader had het ineens over bruinbrood en vezels en toen wist ik het precies. Ik dacht: zoonlief gaat via de regenpijp. Dat is prima wat mij betreft, maar je gaat niet zonder je moeder een zoen te geven.' 'He ? zei Arie. Zijn moeder boog zich naar hem toen en wees op een wang. 'Zoen, zoon.' Arie zoende. 'Nu de andere wang. Iets meer overtuiging wordt op prijs gesteld.' Arie zoende opnieuw. Ma Roos ging rechtop staan. 'Twee keer is genoeg. Drie vind ik overdreven Hollands gedoe. Goede reis, zoon.' Aries mond ging open, en dicht, open, en dicht. Jan wist zeker dat hij nooit een betere imitatie van een vis had gezien. 'Mag ik, mogen wij weg?' stamelde Arie. 'Graag,' zei zijn moeder. 'Echt?' 'Meteen en nu. Hoe sneller, hoe beter.' Arie bewoog zich niet. 'Waarom? Ik bedoel: echt zo maar weg'' 'Ja,' zei zijn moeder, 'en schiet een beetje op. Ik heb een karrenvracht appels te schillen met je vader en dat wil ik in alle rust doen, zonder dat er drie fantasierijke belhamels mee liggen te luisteren. Ik ga straks misschien even schreeuwen, je vader heeft dat nodig bij tijd en wijle. Jij ook, maar vannacht is het de nacht van je vader met zijn stiekeme afspraakjes waar ik niets van mag weten. Ben je nog niet weg?' 'Ja, ma. Goed, ma. Meteen, ma,' stamelde Arie en Jan en Bob zagen een flits. Honderd meter is te ver, dacht Jan, maar op de 20 meter sprint verslaat niemand hem.
HUP, MET DE BUS OF MET HET VLIEGTUIG
San Diego ligt in Californie Aan de zuidwestkant om precies te zijn. Zuidwester kan het eigenlijk niet. Een tikkeltje meer naar het westen en je ligt in de Stille Oceaan, of de Stille Zuidzee, de Grote Oceaan of de Pacific Ocean. Er zijn nogal wat namen voor, maar ze hebben allemaal betrekking op een lel water waar je met gemak je leven lang zoek in kunt raken ... zoals Bob, Jan en Arie ooit bijna ondervonden. Als je op een wereldbol een lijn trekt van Amsterdam naar de stad San Diego dan loopt die lijn over veel plaatsen, maar beslist niet over Minneapolis dat in het noorden van de Verenigde Staten ligt en waar je nog een berenvacht nodig hebt als de inwoners van Zuid-Californie al lang lopen te puffen van de hitte. Over dat onderwerp hadden Jan, Bob en Arie het terwijl ze op drie stoelen zaten die in het midden waren geplaatst van een gang in de luchthaven die Minneapolis deelt met tweelingstad St. Paul en die was aangekleed als een straatje. Het vliegveld zelf is om en nabij vierkant met eindeloos lange gangen waarvan een deel is voorzien van een loopband, maar een hoek en een stuk gang zijn gereserveerd voor winkels en eetgelegenheden. Bob schoof heen en weer op een stoel waarvan de zitting kapot was gesneden en keek schuin naar een klok. 'Nog drie uur, jandokie. Wat moet een mens drie uur lang op het vliegveld van Minneapolis?' 'Zitten,' snauwde Jan. 'Of slapen.' Hij keek om zich heen. 'Er zijn luchthavens waar ze stoelen hebben die je kunt gebruiken als ligbank. Hier doen ze niet aan die luxe, zie ik.' 'Hier snijden ze zittingen kapot,' zei Arie. 'Ik heb er nog niet een gezien die heel is. We zijn nu dik negen uur onderweg en we zijn nog nergens. We hadden natuurlijk een vlucht moeten hebben rechtstreeks naar Los Angeles. Dat duurt elf uur. Als we daar een auto hadden gehuurd dan waren we een uur later in San Diego geweest.' 'Als,' zei Jan bitter. 'Jullie zeuren tegen mij altijd over zuinigheid, en zie: pa Roos koopt kaartjes en meteen moeten we overwinteren in Minneapolis.' 'Zijn secretaresse,' verklaarde Arie. 'Mijn pa koopt niets. Daar moet je mijn moeder eens over horen. Maar ik geef toe, Jan, het had beter gekund.' 'Komt door de hubs,' zei Bob kortaf. 'Alle maatschappijen hebben ze, je wordt er gek van.' 'Hubs?' 'Overstapplaatsen. Centrale plaatsen. Ik zou niet weten hoe je het anders moet noemen. Wij, in de States, zijn er achter gekomen dat je het eenvoudigst mensen kunt verplaatsen als je ze naar een punt brengt waar veel vluchten naartoe gaan. Vanaf dat punt, vanaf die hub dus, vertrekken weer tientallen vliegtuigen naar alle belangrijke plaatsen in het land. Minneapolis is de belangrijkste hub van Northwest Airlines.' Hij trok een gezicht. 'Dat samenwerkt met jullie mooie KLM dat jullie aan Air France hebben weten te verpatsen, dus hou maar op met het gemeesmuil. Als wij de hub niet hadden bedacht dan was het vliegverkeer in dit land een chaos geworden, nu loopt het tenminste langs duidelijke, overzichtelijke lijnen.' 'Een uitvinding van jullie dus,' zei Arie met een uitgestreken gezicht. Bob knikte kort. 'Van wie anders?' Arie reikte achter de rug van Bob langs en gaf Jan een tikje tegen een arm. 'Vertel eens van toen je tien was?' 'Parijs bedoel je?' 'Met je vader. In de bus.' 'Drie dagen,' zei Jan. 'Omdat mijn vader vond dat ik iets van de wereld moest zien. De derde dag gingen we terug. Niet naar Amsterdam, maar naar Lith. Enige idee waar dat ligt, Bobby.' Bob keek als iemand die weet dat hij langzaam het schip in gaat. Hij schudde het hoofd, maar zei niets. 'Het ligt aan de noordkant van Brabant op een plek waar je niet gauw terechtkomt, zelfs niet als je het wilt. Het ligt beslist niet op de lijn Parijs-Amsterdam. We kwamen er terecht omdat familie van de chauffeur er een restaurant had, maar dat terzijde. Het laatste stuk naar huis zaten we in een andere bus. Lith was toen ik tien jaar was al een hub. Jullie moesten het woord in die tijd nog bedenken.' Arie nam het over. 'Als je twintig jaar geleden een busreis boekte naar Spanje dan stapte je eerst in een touringcar die een kwart van het land doorzeilde om je uren later uit te spuwen op een stuk kaal beton in Limburg of Brabant waar niets anders was te zien dan een wc en twintig of meer andere bussen. Iedereen moest daar van voertuig wisselen en dat was voor mensen die in hun woonplaats vroeg waren opgestaan om een mooie plaats te veroveren vaak een hele tegenvaller. De parkeerplaats was niets anders dan een overstapplek, een Hollandse bushub.' Arie boog zich voorover. 'Zei ik twintig jaar geleden? Ik bedoelde vijfentwintig. Toen wisten jullie nog maar net wat buitenlands toerisme was.' Jan nam het over. 'Een tijdje geleden was ik op internet aan het struinen. Ik had van iemand gehoord dat het niet meeviel om het kippeneindje Las Vegas-San Diego in een redelijke tijd af te leggen. Dat klopte aardig. De meeste maatschappijen vliegen van hub naar hub. Van Vegas naar Detroit in het noorden en dan weer naar het zuiden tot San Diego. Of via Houston in Texas. Lekker handig allemaal en heel goed voor het kerosinegebruik. Sommige vluchten duren meer dan acht uur. Ik durf de stelling wel aan dat hubs juist voor chaos en drukte in het luchtruim zorgen.' 'O, ja?' zei Bob aangedaan. 'Durf jij dat wel.' Jan knikte. 'Met gemak en plezier.' Bob ademde diep in en uit en stond op. 'Doe dat dan maar fijn met dat rooie gevaar daar. Ik ga naar die boekwinkel. Ik neem meteen een paar oordoppen mee. Vraag je maar af waarom.' Jan keek Bob na. 'Hij kan overal tegen, behalve tegen kritiek op zijn land.' Arie schudde zijn hoofd. 'En hij leert het nooit, ook nog, dat maakt het zo mooi. Vanaf de dag dat hij met ons meelacht is het afgelopen met dit soort jennerij. Dat weet hij best, maar hij kan gewoon niet anders.' 'Verkeerde programmering, denk je?' 'Verkeerd onderwijs als je het mij vraagt. Hij heeft op school zestien jaar lang gehoord dat hij in het slimste land ter wereld is geboren. Zoiets gaat echt niet in je koude kleren zitten.' Jan keek naar de boekhandel. 'Wedden dat hij een mooie openingszin heeft bedacht als hij terug is?' 'Wed es op iets spannenders, joh. Hij staat zich nu klem te piekeren. Een boek heeft hij zo uitgezocht, maar met die zin kan het lang duren.' Meer dan twintig minuten later kwam Bob terug. 'Wat zitten jullie te grijnzen?' vroeg hij met een gezicht vol argwaan. 'Niks hoor, Bob,' zei Jan met en stalen gezicht. 'We zitten te zitten.' 'We kijken ook klok,' vulde Arie aan. 'Nog maar twee uur en negen minuten voor we een prettig stukje mogen vliegen.' 'Maar niet meer door de douane hoeven,' zei Bob. 'Dat is hier al gebeurd. Vanaf hier kun je gaan en staan waar je wilt zonder gehannes met douanefiguren.' 'Heb je dat staan bedenken in die boekwinkel, Bob?' vroeg Jan verbaasd. 'Is dat alles?' Bob gaf geen krimp. 'We zijn niet alleen langs de immigration officer, maar ook langs de groenten- en fruitman. Wees daar maar blij om. Elke keer als we in zijn buurt komen verwacht ik dat hij Arie apart neemt en het hemd van het vette lijf vraagt.' Arie trok zijn wenkbrauwen op. 'Groenten- en fruitman?' 'De man die de kaarten met blauwe opdruk innam die we in het vliegtuig hebben ingevuld. Hij moet ervoor zorgen dat er geen zaden, groenten en fruit het land in komen. Daarom moesten we onze koffers ook eerst ophalen.' Bob schoot in de lach en wees naar de boekwinkel. 'Daar stond een echtpaar tegen elkaar op te klagen. Zij had iets te vroeg een appel uit haar koffer gehaald.' 'Voor ze met die koffer langs jouw groenten- en fruitman was?' 'Hij zag het, en stuurde haar naar een kamer. Daar konden ze hun koffers en zakken leegmaken. Ze kwamen uit New Delhi en moesten door naar Kansas City. Dat kan pas over drieen half uur, want ze misten hun vlucht.' Arie liet zich zuchtend achterover zakken. 'Fijn zo. Al onze appels zijn nog veilig en ik koester de zaden in mijn broekzakken.' Hij wees. 'Daar is een food court. Dat is in elk geval een gelukte Amerikaanse uitvinding. Wie gaat er mee.' Jan rilde. 'Ik kijk wel uit. Het is leuk bedacht om alle eetgelegenheden op een kluitje te zetten en het voedselhof te noemen, maar ik ken je. Als er een Vietnamees is dan begin je met een loempia. Daarna neem je twee stukken pizza bij de Italiaan en een kwartier later rond je het af met een hamburger bij McDonald's.' 'Dubbele hamburger,' verklaarde Arie. 'Driedubbel als het kan. Met reepjes spek en plakken kaas. In vliegtuigen krijg je tegenwoordig gemagnetroniseerde kip met een bekertje onbestemde mousse toe. Daar kan mijn motor niet op draaien.' 'Ik ga lezen,' zei Bob. Hij liet een boek zien. 'De nieuwste van Carl Hiaasen, de meest fantasierijke schrijver die deze wereld bezit.' Hij keek met een felle blik van Jan naar Arie. 'En dan bedoel ik wereld. Inclusief Europa. Niemand bedenkt het mooier dan Hiaasen.' Hij keek tevreden toen Jan en Arie knikten. 'Zie je wel,' zei hij. 'We worden het uiteindelijk altijd eens.'
DE GREEP VAN EEN LUIE BEWAKER
Door de mallotige omweg via Minneapolis en de lange wachttijd waren de jongens achttien uur na hun vertrek uit Amsterdam in San Diego. Om te ervaren dat het er pas vier uur in de middag was. Voor hun gevoel was het een uur in de nacht, maar door het tijdverschil van negen uur stapten ze van de airco van luchthaven Lindbergh Field in een stralende zon die de stad had opgewarmd tot dik 30 graden Celsius. Arie voelde op slag zijn ogen prikken en kreeg honger. Bob schoot een gaap naar de strakblauwe lucht en zei dat hij naar het hotel wilde, meteen, rechtstreeks en zonder oponthoud. Hij stond al naast een taxi toen Jan nog bezig was aan zijn eerste protestronde en hij vroeg pas welk hotel Jan had geboekt toen zijn bagage al in de kofferbak lag. 'Days Inn,' zei Jan. 'Rand van de stad.' Bob trok een gezicht, mompelde iets waar het woord 'zuinigmans' in voorkwam en schoof de taxi in. Arie keek smartelijk naar een auto met een levensgrote reclame voor grootgrutter in gefrituurde kip Kentucky Fried Chicken en ging naast Bob zitten. 'Laatste kans om in te stappen,' zei Bob. 'Ga maar,' zei Jan. 'Hier, neem mijn bagage mee. Ik ga een eind lopen.' Iedereen reageert op zijn eigen manier op lange reizen met grote tijdsprongen en Bob en Arie wisten dat te goed om een discussie te beginnen. Als Jan wilde lopen dan wilde hij lopen, punt. Hij had in zijn vliegtuigstoel uren liggen maffen en bovendien is San Diego welhaast de enige miljoenenstad ter wereld waar lopen vanaf het vliegveld geen straf is, omdat dat vliegveld vrijwel tegen de binnenstad aan ligt. Als je de landingsbaan nadert zie je het centrum voor je liggen en tijdens de landing hou je gegarandeerd een ogenblik je adem in, want het vliegtuig moet over een tamelijk hoge parkeergarage en de eerste keer dat je dat meemaakt durf je te zweren dat het toestel met zijn wielen de bovenste laag auto's de garage uitveegt. Jan bleef een poosje bij de bewuste garage staan kijken en kwam tot de conclusie dat er voldoende meters tussen vliegtuig en auto's zaten, maar dat je beter niets op het dak van je auto kon leggen: het zou er door de luchtdruk beslist worden afgezwiept. Toen hij de lol van de garage af had liep hij op zijn gemak in de richting van de stad. Dat deed hij over de weg die langs het water loopt en die Harbor Drive heet. Toen hij een eind voor zich een bord ontwaarde met de straatnaam Broadway zag hij uit een ooghoek iets geheel anders. 'Cruise terminal' stond in witte letters op een blauw spandoek dat boven de toegang tot een pier hing die, volgens een klein bord aan de zijkant, Cruise Pier heette. Links van de pier waren gebouwen die het meest leken op loodsen met een onderkant van steen en een dak van golfplaat. Aan de rechterkant en aan de kop van de pier klotste het water van de San Diego Bay, op de pier liepen tientallen mensen, allemaal gekleed in een witte broek of rok en een rood colbert, in de richting van Harbor Drive. Jan keek minstens drie keer rond. Was hij door dom geluk of puur toeval bij de plaats waar cruiseschepen aanmeerden? En kwamen hier alle schepen of waren er meer pieren? Jan had een cruise terminal gezien op de toeristenplattegrond die Bob in Minneapolis had gekocht en hij had een eindje buiten het vliegveld een verkeersbord gezien, maar hij geloofde in een drievoudige zekering en hij wenste een onafhankelijke bevestiging. Die moest niet moeilijk te verkrijgen zijn, want schuin onder het spandoek was een hok met een man op een stoel. De man droeg een bruin uniform met op de mouw het woord 'security' en had een platte pet op zijn schoot met dezelfde tekst. Beveiligingsbeambte, dacht Jan. Hij bewaakt een pakhuis, twee honderd meter plaveisel en een paar miljoen kubieke meter water en omdat hij weet dat niemand daar mee vandoor zal gaan neemt hij het er van. Jan keek naar de dranghekken die de toegang tot de pier versperden en naar de doorgang die was vrijgelaten voor voetgangers en had de neiging zijn neus op te halen. Voor de man rechtop zit ben ik aan het einde van deze pier, dacht hij, als hij tenminste kans ziet om rechtop te komen, hij ziet er uit of hij vanmorgen over de rugleuning is gehangen en er vanavond weer wordt afgepulkt. De man zat als een zak zout op zijn stoel, de handen om de pet geklemd, de ogen gesloten. Halfgesloten, zag Jan na een paar seconden. Af en toe stak de bewaker een vinger op naar mensen die de pier afliepen en eenmaal zei hij iets tegen een vrouw die net zolang voor hem bleef staan tot hij bereid was het hoofd in de nek te leggen en schuin naar boven te kijken. Toen er een gat viel in de stroom mensen die de kade afliep wandelde Jan naar hem toe. Hij bleef vlak naast hem staan en keek naar een verweerd gezicht vol kleine littekens, een neus die over een smalle zwarte snor zakte en lippen waartussen iets borrelde dat speeksel moest zijn. Het bruine uniform vertoonde zweetplekken, het overhemd hing voor een deel uit de broek en onder de broekspijpen zaten sokken die ooit wit waren geweest, maar die door vuil zo grijs waren geworden dat ze niet eens erg contrasteerden met de zwarte schoenen. De man weigerde naar Jan te kijken, ook niet na drie keer keel schrapen en twee hummen. 'Pardon,' zei Jan daarom maar. 'Sorry. Excuus. Is dit de cruise terminal?' Hij werd rood terwijl hij het vroeg en keek schuin naar het spandoek boven de entree. De bewaker leek het idiote van de vraag niet te zien. Hij bleef zitten zoals hij zat en bewoog alleen zijn lippen. 'Ja.' 'Voor alle cruiseschepen?' 'Ja.' 'Ik ga een cruise maken,' zei Jan. De man opende een oog en zei: 'Mooi.' 'Morgen al.' De man sloot het oog en mompelde: 'O.' Jan wees naar de achterkant van de pier en zei: 'Mag ik kijken?' Hij voelde zich tamelijk belachelijk terwijl hij het armgebaar maakte naast de man die weigerde ernaar te kijken en hij voelde zich boos worden. Arie zou hebben gelachen en een grap hebben gemaakt, Bob zou zijn schouders hebben opgehaald, maar Jan was nu eenmaal gevoelig voor situaties waarin hij niet serieus werd genomen. 'Daar,' zei hij ten overvloede. 'Op de pier. Kijken.' De man deed nu beide ogen open. 'Waarom?' 'Om te zien hoe het er uitziet.' Voor het eerst bewoog de man. Hij ging niet echt rechtop zitten, maar maakte enkele graden slagzij waardoor hij op zijn zij kwam te hangen en Jan beter kon bekijken. 'Dat zal ik je vertellen, jongen. Het ziet er uit als een aanlegkade. Met stenen, en met water.' 'Eventjes?' vroeg Jan zonder een spoor van hoop. Hij zag de volgende groep rode colberts naderen en ging een stapje achteruit. De bewaker zag het ook. 'Achteruit, jij. Weg hier. Kom morgen maar terug als je een cruise wilt maken.' Het klonk alsof de man de overtuiging had dat iemand als Jan nooit van zijn leven een voet op een cruiseschip zou zetten en Jan voelde zijn temperatuur oplopen. Hij had achttien uur gereisd en hij had meer dan drie kwartier in de zon gelopen waardoor hij een oververhitte en verfrommelde indruk maakte, maar dat was nog helemaal geen reden om ... Hij knarsetandde terwijl hij naar de bewaker keek die was teruggezakt tot zijn oude houding en een vinger opstak naar de mensen die hem voorbij liepen. Niet de pier op? Dat zullen we nog wel eens zien. Hij wachtte tot de doorgang vrij was en nam een sprint. Hij passeerde de bewaker zonder moeite. Hij kwam zelfs voorbij het hek dat de doorgang markeerde. Maar toen was het ook radicaal afgelopen. Een hand greep zijn nek en Jan had het gevoel dat hij een figuur uit een tekenfilm was, zo-eentje wiens voeten blijven bewegen zonder dat hij een centimeter vooruit komt. 'Ik dacht dat ik nee had gezegd,' zei de bewaker. Zijn stem klonk geen spier gespannener dan even tevoren en toen Jan zijn hoofd opzij had gewrongen zag hij ogen die nog steeds keken of de slaap dichtbij was. Maar de greep bleef en de druk verminderde pas toen Jan zijn armen slap langs zijn lichaam liet hangen als teken van overgave. 'Welke letter aan het woord nee begreep je niet, snotneus?' 'Maar ...' zei Jan. De bewaker zuchtte. 'Niks maar. Wegwezen. Morgen kom je maar terug als je naar een schip wilt. Met het bewijs dat je aan boord mag. Of met je pappie en mammie.' De bewaker wees naar de baai. 'Nog een keer zo'n geintje en ik schop je het water in. Oke ? Jan wreef over zijn nek, bedacht tien antwoorden die nergens op sloegen en liep mompelend achteruit tot hij bijna op de rijbaan van Harbor Drive stond. Als hij uitgerust was geweest en in zijn gewone doen dan zou hij naar de Days Inn zijn gegaan om een bad te nemen en schone kleren aan te trekken. Een dergelijke gedachte kwam nu niet eens bij hem op. Jan was kwaad en weglopen was voor hem hetzelfde als afdruipen. Daarom bleef hij, zittend op een stenen rand aan de andere kant van Harbor Drive, in de volle zon en smachtend naar een flesje water. Maar de zon zou achter de gebouwen verdwijnen wist Jan en een beetje dorst zou hij wel overleven. Dus bleef hij waar hij was, vol woede en wraakzuchtige gedachten. Een half uur later zat hij nog steeds op het muurtje (nu in de schaduw) met malende kaken en fonkelende ogen, veertig minuten later ook, en vijftig. Na vijfenvijftig minuten was het raak.
DE WANDELAAR OP DE CRUISE PIER
Meevallers en tegenslagen komen altijd in series. Ga zelf maar na: als je uitglijdt in de badkamer dan zit de rest van de dag gegarandeerd vol blunders, missers en fouten. Heb je vroeg in de ochtend mazzel dan zit je vaak voor de rest van de dag goed. Als je je stoot golft de koffie net niet over de rand van het bekertje, als je door rood licht fietst kijkt de agent aan de overkant van de straat net naar de kuiten van een passerend meisje. Jans geluk begon bij een jogger die even voorbij Broadway rek- en strekoefeningen stond te doen. Helemaal vol overgave deed hij zijn oefeningen niet, want zijn aandacht werd ernstig afgeleid door een jongen die, een stukje verderop, op een muurtje zat te wankelen. Voor het muurtje bevond zich een breed trottoir, maar erachter liep een rijbaan waar golven auto's overheen ragden. Elke keer als het stoplicht bij Ash Street op groen sprong reed er een nieuwe reeks langs de jongen wiens bovenlichaam door de luchtdruk dan telkens een eindje naar voren werd gestuwd ... om achteruit te zakken als de auto's waren gepasseerd. De jogger had de indruk dat de jongen elke keer een eindje verder achteruit zakte en hij zag voor zijn geestesoog het drama van een slapende medemens die op een rijbaan tuimelt en gegrepen wordt door een auto. Toen hij het niet langer kon aanzien liep hij naar de jongen toe. Hij stelde zich breeduit voor hem op, boog zich naar voren en zette zijn handen op zijn knieen 'Wakker worden,' zei hij. 'Straks val je.' De jongen liet een snork horen en wiegde zacht heen en weer. De jogger legde een hand op een schouder van de jongen, zei: 'Wakker word...' en voelde twee handen om zijn pols. 'Au,' zei de jogger. 'Wat doe je.' Jan had geen idee. Hij had een vreemde druk op een schouder gevoeld en had gereageerd zonder een oog open te doen. Zonder ook de tijd te nemen om na te denken. Op de automatische piloot had hij een van de judogrepen toegepast waar hij op onregelmatige tijden met Bob op had geoefend. Dit was er een geweest waarbij hij de arm van de jogger bijna uit de kom had getrokken. 'Sorry,' zei Jan sullig. 'Ik wist niet ... Ik had ... Sorry.' De jogger wreef zijn schouder en zijn pols terwijl hij met een verbaasd gezicht naar Jan keek. 'Ik dacht echt dat je sliep.' Hij wees naar de rijbaan. 'Je zat te wankelen. Slapen en wankelen.' Slaapwankelen, dacht Jan, het is weer eens iets anders dan slaapwandelen. Hij zei maar niet wat hij dacht, maar keek zo schuldig als hij kon. 'Ik ben vanmiddag aangekomen. Met het vliegtuig. Uit Europa. Ik dacht: ik maak een ommetje, enne ...' Hij wees naast zich. 'Ik werd moe, en dit muurtje ...' De halve zinnen ontstonden niet omdat hij niet wist wat hij moest zeggen, maar omdat zijn mond zo droog was dat zijn tong dienst weigerde. 'Warm,' zei hij. 'Dorst.' De jogger krabbelde overeind. 'Zo snel als jij heb ik nooit iemand zien reageren.' Jan zag dat de man niet boos keek, eerder geinteresseerd. Toen hij beter keek zag hij dat de jogger minstens vijftig moest zijn, een van die vijftigers die er uit proberen te zien als een dertiger. Ik heb een opa gevloerd, dacht Jan, een opa die een heleboel drinken bij zich heeft. Om zijn middel had de jogger een gordel met kleine flesjes. Een ervan was een stukje naar boven geschoven en Jan moest zich beheersen om geen greep te doen. De jogger zag hem kijken en trok het flesje uit de gordel. 'Als je me die greep van daarnet nog een keer laat zien krijg je drinken. Er zitten vitaminen in. Met dit spul kun je er straks weer tegen.' 'Red Bull?' vroeg Jan. 'Beter,' zei de jogger. 'Hoe deed je dat nou, daarnet?' 'Zo,' zei Jan. Hij greep net achter de hand met het flesje en draaide. 'Auw,' zei de jogger en hij ging weer naar de grond. 'Je moet het snel doen,' zei Jan. 'Zo heb ik het geleerd van een Amerikaans vriendje.' 'Ja,' zei de jogger. 'Mooi zo. Fijn vriendje.' Hij zette het flesje op de grond. 'Ik had iets anders in gedachten dan snelheid, maar ik heb erom gevraagd dus ik mag niet klagen.' Hij keek naar Jan en liet zijn ogen afzwenken in de richting van het vliegveld. 'Ik moet die kant op,' zei hij. 'Ik ben al laat. Bedankt. Voor het lesje, bedoel ik.' 'Niks te danken,' zei Jan. 'Ik ben blij met ...' Hij wees naar het flesje. De man leek nog iets te willen zeggen, aarzelde en draaide zich om. 'Wakker blijven,' riep hij over een schouder voor hij er de sokken inzette. Jan keek hem na, pakte het flesje en zuchtte van geluk toen hij de eerste slokken nam. Terwijl hij erbij ging zitten zag hij een donkerrode bestelauto naar de ingang van de pier rijden. Jan had voor hij aan een serie slaap- en sluimerpartijen begon uitgevogeld hoe de gang van zaken was op de cruise pier. Als er een schip was aangemeerd moesten natuurlijk eerst de passagiers die een reis hadden gemaakt van boord. Daarna moesten, net als in een hotel, de hutten worden schoongemaakt en daar weer na kon de nieuwe lichting het schip op. De mannen en vrouwen met de rode colberts behoorden ongetwijfeld tot de mensen die de passagiers assistentie verleenden. Jan had geen schip zien vertrekken, maar hij nam aan dat hij net te laat was geweest. De hulptroepen in de rode colberts waren de pier afgelopen toen alle werk achter de rug was en nu kwamen leveranciers en bevoorradingsauto voor het volgende cruiseschip de pier op. De goederen die ze vervoerden werden opgeslagen in de loodsen aan de linkerkant om daar te blijven tot het volgende drijvende hotel was aangemeerd. Om de auto's doorgang te verlenen waren de hekken zo verplaatst dat ze zonder problemen de pier op konden, langzaam rijdend en pas nadat de bewaker een vinger had opgestoken. Alle auto's die Jan had gezien hadden stapvoets gereden tot ze voorbij de bewaker waren, maar de rode bestelwagen reed wel heel erg langzaam. Daar was een gegronde reden voor, zag Jan, want naast de bus liep een man. Een kleine man in een blauwe spijkerbroek, een shirt met groene en gele strepen en een wit honkbalpetje op het hoofd. Hij liep aan de kant van de bestel die door de bewaker niet kon worden gezien en hij zorgde ervoor dat zijn hoofd laag bleef. Omdat hij vrijwel ter hoogte van de chauffeur liep was het uitgesloten dat die niets wist van de wandelaar, en dat was vreemd. Heel vreemd, vond Jan, die rechtop zat en met grote ogen de bewegingen van de wandelaar volgde. Toen de bestelwagen de bewaker voorbij was bleef de chauffeur rijden met een slakkengang, net alsof hij kostbare en delicate waar vervoerde. De man met het witte petje bleef meelopen, de rechterschouder tegen de zijkant van de bestel gedrukt en nog steeds een beetje gebukt. Hij liep vrijwel naast het voorwiel en het duurde even voor Jan begreep waar dat goed voor was. Zo kan een bewaker die zich bukt en over de grond kijkt geen schoenen zien, dacht hij. Niet dat deze bewaker het plan heeft om zich te bukken of om zijn tweede oog open te doen, maar de wandelaar neemt geen risico. Waar zou die vent heen gaan? Jan zette zich met een bil af tegen het muurtje en liep naar de pier, er zorgvuldig voor zorgend dat hij uit het zicht van de bewaker bleef. De bestelauto reed ongeveer even snel als Jan liep en een kwart minuut lang bleef de afstand tussen hen hetzelfde. Toen had Jan het hokje van de bewaker bereikt en bleef hij staan. Hij bukte zich niet en ging ook niet met een oog om een hoek staan loeren. Voor dat soort opvallende grappen was jongeheer Prins veel te slim. Hij rekte zich uit en keek op zijn gemak om zich heen. De automobilisten leken geen belangstelling voor de cruise pier te hebben, de toeristen die langs de baai flaneerden evenmin. Als er een cruiseschip lag was de pier een trekpleister, maar nu viel er niets anders waar te nemen dan ... een wandelaar naast een bestelwagen. Niemand behalve Jan scheen daar iets raars in te zien, want niemand bleef staan kijken of wijzen. Toen de auto de opslagloodsen bereikte deed de wandelaar een stel passen opzij, zonder zich te haasten en zonder om te kijken. Hij liep een loods binnen en verdween uit Jans blikveld. De auto reed door, maakte aan het einde van de pier een draai en reed terug tot ze de loods van de wandelaar had bereikt. Er was te veel lawaai om te horen of de chauffeur de motor liet draaien. Hij stapte in elk geval niet uit. Niemand ging naar een loods toe, niemand kwam naar buiten. Tot er elf minuten waren verstreken. Toen liep de wandelaar naar de bestelwagen en stelde hij zich op tegen de zijkant. De bestelwagen kwam in beweging en in alle rust liep de wandelaar in de richting van Harbor Drive, langs de bewaker (die een vinger opstak naar de chauffeur), langs de hekken en over het trottoir. Jan rende met een boog naar de andere kant van Harbor Drive en was net op tijd om de wandelaar in de bestel te zien stappen. De auto meerderde vaart en was enkele seconden later opgenomen in een golf van tientallen auto's die in de richting van het vliegveld reden. Jan bleef met open mond achter en voelde zelfs de neiging om 'nou, moe' te zeggen. Hij slikte de woorden met moeite weg, zei hardop 'sakkerloot' en krabde zijn hoofd. Wat was dit allemaal. Een oefening in pierwandelen? Een test om te zien hoe het met de bewaking van de cruise pier zat? Een grap van een melige bijrijder? Het kon allemaal. Maar Jan had fantasie voldoende om ook andere mogelijkheden gezien. Een man was, onopgemerkt door de bewaking, een loods binnengegaan waar goederen voor cruiseschepen werden opgeslagen. Hij had daar iets gedaan. Jan had geen idee wat het was, maar hij had geen enkele redelijke reden om aan te nemen dat de man elf minuten lang de betonvloer had staan bewonderen. In de loods was iets gebeurd, en morgen kwam cruiseschip de SeaRose aanmeren. Klaar voor een tocht met 1700 passagiers. Jan kreunde toen hij een paar wilde invallen kreeg. Hij greep in zijn broekzak en kreunde een beetje harder. In een vliegtuig mag je geen mobiele telefoon gebruiken. Om die reden had hij zijn mobieltje in zijn koffer gedaan. Die koffer was met Bob en Arie meegegaan naar het Days Inn. Jan keek Harbor Drive af en kreunde voor de derde keer, dit keer lang en smartelijk. Hij moest Bob en Arie bellen, maar natuurlijk hing hier nergens een telefoon. Einde van mijn geluk, dacht Jan. Met de jogger en de bestelauto had ik mazzel, nu heb ik domme pech. Hoofdschuddend ging hij terug naar het muurtje.
EEN WANDELAAR OP HERHALING
Jan Prins was bijna even koppig als zuinig en hij was het koppigst als hij zich bij het been genomen voelde of zaken niet begreep. Hier, op het stenen muurtje op Harbor Drive, was overduidelijk sprake van omvangrijk onbegrip. In een paar uur tijd waren er twee dingen gebeurd die Jan moeilijk kon plaatsen. Hij was bij zijn nek gegrepen door een bewaker die te lui leek om twee ogen tegelijk open te doen en hij had de vreemdste actie gezien die denkbaar was: een wandelaar naast een bestelauto die een loods inging, er weer uitkwam en wiens enige doel daarbij leek om niet te worden gezien door een bewaker. Jan keek vanaf het muurtje naar de man die weer op zijn stoel hing en vroeg zich af welke taak dat heerschap kon zijn opgedragen. Er waren tientallen mannen en vrouwen in een rood colbert de pier afgelopen. Niet een had een identiteitsbewijs laten zien, niet een was ondervraagd of anderszins op- of tegengehouden. Jan had een half dozijn auto's de pier op zien rijden. Niet een keer had de bewaker iets of iemand gecontroleerd. Maar hij had wel Jan Prins bij het nekvel gegrepen, hem vrijwel opgetild en naar Harbor Drive gebonjourd. Omdat hij iets tegen jongens heeft, dacht Jan bitter, of omdat hij aan mijn shirt, mijn schoenen of de kleur van mijn neus zag dat ik geen Amerikaan ben en hij een hekel heeft aan buitenlanders. De man zit er niet voor niets, maar ik mag drie keer verhipt en verhopt zijn als ik het nut van zijn werk zie. Hij ziet er niet uit, ook nog en dat zou je op deze plek al helemaal niet verwachten. Jan had nooit een cruise gemaakt, maar hij wist heel goed dat gevoel voor stijl op prijs werd gesteld. Niet voor niets had pa Roos Arie een middag in een pak laten opzitten en pootjes geven. 'Om te wennen', had Roos senior gezegd en hij had niet gekeken of hij een grapje maakte. Het kon er bij Jan maar moeilijk in dat een maatschappij die van haar gasten enig soort van vormelijkheid verwachtte genoegen zou nemen met een bewakingsdienst waarvan de leden waren gehuld in een broek zonder vouw en een overhemd met zweetplekken onder de oksels. Hoe langer Jan de situatie bekeek hoe minder hij ervan begreep en dat maakte hem onrustig. Hij wilde met Bob en Arie overleggen, maar daarvoor zou hij zijn uitkijkpost moeten verlaten. Dat wilde hij niet, en wie hem had gevraagd waarom niet zou een antwoord hebben gekregen in de geest van: 'Geen idee, joh, gewoon omdat ik aanvoel dat hier iets loos is, eenvoudigweg een kwestie van ervaring.' Om het gevoel van rusteloosheid te bestrijden begon Jan aan een serie kleine rondjes over Harbor Drive, zonder dat hij de bewaker uit het oog verloor. Na ongeveer een half uur was hij daar machtig blij om, want hij zag de bewaker met een ruk opstaan, zich uitrekken en een paar passen in de richting van de rijbaan doen. Een auto stopte naast hem en een raampje ging naar beneden. De bewaker boog zich naar voren en zei iets dat vergezeld ging van brede gebaren. Kwaad, constateerde Jan. Hij heeft de smoor in en dat laat hij weten ook, hij staat daar meer te bewegen dan in de afgelopen anderhalf uur bij elkaar. Het raampje ging naar boven en de auto reed de pier op. Een man in een bruin uniform stapte uit, maakte met beide handen het gebaar 'kalm maar an' en liep naar het hokje. Hij negeerde de man die uren onderuitgezakt had gezeten volkomen, maar pakte de stoel bij de rugleuning, plaatste hem zo dat hij in de schaduw stond en ging zitten. Aflossing, stelde Jan vast, ik heb al bijna een half uur geen wagen gezien die de pier op wilde, maar er blijft bewaking aanwezig. De nieuwe kracht is beslist geen vette vriend van de man die mijn nek greep. Hij ziet er een stuk netter uit ook. Gaat de oude nu weg? Dat ging hij. In de auto waarmee de nieuwe bewaker was gekomen. Op het portier stond een tekst, maar Jan was te ver af om die goed te kunnen lezen. S.D. Security, dacht hij, maar zeker was hij niet. Hij wandelde terug naar het muurtje en ging zitten. Ik ben benieuwd wat ik nu doe, dacht hij. Opnieuw proberen om de pier op te komen? Het zou een prima manier zijn om de snelheid van de nieuwe bewaker te testen, maar Jan had nog steeds een gevoelige nek en hij vond een gewelddaad op zijn eerste middag in San Diego voldoende. Bovendien zou hij niet weten wat hij op de pier moest uitvoeren. Hooguit kijken in de loods waarin de wandelaar was verdwenen, maar Jan had in zijn leven dozijnen loodsen gezien. Stof, zand, stukken hout en kratten, pakken en tonnen, veel meer vind je er zelden. Hij maakte een nieuw rondje en daarna nog een, voortdurend naar het begin van de pier kijkend. Daar was louter een rechtop zittende bewaker te zien die af en toe vergezeld was van een vogel die iets tussen de stenen vandaan pikte. Toch zit die vent er niet voor niets, dacht Jan, ooit moet er iets gebeuren. Hij keek de pier af toen hij dacht dat hij in een van de loodsen iets hoorde. Daar zijn ze natuurlijk aan het werk, schoot door hem heen. Spullen uitzoeken en klaar zetten voor morgen, voorraden anders rangschikken, dat soort van werk. Gegarandeerd dat deze bewaker blijft zitten tot het laatste personeelslid de pier heeft verlaten en alle loodsen zijn afgesloten. Met een beetje pech gaat dat uren duren en loop ik driehonderdvijfennegentig rondjes te drentelen over dit trottoir of zit ik een houten achterwerk te krijgen op die stenen muur. Dan kijk ik toch een stuk liever naar mensen in rode colberts, desnoods naar een bevoorradingsauto. Vijf minuten later werd zijn wens verhoord. Een klein model vrachtauto naderde de pier en stopte naast het wachthokje. De bewaker schoot overeind en stelde zich op aan de achterkant van de auto. Jan sprintte terug naar het muurtje en zag de chauffeur uitstappen en de achterklep van de auto openen. Deze bewaker controleert wel, zag hij, en grondig ook. Na een knikje van de bewaker stapte de chauffeur in en reed hij de pier af en een loods binnen. Na een kwartier kwam hij terug en verdween hij in de drukte op Harbor Drive. Terwijl Jan de vrachtwagen nakeek kwam een koelwagen naderbij. De wagen was blinkend wit, met midden op de zijkant een blauwe vis waaromheen de tekst Californian Food 'n' Fish was geschilderd. De wagen reed langzaam naar het wachthokje. Ongeveer ter hoogte van de kop van de vis liep een kleine man met een groen-geel gestreept shirt en een witte honkbalpet met de auto mee. Jan keek met een trek van totale verbijstering op het gezicht. Hij voelde zijn mond openzakken, maar nam niet de moeite hem te sluiten. Dit was echt te gek voor woorden, het was ook te gek voor zinnen, zelfs voor alinea's. Hier liep dezelfde man op vrijwel dezelfde manier dezelfde pier op. Alleen wel met iets meer voorzichtigheid. De bewaker was weer opgesprongen en naar de achterkant van de koelwagen gelopen. De chauffeur stond hem daar op te wachten. De man was bliksemsnel achter het stuur vandaan gekomen, om de man met de pet heengelopen en de hoek omgeschoten ... waar hij de doorgang voor de bewaker blokkeerde. Slim, dacht Jan. De chauffeur wil niet het risico lopen dat de bewaker naar hem toe wandelt. Hij zag de chauffeur de dubbele deur opengooien en naar binnen wijzen. De bewaker keek, knikte en schreef iets op een stuk papier dat op een klembord lag. Daarna liep hij terug naar zijn stoel. De chauffeur liep weer om de man met de honkbalpet heen, ging zitten en reed stapvoets de pier op. Ook dit keer liep de kleine man mee tot hij bij een loods was en ook dit maal ging hij naar binnen. Een andere loods, dacht Jan. Volgens mij pikt hij er zo maar eentje uit. Waarschijnlijk een waarin hij geen mensen hoort of ziet. De koelwagen reed tot het einde van de pier, draaide en bleef staan. Ditmaal ging de chauffeur ook de loods in. Na zeven minuten kwam hij terug, gevolgd door de man met de honkbalpet die zich tegen de zijwand van de wagen drukte. Het verlaten van de pier leverde geen problemen op. De chauffeur zwaaide en de bewaker zwaaide terug. De kleine man bleef naast de auto lopen tot die bijna op Harbor Drive was en stapte in. Rustig voegde de koelwagen zich in het verkeer richting vliegveld en langzaam meerderde hij vaart. Jan kwam pas in beweging toen hij zag dat het stoplicht ter hoogte van Ash Street op rood stond. Jan had de bestelwagen die de wandelaar op zijn eerste tocht over de pier had begeleid laten schieten, maar de koelwagen wenste hij in de gaten te houden. Zo lang het kon natuurlijk, want hij had heus niet de illusie dat hij een auto bij zou kunnen houden. Hij putte enige hoop uit het feit dat het spitsuur was en dat het verkeer op Harbor Drive soms enige tijd muurvast zat. Bovendien was een eindje verderop de afslag naar het vliegveld. Waarom dat van belang was zou Jan niet precies kunnen zeggen, maar bij vliegvelden zijn parkeerplaatsen en als de koelwagen daar naar toe ging ... Dat soort dingen schoot door Jans hoofd terwijl hij over het trottoir langs de baai rende, turend naar een koelwagen van Californian Food 'n' Fish die meeschoof met de verkeersstroom op Harbor Drive.
JAN OP JACHT NAAR FOOD 'N' FISH
Het eerste stoplicht voor de koelwagen stond op rood, het tweede ook, evenals het derde. Elke keer liep Jan Prins op de auto in, om te ervaren dat hij elke keer net te laat was om de wagen te bereiken. Even voorbij het derde stoplicht drong tot hem door dat dat maar goed was ook, want hij had geen idee wat hij zou moeten doen als hij op gelijke hoogte kwam. Lachen naar de chauffeur? Zwaaien met zijn vuist? Vragen om een lift? Het woord lift bleef in Jans hoofd rondjes draaien. Hij had een keer een lege taxi gezien en die genegeerd. Hij gaf nu eenmaal niet graag geld uit als niet duidelijk was of hij er iets voor terug zou krijgen en omdat hij vooralsnog niet verwachtte dat hij een cent aan Californian Food 'n' Fish zou kunnen verdienen wenste hij geen dollars aan taxikosten te spenderen. Maar liften was natuurlijk iets geheel anders. Jan zette koers naar de rand van het trottoir en maakte, terwijl hij bleef lopen, heftige bewegingen in de richting van de koelwagen. De eerste golf auto's reed hem straal voorbij. De tweede ook, maar uit de derde maakte zich een grijze Vauxhall los. Achter het stuur zat een oudere man, gekleed in een grijs pak met een grijze das en een zonnebril met grijze poten. De man liet het raampje zakken en staarde naar Jan. 'Heb je een nieuwe manier van liften bedacht?' 'Auto,' hijgde Jan. 'Daar. Vrienden. Te laat.' Hij ramde met een vinger tegen zijn borst. 'Ik was te laat. Vrienden. Daar.' Jan was geen grote fantasieverhalenproducent zoals Arie, maar hij wist uit ervaring dat je de meeste kans op succes had als je iets vertelde waar niet meteen gaten in te schieten vielen. Hij zette twee handen tegen het dak van de Vauxhall, gaf een kreet toen hij de hitte voelde en blies verwoed tegen zijn handpalmen. 'Mijn vrienden,' zei hij toen hij zijn adem min of meer onder controle had. 'Zouden me oppikken. Daar.' Hij wees achter zich. 'Bij de cruise terminal. Ik stond te praten met de bewaker. Ze zagen me niet. Reden door.' Hij had steeds net genoeg lucht voor korte zinnen, maar de man scheen hem opperbest te begrijpen. 'Waar gaan ze naar toe?' Jan keek naar de lucht en deed een schietgebedje. 'Eerst naar het vliegveld. Iemand ophalen. Daarna ...' Hij wees om zich heen en haalde zijn schouders op. 'Vakantie. We zouden vanavond op vakantie.' Hij keek Harbor Drive af en zag de koelwagen optrekken. 'Ze zijn daar al.' De man wees opzij. 'Stap maar in. Wat voor auto moeten we hebben?' Jan keek naar een punt voorbij de koelwagen en zag een donkere Oldsmobile Alero. 'Die Olds daarginds.' Hij zuchtte van voldoening toen hij was ingestapt. 'Lekker, die airco,' zei hij uit de grond van zijn hart. 'Het is eigenlijk veel te warm om te rennen.' 'Doe dat dan ook niet,' zei de man. Hij wees naar een taxi. 'Waar denk je dat die voor zijn?' 'Niet aan gedacht,' zei Jan. 'Glad vergeten. Ik dacht: misschien kan ik ze inhalen als het verkeer vast staat.' 'Lukt wel,' zei de man. 'Dat vaststaan dan, zeker als je naar het vliegveld wilt. Om deze tijd van de dag is het gegarandeerd mis. Elke dag opnieuw. Soms denk ik: lopen gaat sneller.' Jans hart maakte een vreugdesprongetje. 'Echt waar?' 'Je zult het zien en beleven,' zei de man zuur. 'In het dashboardkastje ligt een flesje. De dop zit er nog op. Pak het en maak het open als je wilt.' 'Graag,' zei Jan. 'Geen moeite.' Maar dat was het wel. Om de dop zat plastic, van dat gegoten plastic waar je je nagels op breekt en dat je alleen soepel kunt verwijderen als je een kettingzaag gebruikt. Jan probeerde het met zijn vingers, zijn tanden en uiteindelijk met een nagelschaartje dat in een zijvak lag en hij was er zo lang mee bezig dat hij bijna de bocht richting vliegveld miste. 'He ? zei hij geschrokken toen de dop eindelijk los was. 'Waar zijn we nu?' 'De Oldsmobile zit daarginds,' zei de man die een greep naar het flesje deed. Hij nam een slok en hief het flesje. 'Daarom kon je meerijden.' 'Om die fles?' 'Ik heb een keer geprobeerd het plastic te verwijderen terwijl ik reed. Je kunt de krassen op de voorbumper nog zien.' Hij nam een paar slokken en stopte het flesje weg. 'Ik bied je niets aan, want ik moet nog een eind en ik heb dorst. Zolang jij meerijdt hoef je niet te rennen, moet je maar denken. Dat scheelt energie en transpiratie.' 'Ja,' zei Jan terwijl hij aan zijn gescheurde nagel peuterde. 'Ik koop wel iets op het vliegveld.' 'Heel verstandig, jongen. Hou jij je auto in de gaten' Het is hier meestal een hele toestand met dat in- en uitvoegende verkeer.' Hij wees schuin linksvoor. 'Straks wordt het nog erger.' Jan zei niets. Het was overduidelijk dat de man zin had in een kletspraatje en zolang hij dezelfde route volgde als de koelwagen was Jan bereid elke vorm van klets langs zich af te laten glijden. 'Daarginds is de afslag naar Harbor Island en daar is het helemaal een gekkenboel,' zei de man. 'Leuk hoor die schiereilanden in de baai, maar je wordt gek van al de lui die zo nodig naar hun zeilboot moeten als het spitstijd is. Of naar een van de hotels, natuurlijk, daar komen er ook steeds meer van. Elk jaar is het drukker.' Jan keek naar de koelwagen die in de linkerbaan zat. Ga naar rechts, dacht hij terwijl hij naar een bordje keek dat een afslag naar het vliegveld aangaf, ga naar rechts, sukkel. 'Jaja,' zei hij toen de man een verhaal vertelde over hotels, toeristen en nietsnutten die elke dag zeilden, maar daar steevast mee ophielden als de mensen die de hele dag op kantoor hadden gezeten naar huis wilden. 'Jaja' en 'neenee' was ongeveer wat de man wilde horen, al vond hij afwisseling met 'nounou' en 'tjonge' ook prima. Voor het vliegveld zat het verkeer inderdaad muurvast ... met het gevolg dat Jan geen meter dichterbij de koelwagen kwam. Ik kan net zo goed gaan lopen, dacht hij, maar meteen zat hij met hetzelfde probleem als een kwartier geleden: hij kon de koelwagen bereiken, maar wat dan ... Jan kreunde toen hij zich dat opnieuw afvroeg en hij kreunde harder toen hij aan Arie dacht en aan de oplossingen die zijn volvette vriend zou bedenken. Hij schrok op toen de man naast hem een knor gaf. 'Ze gaan inderdaad naar het vliegveld.' 'He? zei Jan afwezig. De man wees. 'Je vrienden. Daarginds komt schot in de zaak. De Oldmobile zit al in de rechterbaan. Die gaat naar Lindbergh Field, kijk maar.' Jan zag de Oldsmobile aan de rechterkant van de weg en de koelwagen aan de linkerkant. 'U moet ...' Hij wees recht voor uit. 'Die kant op?' 'Ik zet je wel even af bij het vliegveld,' zei de man grootmoedig. 'Dit is geen weg om overheen te rennen. Voor je het weet lig je op een motorkap.' Dat besefte Jan volkomen, maar hij wist ook dat hij op het vliegveld niets te zoeken had. De man achter het stuur leek hem iemand van het soort dat tot achter de Oldsmobile zou rijden om te zien hoe Jan zijn fantasievrienden in de armen zou vallen en Jan had geen idee hoe hij zo'n soort situatie recht zou moeten kletsen. Hij veegde zweet van zijn voorhoofd, haalde een paar keer diep adem, en duwde het portier open. 'Ik loop wel naar ze toe,' zei hij snel. 'Bedankt voor de lift.' 'He ? riep de man geschrokken terwijl hij een ruk aan het stuur gaf. 'Wat doe ...' De rest van de zin ging verloren in getoeter en gepiep van remmen. Als er opeens even gang komt in een file dan geven alle automobilisten gas, zo snel mogelijk; er mocht eens iemand uit de rij naast je in het gat schieten dat jij heb laten vallen. Harder dan vijftien kilometer rijden was nog niet mogelijk, maar bot remmen levert altijd boeiende taferelen op, zeker als je naar een jongen staart die rijbanen probeert over te steken. Hier en daar klonk een kreet tussen het gepiep van remmen door, maar al die geluiden vielen weg tegen het geweld van claxons. Het leek of iedereen blij was dat er iets te beleven viel en hoe kun je zoiets nou beter onderstrepen dan door op je claxon te duwen. Jan rende op zijn tenen over het asfalt en bereikte ongeschonden de linkerbaan. Voor hem zwenkte de koelwagen linksaf, richting Harbor Island. Jan liep wat hij kon, maar hij bereikte het kruispunt pas toen het verkeerslicht al oranje was. Hij maakte een geluid dat tussen een kreun en een piep in hing en rende door. Van links en rechts kwamen auto's op hem af, waarvan de chauffeurs wilde gebaren maakten en een nieuw rondje toeteren weggaven. 'Himbim,' hijgde Jan. 'Krijgen. Jullie. Allemaal ...' Voor meer woorden kwam hij adem tekort, maar hij nam de afslag zonder schade aan have of goed en zag toen een rechte weg voor zich die over een soort brede dam naar een eiland voerde waarop hoge gebouwen te zien waren. Links en rechts van de dam dobberden zeilboten en jachten, schuin links steeg met een knetterend geluid een watervliegtuigje op, naast hem tikte een automobilist tegen zijn voorhoofd. Jan schoot de berm in en bleef staan met de handen op zijn knieen Hij hield zijn achterwerk naar de auto's gedraaid, reageerde niet op welk geluid dan ook en hoorde dat het verkeer zijn gewone loop nam. Er was iets vreemds voorgevallen, maar er waren geen doden of gewonden te bewonderen, niks aan de hand dus. Toen Jan eindelijk de adem had om op te kijken zag hij in de verte de koelwagen. Veel te ver om te kunnen achterhalen, veel te snel rijdend om zelfs maar aan een poging te denken. Barst, dacht Jan. Hij zit op dat eiland en voor zover ik weet is er maar een aan- en afvoerweg. Daar sta ik op. Zolang ik hier blijf kan hij er niet af zonder dat ik hem zie. Voor de derde keer kreeg Jan te maken met de vraag: wat te doen als hij de koelwagen onder handbereik had. Gebaren maken? Instappen? Opnieuw meerennen? Hij had geen idee en bleef daarom gewoon staan. Zijn huig hing bijna uit zijn mond en hij had zo'n dorst dat hij niet eens behoorlijk kon slikken. Bovendien was hij kletsnat van het zweet, plakte zijn shirt als een dweil tegen zijn lichaam en had hij het gevoel dat er water in zijn schoenen stond. Pas toen hij achter zich het geluid van een politiesirene hoorde kwam hij in beweging. Hij wilde drie dingen: drinken, een schoon shirt en een telefoon om Bob of Arie te bellen. Aan de westkant van het eiland bevond zich een gebouw waarin die dingen te verwezenlijken waren zag Jan: een Hilton. Hij zuchtte diep en zette koers naar het hotel, sjokkend als een aangeschoten postduif.
VERZOEK OM HULPTROEPEN
In Amerikaanse hotels kun je binnenlopen zonder dat je iets in de weg wordt gelegd. Als je er niet al te fris uitziet zal de portier misschien zijn wenkbrauwen optrekken, maar hij zal je niet tegenhouden. Menige miljonair loopt er in zijn vrije tijd bij als een landloper op Gucci-schoenen en zijn kinderen maken het vaak nog bonter. Geen enkele portier neemt het risico een nazaat van een miljonair de toegang te weigeren, voor hij het weet staat hij de afvalbakken te legen. Waar het op aankomt als je je heil zoekt in een groot Amerikaans hotel is dat je niet schichtig om je heen moet lopen kijken en niet moet aarzelen. Loop rechtop, kijk alsof je van plan bent om nog die middag het hotel te kopen en er gebeurt je niks. Jan wist dat en hij liep kaarsrecht en zonder iemand een blik waardig te keuren een reusachtige lobby binnen. In die lobby was airco en koele lucht streek langs zijn verhitte wangen en zijn klamme nek. Voor hij het besefte bestond hij van kruin tot tenen uit kippenvel en stond hij te rillen als een kind dat te lang in koud water heeft gelegen. Om een of andere reden werd hij daar nijdig door. Jan kon echt wel wat hebben. Zonder enig incasseringsvermogen kun je het niet op vier continenten met succes opnemen tegen allerlei soorten van geboefte, maar als er een aanslag werd gedaan op zijn portemonnee of zijn kleren dan kon het ineens mis zijn. Radicaal mis. Hij bleef dan ook stokstijf staan toen een groep mannen die koffers meetrokken op hem afkwam met als gevolg dat de groep zich moest splitsen om om hem heen te kunnen golven. Een van de mannen maakte een opmerking en Jan beantwoordde die door zijn bovenlip op te trekken en zacht te grommen. De man liep door, maar een halve minuut later zag Jan twee mannen in zijn richting komen lopen. Ik ben te lang blijven staan, dacht Jan, en ik heb te onzeker gekeken, stom van me. Hij liet zijn ogen rondflitsen, zag een bordje 'restrooms' en dook als een haas de toiletten in. Restroom is meer dan een verhullend woord voor wc's. In menig Amerikaans hotel is het ook een ruimte die groot genoeg is om je te wassen, te verkleden, of, zoals de naam zegt, even tot rust te komen. Vaak zijn restrooms zo omvangrijk dat je er een feest in zou kunnen geven en dat was het geval in dit Hilton-hotel. Het gehele vertrek was van zwart marmer en de kranen en leidingen zagen er uit alsof ze driemaal daags werden gepoetst. In dit geval door een oudere, zwarte man die was gestoken in een pak met goudkleurige tressen, witte handschoenen en een pet met een hoge, opstaande rand vol goudkleurige versieringen. Wat Jan betrof had hij zo bij kunnen klussen als koetsier op de gouden koets op dagen waarop de koningin zich naar de Tweede Kamer wenst te laten vervoeren. 'Dag,' zei Jan terwijl hij zich bukte en gulzig water dronk uit een goudglanzende kraan boven de wasbak. De man die een naamschildje op een rever had waarop Abe Jones stond schudde het hoofd. 'Zou ik niet doen,' zei hij. 'Wat niet,' zei Jan tussen twee slokken door. 'Dat water drinken,' zei Abe. 'Er zit chloor in.' Jan keek scheef naar boven en liet water langs een mondhoek lopen. 'In al het water in dit land zit chloor. Amerikaanse magen zijn de schoonste ter wereld.' 'Hier zit extra veel in.' Abe keek of hij een kleuter toesprak. 'Dit is speciaal wc-water. Over een paar uur heb je buikpijn.' 'Beter dan een houten tong,' zei Jan, 'of een zeemleren slokdarm.' Hij voelde zich onbehaaglijk worden onder de blik van de zwarte man. 'Ik heb hard gelopen.' Abe knikte minzaam. 'Omdat je haast had?' Jan wees naar zijn haren. 'Iemand trok mijn pet van het hoofd en toen ging ik er achteraan.' 'Niet gelukt?' De man had een vreemde kraak in zijn stem waardoor Jan moeite had hem te verstaan. 'Gelukt? O, dat. Nee, hij sprong bij iemand achterop een scooter. Mag ik me even een beetje wassen?' Abe greep achter zich en liet een kleine handdoek zien. 'Dank,' zei Jan en hij deed een greep. Abe hield de handdoek vast en even stonden ze allebei te trekken. 'Dollar,' kraakte hij. Jan liet geschrokken los. 'Dollar?' 'Extra service. Plassen is gratis, wassen is extra, net als scheren, knippen en watergolven.' 'Doet u dat oo...' Jan sloot zijn kaken met een klap. Abe grijnsde. 'Alleen thuis, jongen. Een dollar.' Jan pakte met trillende vingers zijn portemonnee en trok een dollar te voorschijn. 'Zeep ook een dollar,' zei Abe en hij liet een schaaltje zien waarop een blokje zeep lag. 'Shampoo is twee dollar.' Hij legde bliksemsnel de zeep weg toen een man binnenkwam, ging rechtop staan en schoof zijn hakken tegen elkaar. 'Meneer,' zei hij. De man knikte en verdween in een hokje. 'Ik ken alle vaste gasten,' zei Abe. 'Alle mannelijke gasten, ik sta alleen bij de heren. Jij bent nieuw. Een dollar voor de zeep.' Hij wees naar een klein gangetje. 'Als je je in alle rust wilt wassen kan dat daar. Drie dollar. Een droog T-shirt voor negen dollar.' T-shirts zijn in grote supermarkten als WallMart en K-Mart te verkrijgen voor twee of drie dollar en Jan wist dat, maar hij wist ook dat een shirt in een winkel van het Hilton minstens tien dollar zou kosten, waarschijnlijk meer en hij moest echt op korte termijn iets aan dat niet tegen zijn huid kleefde. Hij knikte kort, telde dertien dollars uit en schoot het gangetje in. Enkele minuten later voelde hij zich een ander mens. Abe zag het verschil. 'Beter,' zei hij, terwijl hij het handdoekje van Jan aanpakte. Hij keek naar de hand waarmee Jan zijn natte shirt vasthield. 'Hier heb je een plastic tas voor je shirt. Kost niets.' Hij wees naar een schoteltje waarop een paar munten lagen. 'Heb je dat gezien?' Jan stopte het shirt in het tasje en knikte. 'Mooi schoteltje,' zei hij. 'Past goed bij het marmer.' Hij schoof achteruit. 'Ik heb haast.' Abe knikte en schraapte zijn keel. 'Je moet natuurlijk op zoek naar je petje.' Jan was het verhaal over het petje straal vergeten. 'He zei hij. 'Ik dacht al dat het een smoesje was,' kraakte Abe. 'Smoesjes moet je onthouden, jongen. Ga maar gauw naar buiten, daar kun je je shirt drogen in de zon.' Hij keek als een oom die bedroefd is om een neefje en Jan voelde een ogenblik aanvechting een dollar op het schoteltje te leggen. Het moment van zwakte duurde gelukkig niet lang en hij zag kans de ruimte uit te lopen zonder een rood hoofd van schaamte te krijgen. Buiten de toiletruimte keek hij zorgvuldig om zich heen. Niemand leek hem te zoeken en de mannen die in de lobby in zijn richting waren gelopen waren niet te zien. Wel zichtbaar was een rij telefoons en dat was precies waar Jan naar had uitgekeken. Arie nam niet op, maar bij Bob was het prijs. 'Yep,' zei Bob. Jan verloor geen tijd met uitbundige uitweidingen. 'Tegenover het vliegveld is een groot eiland dat Harbor Island heet. In feite is het een schiereiland, want het zit vast aan de stad.' 'Weet ik,' zei Bob rustig. 'Ik heb de plattegrond bekeken.' 'Kom hier naartoe en kijk uit naar een koelwagen met het opschrift Californian Food 'n' Fish. Blauwe letters op een witte achtergrond.' 'Elke denkbare koelwagen?' 'Eentje met een man erin met een wit honkbalpetje en een shirt met gele en groene strepen.' 'Als ik er een zie wat doe ik dan. Hem omsingelen?' Jan gaf een knor. 'Weet ik niet, man, dat is het 'm juist. Er gebeuren hier vreemde dingen en ik zit om hulp te snakken.' 'Bel dan eerder, sukkel. We zijn hier al uren.' 'Jij hebt mijn mobiel, uil. In mijn bagage. Vis dat ding er uit en neem het mee.' 'Samen met Arie?' 'Waar is onze potvis? In het restaurant zeker.' Bob maakte een spottend geluid. 'Welk restaurant. Weet jij waar je kamers hebt geboekt, zuinig jongetje Prins. In een Days Inn dat wordt verbouwd. Luister maar.' Jan hoorde een soort geknetter gevolgd door gebonk. 'Wat is dat?' 'Buiten zagen ze bomen met een kettingzaag, binnen maken ze gaten met pneumatische boren. Hoeveel kostte een kamer, gul vriendje van me?' 'Weet ik niet uit mijn hoofd,' zei Jan snel. Bob liet een spottend geluid horen. 'Jan Prins die een prijs niet weet. Jij kent het bedrag uit je hoofd, jongetje. Wat was het, twee tientjes?' 'Zoiets,' zei Jan. 'Schiet nou maar op. Pak Arie beet en kom hier naartoe. Ik ben nu in het Hilton.' 'Beter dan deze Days Inn,' zei Bob. 'Kan niet anders. Het enige wat deugt aan de kamers is het bad. Arie ligt dat al anderhalf uur te vullen.' 'Giet er een scheut koud water bij en zorg dat hij in de benen komt. Ik ga nu kijken of ik de koelwagen kan vinden. Ik ben elk vol uur in de lobby van het Hilton. Oke ? 'Oke zei Bob. 'Koelwagen Californian Food 'n' Fish. Man met pet en gele en groene strepen. We komen er aan.' 'Schiet maar op,' zei Jan. 'Ik ga nu op zoek.'
'Zei Jan dat we een taxi moesten nemen?' Arie stond op het matje naast het bad met een witte handdoek om het middel geknoopt. Bob grijnsde. 'Zoiets zegt hij nooit. Als hij een advies geeft is hij bang dat hij moet meebetalen. We moeten komen, dat is alles.' Arie wreef door zijn rode piekharen. 'Auto,' zei hij. 'We huren er een, altijd handig als je iemand zoekt.' 'Iemand of iets.' 'Zeker iets dat kan bewegen.' Bob knikte. 'Ik dacht wel dat je dat zou zeggen. Ik heb al gebeld. Ze komen een auto voorrijden. Een middenklasser, we willen Jan niet te kwaad maken.' 'Wil ik best,' verklaarde Arie. 'Zeker na een paar uren temidden van deze herrie. Als de auto maar groot genoeg is voor ons en onze koffers.' Bob hield zijn hoofd scheef. 'We vertrekken?' 'En komen niet weerom. We zitten hier veel te ver van de haven en het vliegveld en ook van dat eiland waar je het over had.' Arie keek om zich heen. 'Wij in deze Days Inn en Jan lekker in een Hilton? Nooit niet.' 'Mijn idee,' zei Bob. 'Kleed je aan, dikke, over vijf minuten zijn we weg.'
HOTELKAMERS MET UITZICHT OP KOELING
De ontmoeting tussen de heren Roos, Evers en Prins verliep niet heel soepel. Jan stond niet in de lobby van het Hilton toen zijn vrienden aan kwamen rijden, maar op het bordes ervoor. Hij had aanvankelijk geen belangstelling voor de donkere Buick LeSabre die op enige afstand van hem stopte, maar dat veranderde snel toen een achterportier open zwaaide en een dik, met sproeten bezaaid rolladerond been tevoorschijn kwam. Jan wist precies wie aan dat been vastzat. Hij wist ook wie achter het stuur zat en hij wist eveneens hoe Bob en Arie zouden kijken. Stralend en met gezichten van: zeg eens iets van deze prachtige auto als je durft. Jan zei niets. Hij liep met stijve benen naar de Buick en bekeek de carrosserie, de leren stoelen en de meters in het dashboard. Hij bleef dit doen tot Bob naast hem stond. Toen pas zei hij: 'Hier betaal ik dus geen cent aan mee, geen cent, geen sou en geen dime.' Bob viste iets uit een broekzak en reikte het aan. 'Je mobiel. Deze auto is voor Arie en mij.' 'Precies,' zei Jan. 'Omdat wij geluksvogels zijn en jij niet.' Jan voelde nattigheid, maar weigerde een streep toe te geven. 'Geldsmijtvogels, zul je bedoelen.' Bob wees naar Arie. 'Hij is een dikke rode geluksvogel, ik ben een handige Amerikaanse geluksvogel.' 'Want?' 'Want ik had een middenklasser besteld. Die hadden ze niet meer bij het verhuurbedrijf National Car Rental dus ze deden wat ze altijd in een dergelijk geval doen en wat alle Amerikaanse verhuurbedrijven doen: ze boden een auto in de premium-klasse aan. Voor de prijs van een middenklasser. We rijden in deze Buick voor het bedrag dat een bescheiden Pontiacje kost, Janneman Prins en we doen dat tot dusverre met veel plezier. Als je instapt mag je een eindje mee. Niet te lang, want het is onze auto en we willen je niet te veel verwennen.' Jan gromde zacht terwijl hij op de stoel naast de bestuurdersplaats ging zitten en hij negeerde Aries gegrinnik op de achterbank. 'Die kant op,' zei hij. 'Terwijl jullie lagen te wentelen in baden of rondtoerden in een te grote auto heb ik de koelwagen gevonden. Daarginds is een hotel met de naam Sheraton Hotel & Marina. Er is een grote parkeerplaats achter. Ongeveer in het midden staat de auto die we moeten hebben.'
De koelauto met het opschrift Californian Food 'n' Fish stond nog waar Jan hem een dik kwartier eerder had aangetroffen: in het midden van een matig bezet parkeerterrein en nog net vol beschenen door een zon die achter een gebouwencomplex in de verte wenste te zakken. Geen mens was in de buurt van de auto, niemand leek er langer dan een seconde naar te willen kijken. Niemand behalve drie jongens dan altijd, want die keken of ze iets heel moois zagen. Arie was de eerste die de grap van staren naar blauwe letters af had. 'Wordt het geen tijd dat je ons vertelt waarom deze auto van enig belang is, Jan?' vroeg hij minzaam. 'Omdat ...,' zei Jan, en hij vertelde over de cruise terminal, de wandelaar die twee keer een bewaker in de luren had gelegd en zijn ren- en liftpartij over Harbor Drive. 'Er is iets vreemds aan de hand met die auto,' zei hij ter afsluiting. 'Ik kan het niet bewijzen, nog niet tenminste, maar ik voel het. Er is iets aan de hand op de terminal en morgen meert daar de SeaRose aan.' Alledrie keken ze opnieuw naar de koelwagen. Met serieuze gezichten dit keer en toen Arie sprak klonk er niets in zijn stem dat wees op grap of grol. 'Waar denk je aan, Jan?' Jan hief zijn handen. 'Weet ik niet, joh. Ik pieker me gek. Eerst dacht ik aan voorbereidingen voor een aanslag.' 'Een bom?' 'Zoiets, maar dat leek me te wild. De man liep gewoon, hij had niets bij zich.' 'Dat kan nog komen,' zei Bob. 'Kan,' zei Jan. 'Kan natuurlijk best, maar voorlopig lijkt het me ver gezocht. Volgens mij was de man vandaag bezig met een soort test.' 'Kijken of hij ongemerkt naar een loods kon wandelen?' 'En er weer uit. Van de pier af, in de auto en weg. Dat deed hij twee keer.' 'Omdat hij morgen iets gaat brengen dat niet gezien mag worden.' 'Of iets wil jatten dat niet gejat mag worden.' Op de achterbank klonk het geluid van kiezen die iets vermaalden. 'Wat doe je, ondier?' vroeg Jan zonder zich om te draaien. 'Nootjes,' zei Arie. 'Het enige wat ze in dat fijne Days Inn van jou hadden. Buiten veel lawaai dan altijd. Ik eet nootjes terwijl ik denk.' 'Aan wat.' 'Aan onzin.' Jan voelde een kriebel over zijn rug. 'Vind je dat ik ..., vanmiddag ..., met die man ....' Arie liet een geruststellend geknor horen. 'Ik vind niks. Ik denk.' Jan wilde iets zeggen, maar sloot zijn kaken met een klap na een klopje van Bob op een arm. Hij zakte onderuit en staarde naar de koelauto. 'Best,' zei hij. 'Knaag en denk. Arie, onze etende eekhoorn. Waarschuw je me als je bent uitgedacht? Ik doe een tuk. Jullie hebben kunnen rusten, ik niet.' Er trad een diepe stilte in in het binnenste van de Buick, een stilte die na enkele minuten werd doorbroken door een zacht gesnurk van Jan, gevolgd door een steeds rustiger wordende ademhaling van Bob. Ze schrokken allebei op toen vanaf de achterbank geluid kwam. 'Mensen,' zei Arie. 'Geen goederen.' Jan en Bob draaiden zich om op hun stoel en lieten hun kin tot op de stoelleuning zakken. 'Hoezo, dikke?' Bob sprak moeizaam doordat zijn onderkaak weggedrukt zat in het zachte leer van de LeSabre. Arie keek met helderblauwe ogen naar Jan. 'De eerste bewaker was de luiste, right?' 'Right,' zei Jan. 'Hij stak hooguit een vinger op. Behalve dan toen ik de pier op wilde lopen, toen had-ie me te pakken voor ik hem zelfs maar hoorde. Ik voel mijn nek nog steeds. Met zijn greep was niets mis.' 'Maar hij controleerde geen auto's.' 'Niet eentje.' 'Wat is dan de lol van naast een auto blijven wandelen? De man met het witte petje had gewoon in de auto kunnen gaan zitten. Achterin desnoods, het was toch zeker een bestel?' 'Raak,' mompelde Bob. 'Helemaal in de roos, dikke.' 'Goede nootjes,' zei Arie. 'Als je er maar genoeg van eet ga je lekker denken.' Jan was niet overtuigd. 'De tweede bewaker keek wel in auto's.' 'Oppervlakkig, zei je net. Hij liet geen pakken openmaken.' 'Beslist niet.' 'Er hadden complete bommen naar de loods gebracht kunnen worden.' 'Wel wat de bewakers betreft,' gaf Jan toe. Arie knikte nadenkend. 'Waarom zou je naast auto's wandelen als je iets wilt met pakjes die je zonder enige controle kunt vervoeren? Neem maar van mij aan dat het niet gaat om goederen, maar om personen.' 'Verstekelingen, bedoel je?' Arie zoog langzaam lucht naar binnen. 'Daar heb ik aan gedacht, Jan, maar ik heb nooit gehoord dat er iemand clandestien naar Mexico wil. Niet vanuit de USA.' Bob legde zijn hoofd in de nek. 'Elk jaar proberen duizenden Mexicanen de States binnen te komen,' zei hij. 'Tienduizenden. Daarom zijn er grote hekken geplaatst en is er een kolossale grensbewaking. Je kunt zonder problemen van hier naar Mexico. Je wandelt naar een grenspost en je steekt over. Geen ambtenaar die met meer dan een half oog naar je paspoort kijkt. De controles komen pas als je terug wilt. Waarom zou iemand als verstekeling met een cruiseschip mee willen? Omdat er veel te eten valt? Ik zou kiezen voor een vrachtschip. Een zeilboot desnoods, er varen er elke dag tientallen de haven uit. Je vaart een paar mijl zuidwaarts, springt overboord en zwemt naar de kust. Klaar.' 'Dus?' vroeg Arie. 'Dus hebben we te maken met een mysterie.' 'Oefening,' zei Jan. 'De wandelaar oefende, wat ik je brom. Hij oefende voor morgen of voor overmorgen. Ik ben het met Arie eens dat we ons niet druk hoeven te maken om pakketjes, maar wel om een persoon. Of om personen natuurlijk. Er is iets aan de hand met de man die een wit petje op het hoofd had en die in die koelwagen is afgevoerd. Ik wil weten wat het is.' 'Wij ook,' zei Bob kort. 'Maar niet hier. Nu ons genie is uitgeknaagd en uitgedacht kunnen we eindelijk een paar maatregelen nemen.' Hij wees naar het Sheraton. 'We gaan daar kamers nemen.' 'Ho wat,' zei Jan onmiddellijk. 'Ho niks,' zei Bob. 'Jij hebt dat Days Inn niet gezien, maar ik wel en ik vertrap het om er naar terug te gaan. We nemen kamers in dit Sheraton. Strategische kamers graag, met uitzicht op deze parkeerplaats en op de gekoelde auto van Food 'n' Fish. Jan, jij gaat slapen, je ziet er uit of je elk ogenblik in elkaar kunt storten. Arie, jij gaat naar het restaurant. Nadat jullie de kamers hebben betrokken, dan altijd. Zorg dat je je goed genoeg voedert om een poosje mee te kunnen.' Arie maakte een balletje van het zakje waar de nootjes in hadden gezeten. 'Wat doe jij?' 'Ik zet de Buick in een hoek van de parkeerplaats en ik hou de koelwagen in de gaten. Jullie hebben je mobiel dus ik kan jullie bellen als er iets loos is.' 'Jij vertrouwt dat gedoe met de wandelaar dus ook niet,' zei Jan tevreden. 'Voor geen rooie cent,' zei Bob. 'Bovendien heb jij het gevoel dat er iets helemaal niet deugt en jouw gevoel bedriegt je zelden.' 'Als je dat maar weet,' zei Jan.
Een klein half uur later lag Jan te slapen in kamer 1039 van het Sheraton Hotel & Marina, zat Arie in het restaurant op de eerste verdieping en hing Bob te doezelen achter het stuur van de Buick. Af en toe deed hij een oog open en dat was maar goed ook, want de achtste keer dat hij het deed zag hij twee mannen naar de koelwagen wandelen. Een van hen was klein van stuk, droeg een shirt met gele en groene strepen en had een wit petje op het hoofd. Bob schoot overeind en belde Jan, maar kreeg geen antwoord. Bob drukte het portier open en belde Arie ... geen antwoord. 'Barst,' zei Bob, en hij stapte uit.
WAAROM ANTWOORDT ARIE NIET?
Bob bleef naast de huurBuick staan, haakte zijn duimen in zijn broekzakken en keek op zijn gemak om zich heen. De twee mannen slenterden al pratend naar de koelauto en bleven staan. Ze spraken op zachte toon met elkaar en af en toe hoorde Bob een kort lachje. Vrienden of collega's, was zijn conclusie. Dat zijn geen mannen die in onmin met elkaar leven. Het zijn ook geen mannen die haast hebben. Laat ik ze eens iets beter bekijken, ze staan vrijwel onder een lantaarn dus dat treft. De schemering was aan het vallen en hoe dichter je bij de evenaar bent hoe sneller ze dat doet. Het werd per minuut donkerder en dat was in Bobs voordeel. Hij zette een koers uit die hem buiten het directe licht van de lampen hield, maar die hem op minder dan een meter of vijf van de koelwagen zou brengen en stak zacht neuriend het parkeerterrein over. Vlakbij de twee mannen liet hij snel zijn blik over de gezichten glijden, niet te kort, maar zeker niet te lang, precies zoals mensen dat doen die langs elkaar lopen. 'Goedenavond,' zei hij vriendelijk. De kleinste van de twee mannen, degene die Jans wandelaar moest zijn, knikte. Hij had zijn honkbalpet in de hand en Bob zag dat hij zwart haar had, met in het midden een streep grijs. Jan had hem op begin veertig geschat, misschien half in de veertig, maar Bob gokte op vijftig. De man naast de wandelaar zei kortaf: 'Avond,' en ging verder met zijn verhaal. Hij was de langste van de twee en verreweg de dikste. In een hand had hij een bosje sleutels dat hij langzaam bewoog waardoor de sleutels tinkelden. De chauffeur, dacht Bob, als ze er vandoor gaan dan hoop ik dat ze langzaam rijden, want ik ben een flink eind van de Buick. Hij was een meter of twintig verder toen hij de mannen halfluid iets hoorde roepen. Een portier werd opengetrokken en iemand hees zich kreunend in de koelwagen. Dat is die dikke, dacht Bob, kan bijna niet anders. Ze gaan weg. Wat doe ik nu? Hij bedwong de neiging om zich met een ruk om te draaien en achter zich te kijken. In plaats daarvan bukte hij zich en greep hij naar een schoen. In die houding kon hij tussen zijn benen doorkijken ... om te zien dat de wandelaar zich niet had bewogen. De kleine man stond nog steeds naast de koelwagen en hij bleef daar tot de chauffeur het portier had dichtgetrokken. Daarna maakte hij een korte zwaaibeweging en zette hij op zijn gemak zijn pet op. Ik had het kunnen weten, dacht Bob opgelucht, een wandelaar wandelt, en zo hoort het. Gaat-ie nou naar het hotel of ... Toen hij vond dat hij lang genoeg voorover had gestaan richtte hij zich op en hervatte hij zijn koers, trekkend met een been als iemand die een hinderlijk steentje in zijn schoen heeft. Dat maakte het voor iedere toeschouwer aannemelijk dat hij zich opnieuw bukte. Niemand blijft gewoon doorwandelen als hij iets onder zijn voetzool voelt. Bob keek voor de tweede keer tussen zijn benen door en zag dat hij niet aan het toneelspel had hoeven beginnen. De wandelaar had zich omgedraaid en liep nu onder een hoek van zeventig graden van Bob af. De marina, dacht Bob, hij gaat naar de jachthaven, eens even kijken wat hij daar uitvoert. Bob was veel te slim om meteen achter de wandelaar aan te lopen. Hij stak eerst de parkeerplaats helemaal over, om daarna in een halve looppas een omtrekkende beweging te maken in de richting van de jachthaven. Vlak bij het Sheraton hotel waren een paar mensen die naar hem keken, maar ze deden het zonder enige speciale belangstelling. In elke Amerikaanse stad kun je, op ongeveer elk tijdstip van de dag, mensen zien joggen. Tieners, bejaarden en alle leeftijdsgroepen daartussen sjokken en hijgen dat het een aard heeft, vooral in Californie waar het aantal gezondheidsmaniakken een streepje hoger ligt dan elders in het land. Bob wist dit natuurlijk en hij keek geen moment om zich heen. Al zijn aandacht was gericht op de wandelaar die niet veel meer was dan een donker stipje dicht bij de rand struiken die de aanlegsteigers in de baai van de parkeerplaats afschermden. Het kostte Bob moeite om niet te gaan rennen, maar pas toen hij buiten het licht van de lantaarns was gekomen zette hij er de sokken in. Hij hijgde zwaar toen hij bij de struiken was en zijn hart bonkte als een stoomhamer, maar hij had nog steeds zicht op de wandelaar. De man vertoonde geen enkele haast en kloste over de brede houten aanlegsteiger die parallel aan de walkant liep, ietsje verdiept aangelegd en bereikbaar via trappetjes met twee stenen treden die op afstanden van een meter of vijftig van elkaar lagen. Vanaf de hoofdsteiger liepen smallere aanlegsteigers de baai in, als de tanden van een enorme hark. Links en rechts van die tanden lagen zeilbootjes. Dat was tenminste het geval op de plaats waar Bob stond uit te hijgen met de vuisten op zijn knieen Een eind verderop dobberden grotere boten en daarachter zag Bob de contouren van schepen die tot de miljoenenklasse leken te behoren. 'Zo,' zei hij tegen zichzelf toen hij zijn adem op orde had. 'Onze man negeert de zeilboten, maar stevent af op het grotere werk. Al zijn leven springt hij straks op een jacht en dieselt hij weg. Of hij maakt gewoon een avondwandelingetje, dat kan natuurlijk ook.' De wandelaar was niet de enige die een wandeling maakte, er liepen heel wat groepjes mensen over de hoofdsteiger, allemaal zonder een spoor van haast en af en toe stilstaand om over de baai te kijken of om te luisteren naar de muziek van tinkelende stagen die bewogen op het ritme van een opstekende wind. Bob bleef achter de rand struiken en liep in een iets hoger tempo dan de wandelaar. Hij was niet meer dan een meter of dertig achter hem toen de man linksaf sloeg en een smalle steiger opkloste. Hij verdween uit het zicht achter een tamelijk hoog jacht en Bob moest opnieuw een sprintje trekken. Toen hij op de plaats was waar de man de smalle steiger was opgegaan zag hij vaag iemand aan boord van een jacht stappen. Als 'm dat is dan zit-ie helemaal aan het eind, dacht Bob, ik denk niet dat ik het in mijn hoofd moet halen om hem te volgen, beste kans dat de mensen hier elkaar kennen. Een paar meter verderop was een stenen trapje en hij liep de hoofdsteiger op. Twee passen later begon een hond te keffen. Bob zag iets kleins en wits over het dek van een jacht heen en weer lopen en hield zijn pas in. Dit heeft geen zin, dacht hij, lopend val ik veel te veel op. Hij overwoog zwemmen en hij dacht zelfs even aan het huren van een bootje. Maar wat dan, overwoog hij, ik heb een wandelaar gezien, eentje die wandelde, dat is iets geheel anders dan een tot de tanden gewapende moordenaar of een struikrover die het heeft voorzien op de portemonnee van een zeiler-op-leeftijd. Het was het soort situatie dat vroeg om enig overleg, besloot Bob. Hij pakte zijn mobiel en toetste het nummer van Arie. Hij deed het drie keer en stond daarna een minuut lang met een boos gezicht naar zijn telefoon te kijken. Arie nam niet op. Dat kon zijn omdat hij in slaap was gevallen of omdat hij zijn mobiel in een andere kamer had gelegd, maar dat was iets waar Bob niet in geloofde. Ze hadden afgesproken om contact te houden per telefoon en als Arie van plan was om naar bed te gaan dan zou hij hebben gebeld, of ge-smst. Bob keek nog een keer op zijn mobiel, maar zag geen melding van binnengekomen berichten. Hij bekeek het adresboek en liet een vinger boven het nummer van Jan zweven. Daarna schudde hij zijn hoofd. Waarschijnlijk sliep Jan en er was geen dringende reden om hem wakker te maken. Alsof ik niet in mijn eentje een stuk steiger in het oog kan houden, dacht Bob. Hij duwde de mobiel in een broekzak en zocht een stuk steen waar hij op kon zitten. Hij gaapte toen hij zich ontspande en dat baarde hem zorgen. 'Straks val ik als een blok in slaap op deze steen, jandokie,' mopperde hij. Hij zette een elleboog op een knie en drukte zijn duim tegen de onderkant van zijn kin. In deze ongemakkelijke houding keek hij naar de baai en naar de contouren van de jachten die zachtjes bewogen door golven die stukliepen tegen de beschoeiing. Vredig, dacht Bob, rustiger krijg je het niet. Ik blijf hier zitten tot mijn duim zich door mijn onderkaak heeft geboord en daarna ga ik Arie zoeken. Dat ondier reageert niet op telefoontjes en dat is een bar slecht teken.
OPSTOOT IN EEN RESTAURANT
Dat Arie de telefoontjes van Bob niet beantwoordde had te maken met de gedeeltelijke ontwrichting van het hotelleven in het Sheraton die begon met een opstootje in het restaurant en die uitgroeide tot een avond vol rumoer door een onstuimig optreden van tientallen scholieren. Aries mobiel was de dupe van dit optreden. Toen Bob voor de eerste keer belde bevond Arie zich in de lobby van het hotel. Het was er een van forse omvang, maar ze was net even te klein voor de honderden scholieren die zich er verdrongen. Al de scholieren droegen een shirt met op de achterkant de naam van een school in de staat Arizona: Junior High Phoenix, Junior High Flagstaff, Junior High Scottsdale. Arie telde in de gauwigheid elf namen van scholen en hij trok de voor de hand liggende conclusie: vakantie-uitstapje voor of reunie van scholen in Arizona. In dit geval van de lagere klassen, bij ons te vergelijken met de brugklassen, want alle jongens en meisje waren twaalf of dertien jaar. Ze liepen door elkaar, schreeuwden elkaar toe of maakten vreugdedansjes rond tafels waarop pakjes lagen die prijzen leken voor een feest dat ophanden was. Een deel van de scholieren hield een mobiel tegen het oor gedrukt en overal klonken ringtones. Arie pakte twee keer zijn mobiel omdat hij dacht dat hij werd gebeld en zag beide keren vlak naast hem een gesprek opbloeien. Weg hier, was een gedachte die grote vormen aannam. Hij ramde zijn mobieltje in zijn achterzak (waar het nog steeds zat toen Bob de eerste keer belde) en roeide zich naar de trap die naar het restaurant voerde. Daar was het redelijk rustig. Alleen gasten ouder dan vijftien hadden zich er verzameld en er heerste de ontspannen sfeer van een keurige eetgelegenheid waarin je kunt uithijgen van de gebeurtenissen van de dag. Arie liet zich naar een tafeltje aan de zijkant brengen, bestelde een Caesar salad en kondigde aan dat hij de tijd die hij nodig had voor het eten van de salade zou besteden aan het bestuderen van de menukaart. De vrouw die hem bediende knikte alsof ze een dergelijk plan had zien aankomen en vroeg of Arie iets wenste te drinken. Na een bestelling van een koffie en twee cola begon ze bestek te herschikken op de plaats tegenover Arie. 'Het is voor mij alleen,' zei Arie vriendelijk. 'Ik heb een beetje dorst.' De vrouw keek hem een paar seconden aan, zei iets dat Arie niet verstond en vertrok. Halverwege de Caesar salad ontstond een snel in kracht toenemend rumoer bij de entree van het restaurant en korte tijd later zag Arie de eetzaal volstromen met scholieren. In de meeste restaurants in de States is het de gewoonte dat de gasten naar een plaats worden gebracht, maar de scholieren hadden blijkbaar besloten dat ze in hun vakantie elke vormelijkheid konden overslaan. Ze renden langs de tafeltjes naar de plaatsen waar ze een oogje op hadden en binnen de kortste keren was elke stoel bezet. Dat bleef zo tot drie breedgeschouderde mannen binnenkwamen die waren vergezeld van de jongeman die bij de entree had gezeten en wiens taak het was om de gasten te ontvangen. De jongeman wees naar drie tafeltjes waarop een bordje 'gereserveerd' stond en de mannen met de brede schouders maakten die tafeltjes vrij. Scholieren die tegenstribbelden tilden ze uit hun stoel en de jongen die indruk op zijn vriendjes wilde maken door een vuist te ballen pakten ze bij het nekvel en droegen ze het restaurant uit. Gedurende hun actie was het vrijwel stil, maar vlak erna zwol het geluid weer aan. Een paar oudere mensen aten snel af en liepen met boze gezichten weg. Hun plaatsen werden niet door leerlingen ingenomen, maar door oudere eters, waaruit Arie opmaakte dat bij de entree een scholierenstop was afgekondigd. Een van de nieuwe gasten was een kleine man die een shirt droeg met gele en groene strepen en die een wit petje op had. Hij werd naar een tafeltje bijna aan het einde van de zaal gebracht en wreef zich, direct nadat hij zat, uitvoerig over het hoofd. Hij had daarvoor zijn petje afgezet en Arie zag zwarte haren met precies in het midden een baan grijs. Kijkkijk, dacht jongeheer Roos tevreden, ik kan natuurlijk op zoek gaan naar Jans pierwandelaar, maar ik kan ook wachten tot hij naar mij toekomt. Dit is wel een tikkeltje handiger. Hij vergat zijn plannen om de grootste T-bone steak te nemen die op het menu stond en beperkte zich tot een reeks kleine porties, varierend van escargots in saus, via mosselen, tot iets met hertenbiefstuk. De serveerster keek al snel niet meer op van het soort bestelling van de dikke jongen die elke keer als hij een gerecht noemde zat te glunderen. Ze zei ook niets na de bestelling van nog een koffie, twee extra blikjes cola, een gepofte maiskolf en een portie aardbeien met slagroom. De aardbeien waren bedoeld als toetje, maar Arie at ze zogauw ze op tafel stonden want hij hield er rekening mee dat hij er, als hij de logische volgorde in acht nam, niet aan toe zou komen. Zogauw de wandelaar opstond zou Arie hem volgen. Dat was het plan en het enige waarop Arie zat te hopen was dat hij de tijd kreeg om zijn maag van portier tot slokdarm te vullen. Hij overwoog een paar keer om Bob te waarschuwen, maar zag ervan af omdat het zinloos leek. Bob zat op wacht bij de koelwagen van Californian Food 'n' Fish en zolang de wandelaar daar niet in de buurt kwam zou Bob op zijn post blijven. De kleine man bestelde iets bij een dunne ober en maakte daarbij veel meer gebaren dan voor een bestelling nodig was. Arie zag hem schuiven op zijn stoel, onderuit zakken en overeind komen, met zijn vingers trommelen op de stoelleuning en verstoord kijken als iemand in zijn buurt hard lachte of luid iets zei. Hij deed, samengevat, ongeveer alles wat iemand doet die zijn geduld aan het verliezen is. Hij wacht op iemand, dacht Arie, of hij moet straks ergens naartoe en de tijd dringt, ik ben benieuwd wat het gaat worden. Hij veerde op toen hij een man naar het tafeltje van de wandelaar zag lopen. Het was een grote man, en een brede, eentje met het soort gezicht waar beeldhouwers van smullen, vol hoeken en vlakken met afmetingen die net een beetje anders zijn dan gemiddeld. Alles aan de man leek hoekig, zijn neus en oren en vooral zijn kin die leek op een bruinrode klinker waar door een onhandige stratenmaker lukraak stukken waren afgeslagen. Ook de schouders waren hoekig en toen de man een arm hief zag Arie een vuist waar de Hulk tevreden mee zou zijn geweest. Elk onderdeel van de man zag er belachelijk uit, maar op de een of andere manier klopte alles met elkaar. Zeker was dat niemand het in zijn hoofd zou halen om de hoekman zoals Arie hem in gedachten noemde, uit te lachen om zijn uiterlijk. De wandelaar deed dat zeker niet. Hij leek in elkaar te kruipen toen de hoekman zich voor hem opstelde en hij maakte bij elke zin die hij sprak bezwerende gebaren. De hoekman leek niet overtuigd door de beweringen van de wandelaar en Arie zag dat hij zijn mondhoeken optrok als een nijdige hond die van plan is om te bijten. De verschijning van de dunne ober leek de gemoederen te kalmeren en even zag het er naar uit dat beide mannen iets bestelden. Maar de schone schijn bedroog, want toen de ober zich naar de hoekman boog stond de wandelaar met een ruk op. Hij drukte zijn stoel naar achteren en draaide om de ober heen. Heel handig deed hij het niet, want hij haakte met een hak achter zijn eigen stoel die omviel en naar de tafel achter hem zeilde. Daar botste de stoel tegen de rug van een man die zijn glas had geheven voor een toast. In het glas zat rode wijn die uitgolfde over de tafel en de jurk van een vrouw die half was opgestaan om mee te proosten. De vrouw gaf een gil en de man een brul en dat is precies wat je beter niet kunt doen in een zaal waarin een horde scholieren zit die klaar is voor elk verzetje dat zich aandient. De helft ervan schoot overeind en een jongen stak een been uit toen de wandelaar langs hem wilde schieten. De kleine man hopte drie meter op een been door de eetzaal, verloor zijn evenwicht en deed een greep naar een tafel om steun. Hij kreeg een tafellaken te pakken en trok dat in zijn val mee naar de grond. Op het tafellaken had de maaltijd gestaan voor vier personen, compleet met wijn en de onvermijdelijke karaf ijswater. De karaf en de glazen begonnen aan een baan door de lucht en dat deed ook een fles ketchup. De fles wentelde en bij elke omwenteling schoten klodders tomatensaus uit de hals. Ze raakten een smoking, een blauwe avondjurk, een grijs colbert, twee pijpen van een beige broek en een schoen gemaakt van Italiaans leder. De kleding behoorde tot personen die goed bij stem waren en zich duidelijk lieten horen. 'Houd hem tegen,' brulden ze, terwijl ze naar de wandelaar wezen. Het was een verzoek dat in de smaak viel en nu kwam ook de andere helft van de scholieren in beweging. Een deel van hen blokkeerde daarbij de weg die de hoekman had willen nemen. Arie zag dat de man twee jongens en drie meisje eenvoudig van de vloer plukte en op stoelen en een tafel gooide, maar daarna was de pret helemaal uit. Hoe sterk je bent, tegen een gangpad vol tieners die joelen en schreeuwen en van wie een deel zoveel mogelijk stoelen omgooit en tafellakens wegtrekt staat zelfs de sterkste mens machteloos. Arie was opgestaan met het doel achter de hoekman aan te lopen, maar hij zag al snel dat hij geen schijn van kans had. Zogauw hij zijn tafeltje had verlaten werd hij opgenomen in een kluwen scholieren die naar de uitgang walste .... waar de leerlingen, net als de wandelaar en de hoekman, werden opgevangen door het voltallig personeel dat aan zag komen dat deze avond weinig gasten hun rekening zouden betalen. Omdat Arie zijn ogen gericht hield op de hoekman zag hij nauwelijks wat er om hem heen gebeurde. Hij voelde dat iemand tegen zijn omvangrijke derriere werd gekwakt en dat er iets uit zijn broekzak schoot. Hij zag uit een ooghoek ook een mobieltje dat een wenteling op de vloer maakte voor iemand er op ging staan, maar het drong niet tot hem door dat hij er de eigenaar van was. De mobiel lag nog steeds op de grond toen Bob belde vanaf zijn plaats bij de jachthaven, maar niemand nam de moeite hem op te pakken. Iedereen had het veel te druk met andermans zaken of was verwikkeld in een minivechtpartij of een verontwaardigd gesprek met een personeelslid. Arie ontdekte het ontbreken van zijn telefoon pas toen hij buiten het restaurant stond, te midden van joelende scholieren en vuisten ballend personeel. Een groot deel van de leerlingen was toen al de trap naar de lobby afgelopen om wilde verhalen te vertellen aan klasgenoten die het feest hadden gemist. Die leerlingen wilden naar boven om te kijken hoe erg het was en kwamen op hun tocht trapopwaarts opgewonden, besmeurde en woedende landgenoten tegen die naar beneden wilden, met als gevolg dat ook daar trek- en duwpartijen ontstonden. Het was door al het gebakkelei volkomen onmogelijk om wie dan ook in de gaten te houden en Arie had geen idee waar de wandelaar uithing. Heel druk maakte hij zich daar niet om. Met een beetje geluk loopt hij naar zijn koelauto, dacht Arie, en daar wacht Bob hem op. Niks aan de hand voorlopig, laat ik eerst maar eens zien dat ik heelhuids buiten kom. Hij keek om zich heen en luisterde naar het tumult. Toen hij een man zag die slierten spaghetti op een schouder had schoot hij in de lach. Als Jan dat eens had gezien, dacht hij, wat zal hij jaloers zijn als ik hem vertel over het restaurant van dit pronkhotel: je kunt er eten zonder te betalen, ik hoor hem krijsen als ik vertel wat ik gratis en voor niets aan voedsel heb weggewerkt.
POLITIEACTIE IN DE MARINA
Dat Bob en Arie elkaar tegenkwamen op het parkeerterrein tussen het Sheraton en de marina had niets te maken met toeval, maar alles met logica. Arie wist niet beter of Bob zat in de Buick een koelwagen in het oog te houden waarin een wandelaar had gezeten die het in de eetzaal van het hotel aan de stok had gekregen met een man die was opgebouwd uit hoeken en onregelmatige veelvlakken. De wandelaar was verdwenen, maar Arie ging er voetstoots van uit dat de man naar het parkeerterrein was gerend: wie op de vlucht is gaat naar zijn auto, daar maak je sneller mijlen mee dan met je sportschoenen. Arie was naar die koelwagen op weg, waardoor hij in het blikveld van Bob behoorde te komen. Hij wist niet dat de jongeheer Evers was afgedwaald richting jachthaven en hij wist evenmin dat diezelfde jongeheer zwaar zat te broeden op de vraag waarom Arie niet op een van de telefoontjes had gereageerd. Door het gepieker drong het niet meteen tot Bob door dat achter zijn rug een toenemend rumoer was ontstaan, maar na een lange gil draaide hij zich verstoord om en zag hij tientallen lichtjes die dolle figuren maakten ter hoogte van het Sheraton-hotel, de plaats waar Arie zich behoorde op te houden. Bob besloot naar het hotel te lopen en Arie te gaan zoeken. Hij stond met stijve benen op van de steen, rekte zich uit en liep richting Sheraton. Met een verschil van minder dan een halve minuut betraden ze allebei het parkeerterrein, Bob in een lijn rechtstreeks naar het hotel, Arie als een postduif naar de plaats waar de koelwagen had gestaan. Die koelwagen was verdwenen en daarom draaide Arie bij en wandelde hij in de richting van de Buick. Arie was iets eerder begonnen, maar hij legde door zijn koerswijziging een langere weg af en kruiste, ongeveer in het midden van het terrein, de lijn van Bob onder een vrijwel rechte hoek. Dat Bob Arie eerder zag dan andersom was ook een kwestie van logica. Niet alle delen van het terrein waren behoorlijk verlicht, maar niemand die over een redelijk gezichtsvermogen beschikt ziet kans een machtige gestalte als die van Arie te missen. Er was maar een kort fluitje nodig om Arie te doen stilstaan. 'Bob?' 'Eigenlijk Toetanchamon in vermomming,' zei Bob. 'Ik ben even opgestaan uit mijn gouden sarcofaag. Niks zeggen hoor, als de klok twaalf slaat ga ik terug.' 'Kijk maar uit dat je niet per ongeluk in een pompoen stapt. Dan word je een kikker of, nog erger, een prins. Weet je dat de koelwagen weg is?' Bob haalde zijn neus op. 'Weet jij dat een mobiel een middel is om met elkaar te praten? Natuurlijk weet ik dat de koelwagen weg is, zeekoe, ik heb 'm zelf weg zien rijden.' 'Maar zonder wandelaar.' 'Want die zit op een jacht in de marina achter ons.' Op dat punt ontstond enige verwarring, want minder dan tien minuten geleden had Arie de wandelaar een eetzaal uit zien rennen, op de voet gevolgd door de hoekman. 'Hij zat te eten temidden van honderd dolgeworden scholieren en toen hij werd gepraaid door een man die een kruising is van Frankenstein en de Hulk rende hij weg. Richting koelwagen, dacht ik, hoopte ik, maar in plaats van een wandelaar tref ik op deze parkeerplaats een Amerikaan aan met waandenkbeelden.' 'Nog even en je krijgt een waandenkbeeld op je ogen,' zei Bob verhit. 'Ik ben achter hem aan gelopen: van de koelwagen die weg is gereden met aan het stuur een man met een te dikke buik tot aan een van de aanlegsteigers in die marina daar. Ik heb hem zien lopen en een jacht op zien gaan, compleet met petje en shirt met gele en groene strepen, precies zoals Jan hem had uitgetekend.' 'Mijn man had ...' Arie sloot zijn mond en dacht na. 'Heb je zijn haren gezien?' 'Zwart met in het midden een grijze streep,' zei Bob prompt. 'Ik dacht nog: de man is ouder dan Jan dacht.' 'Rond vijftig,' zei Arie. 'Een mooie, gedistingeerde, grijze streep, precies wat je zegt. We hebben het echt wel over dezelfde, Bobby.' 'Over de vent die langs me geglipt moet zijn terwijl ik een deuk in mijn achterwerk zat te zitten op een steen met een punt.' 'Zoek dan een steen met een plat vlak.' 'Juist niet, dikke. Door die punt en door de duim tegen mijn onderkaak viel ik niet meteen in slaap. Ik dacht een paar keer dat ik om zou vallen. Hoe laat is het nu?' 'Tegen acht uur in de ochtend,' zei Arie. 'Ik heb mijn horloge nog op de Nederlandse tijd staan. Liepen er mensen over de pier?' 'Groepjes. Van die slenteraars die in het halfduister boten bekijken of gewoon een klets maken.' 'Kan onze wandelaar langs je zijn gelopen toen je even zat te dommelen?' 'Moet wel,' zei Bob na enig nadenken. 'Kan haast niet anders. Heb ik voor niks mijn rug zitten breken op die rotstee ... Wat is dat nou weer.' Allebei draaiden ze zich naar het Sheraton-hotel waar nog steeds gejoel en geschreeuw van kinderen te horen was. Boven die geluiden uit klonk nu het gejank van een sirene. 'Ambulance?' vroeg Arie. Bob luisterde met het hoofd scheef. 'Politie, volgens mij. Moet je horen. Drie sirenes, vier. Ze maken er werk van.' Arie knikte. 'Ik hoor er minstens vier. Vijf, geloof ik. Opgeroepen door iemand van het Sheraton, natuurlijk. Daar zijn minstens honderd personen het restaurant uitgerend zonder dat ze hebben betaald. Ik ben er een van.' 'Ik hoop dat ze je bij je kladden grijpen,' zei Bob. 'Wat jij eet weegt met gemak op tegen de maaltijden van zes dozijn scholieren. Als ze jou hebben dan zijn ze meteen uit de kosten. Rijden die politiewagens nou straal langs het hotel?' 'Ze komen hier naartoe, joh, kijk maar.' Bob greep Arie vast. 'Als ze niet voor jou komen, voor wie dan wel? Laten we maar even een stukje uit de weg gaan.' Ze liepen naar een palmboom aan de rand van het parkeerterrein en keken naar een rij politieauto's die werd gevolgd door schreeuwende scholieren. 'Ze gaan naar de jachthaven.' 'Gevolgd door minstens elf klassen van Junior Highs uit Arizona. Dat heb je als je lawaai maakt, je trekt lekker veel publiek.' 'Dat je daarna met man en macht op afstand moet houden,' vulde Bob aan. 'Kom mee, dikke, er is iets loos in de marina en dat is de plaats waar ik de wandelaar gezien heb. Beste kans dat hij terug is gegaan naar het jacht waar ik hem een tijdje geleden op heb zien stappen.' Bob maakte haast en het kostte Arie moeite hem in te halen en bij het shirt te grijpen. 'Waar ga je naartoe, dolgeworden yank?' 'Ik weet naar welke steiger de wandelaar is gegaan, sukkel.' 'Zeg dat dan maar gauw tegen de politie,' hijgde Arie, 'want die gaat een heel andere kant op.' Bob remde zo snel af dat Arie tegen hem opbotste. 'Auw, kluns, kijk je een beetje uit?' 'Doe je remlichten dan aan, gek, het is vrijwel donker hier. Waar ging die wandelaar naartoe?' 'Daar,' zei Bob en hij wees naar een van de kleine trapjes waarvan de witte verf licht afstak tegen de struiken aan weerszijden. 'Dat trappetje over en dan bijna rechtdoor. Achterste boot, misschien de op een na achterste, dat weet ik niet helemaal zeker.' 'De politieauto's zijn bijna honderd meter verderop gestrand, ze staan daar keurig naast elkaar.' 'Dat is een afstand van twee trapjes. Weet je zeker dat ze zich niet hebben vergist en straks gegroepeerd deze kant op komen klossen?' Bob zei het zonder overtuiging en daar was reden voor, want recht tegenover de plaats waar de politieauto's stonden verschenen lichten en klonken de harde stemmen van mannen en vrouwen die wisten hoe ze bevelen moesten geven. Arie keek naar het parkeerterrein waarover een golf jongens en meisje naderde. 'Goed dat er struiken staan, de voorsten hebben zoveel snelheid dat ze in een moeite door de baai in denderen.' 'Daarom staan die agenten daar op een rij. Kom mee, dikke, ik wil weten wat er aan de hand is.' De eerste scholieren hadden de politieauto's bereikt voor Bob en Arie er waren en ze werden opgevangen door agenten die breeduit stonden en die de zinnen spraken die je kunt horen uit de mond van iedere agent in elk land ter wereld: 'Achteruit jullie', 'Doorlopen alsjeblieft' en 'Hier valt niets te zien'. Bob trok Arie mee naar een punt waar de rij belangstellenden niet al te dik was. 'Met veel bombarie aan komen rauzen in auto's met sirene en dan beweren dat er niets te zien valt. Zetten ze nou schijnwerpers op de boten?' 'Ook een paar op de toeschouwers. Iets naar links, Bob, een van die lichten schijnt precies in mijn ogen.' 'Ze staan ergens aan de achterkant van die aanlegsteiger daarginds.' 'Moet je die mensen op dat jacht zien, ze kijken alsof ze een oorlog zien opbloeien.' Bob keek opzij. 'Nog even en het is hier ook bijna zo ver. Moet je die groep zien.' De groep die Bob bedoelde werd gevormd door jongens die ook in de eetzaal waren geweest en die er op hun gemak vaasjes hadden staan leeggieten en met borden hadden gegooid. Ze hadden tussen de bedrijven door slokken genomen uit achtergelaten wijnflessen en daardoor waren ze precies in de stemming voor vertier dat gepaard ging met enig geweld. Hun weg werd versperd door een agent die er stevig uitzag. Hij weerstond de voorste jongens, maar kreeg te maken met de rest van de groep die een aantal klasgenoten vooruitdrukte. In minder dan geen tijd stond de agent op het randje van de hoofdsteiger. Daar riep hij om assistentie, terwijl hij zijn busje met pepperspray greep en met gulle hand spoot. Als de wind twee streken westelijker had gestaan had hij de jongens verjaagd, maar nu nam een vlaag landwind de spray mee richting baai, en vulden de oogkassen van de agent zich tot in de hoeken met pepergas. De man deed een stap achteruit, gaf een gil en viel tussen twee jachten. Hij werd net op tijd opgevist om te kunnen zien hoe zijn collega's de groep jongens uiteensloegen en twee van hen naar een auto sleurden. Die actie werd gadegeslagen door een paar honderd scholieren, die weliswaar niet meer probeerden om de hoofdsteiger te bereiken, maar die zo schreeuwden en joelden dat het al gauw onmogelijk was nog een woord te wisselen. Toen Bob een inval kreeg probeerde hij dan ook niet Arie te beschreeuwen. Hij trok de dikkerd eenvoudig mee naar een rustige plek en drukte hem daar zijn paspoort, mobiel en portemonnee in de handen. 'Te land heerst politie,' zei Bob terwijl hij zijn schoenen uitschopte, 'dus ga ik te water. Ade dikke, zij die gaan zwemmen groeten u.'
DE POLITIE SLAAT EEN KLEINE MAN IN DE BOEIEN
Bob liet zich rustig in het water glijden, merkte dat de temperatuur ervan uiterst aangenaam was en voelde zich uitstekend. Nog beter dan een vis in het water, dacht hij, en ik ben bovendien slimmer. Vissen zwemmen op plaatsen waar mensen zitten met hengels en schepnetten, ik zwem een eind de baai in, daar is het lekker rustig en bovendien heb ik dan een mooi zicht op de activiteiten bij de aanlegsteigers. Hij was een voortreffelijke zwemmer en hij wist dat hij het lange tijd vol kon houden. In een rustig tempo zwom hij langs een rij jachten die lagen te dobberen op de golfjes die van de Stille Oceaan de baai binnen waren gespoeld. Bang dat iemand hem zou horen was hij niet. Een eind verderop was veel te veel lawaai en iedereen op de schepen stond zich daar op te concentreren. Het lawaai nam bovendien toe. Omdat er nieuwe groepen scholieren komen, dacht Bob. De ene groep belt de andere, straks staan alle leerlingen van alle Junior Highscholen in Arizona daarginds te brullen. Als er niet snel versterking komt dan drijven ze de agenten die nu op de hoofdsteiger staan allemaal het water in en dan wordt het hier druk. Maar voorlopig was hij de enige die rondzwom, want niemand leek op het idee te zijn gekomen dat je een opstootje bij water ook uitstekend kunt bekijken als je in datzelfde water ligt af te koelen. Hij was al een poosje niet slaperig meer, ook nog. Toen hij vond dat hij ver genoeg de baai in was gezwommen wentelde hij zich op zijn rug. Rustig met de benen trappend bleef hij drijven tot hij het punt zag waar de meeste lichten waren. Daar moet ik zijn, dacht hij, koers ruwweg noordoost. Het eerste stuk legde hij af per rugslag, maar toen hij op een kleine honderd meter afstand was schakelde hij over op de schoolslag, de rustigste manier van zwemmen die er is. Hij bereikte na enkele minuten een jacht waarop mensen stonden die elkaar bijpraatten over wat ze zagen. Veel mensen doen dat, ze kijken naar precies hetzelfde, maar leggen elkaar toch uit wat ze zien. Bob pakte een van de touwen waarmee het jacht aan de steiger was gelegd en luisterde. 'Ze zijn aan boord,' zei een vrouw. 'Drie man. Nee, vier en er staan er nog een handvol op de kant ook.' De man die het zei had de stem van iemand die door de opwinding anderhalve octaaf te hoog praat. 'Weet jij van wie dat schip is?' De vrouw leek rustiger dan de man naast haar, alsof het allemaal wel boeiend was, maar zeker niet spannender dan een gemiddelde tv-serie. 'Geen idee. Volgens mij ligt het jacht er nog maar kort. Vanaf gisteren, geloof ik.' 'Kijk eens. Staan ze nou te vechten of wapperen ze als idioten met hun armen?' De stem van de man daalde. 'Ik wou dat die rotkinderen hun waffel een keer hielden. Ik kan niks verstaan en hoe ver is het nou nog. Tien meter, meer niet.' 'Loop er naartoe als je zo nieuwsgierig bent.' De vrouw zei het op de toon van: ben je nog niet weg, en de man reageerde er met een paar snauwen op. Bob dook onder en zwom langs het jacht. Zo te horen lukt het ze wel om ruzie te maken zonder mij, dacht hij, en ik ben bovendien heel wat nieuwsgieriger naar de ruzie een eindje verderop. Ik moet echt naar een plaats waar ik iets kan verstaan. Hij zwom onder een van de smalle steigers door en bevond zich nu op enkele meters van de plaats waar de politie zich ophield, dekking zoekend achter een lange, maar lage motorboot met een dik koord van gevlochten touw over de hele rand. Op en in de motorboot was het zo stil dat Bob aannam dat de eigenaar niet aanwezig was. Dat gaf hem de mogelijkheid om in alle rust naar de voorkant te zwemmen, het touw vast te grijpen en zich zover op te trekken dat hij zijn kin op de rand kon laten rusten. Hij had een voortreffelijke plaats gekozen, net buiten het licht van de schijnwerpers die op een wit jacht waren gezet waarop een kleine vrouw met lang zwart haar die was omringd door agenten iets probeerde duidelijk te maken aan een man die blijkbaar in het binnenste van het jacht was. 'Niet doen,' zei de vrouw. 'Eduardo, luister nou, haal die stang van de deur en kom naar buiten. Ze vergissen zich, dat weet je. Kom nou.' Bob kon horen dat iemand antwoord gaf, maar hij kon geen woord verstaan. De vrouw blijkbaar ook niet, want ze schoof twee agenten terzijde en deed een paar stappen in de richting van een mahoniehouten deurtje dat toegang gaf tot de kajuit. Een agent greep haar schouder, maar ze sloeg de hand weg en boog zich voorover. 'Eduardo, luister.' Het klonk eerder dwingend dan angstig en Bob zag dat de vrouw voor geen cent bang was voor de politiemensen om haar heen. Toen ze voor de tweede keer werd vastgepakt, gaf ze de agent een tik tegen zijn hand. 'Blijf van me af, engerd. Nog een keer en ik dien een klacht in tegen je.' Ze wees om zich heen. 'Tegen jullie allemaal. Dit jacht is ons huis en jullie zijn aan boord gekomen zonder huiszoekingsbevel. Nog even en ik begin een rechtszaak tegen het hele politiekorps van San Diego.' Een man met een lage, rustgevende stem zei iets en de vrouw liet haar handen zakken. 'Dat het mocht, ja, dat heb ik gezegd, inderdaad. Even aan boord, heb ik gezegd. Even. Niet een kwartier met acht man.' Ze wachtte tot de agenten een stapje achteruit waren gegaan en gaf een klap tegen het deurtje. 'Eduardo, nou is het uit. Als je niet naar buiten komt dan zeg ik dat ze de deur in mogen trappen, hoor je me. We hebben niets gedaan dat niet mag en hoe eerder ze dat snappen hoe eerder ze ons met rust laten.' Ze gaf nog een klap en wachtte. Vanaf de parkeerplaats was het lawaai onverminderd indrukwekkend, maar aan boord van het jacht leek een absolute stilte te zijn ingevallen. Iedereen stond roerloos en staarde naar een deur die tergend langzaam centimeter voor centimeter openging. Er verscheen een hoofd, een ontbloot bovenlichaam, een heel mens. Kijkkijk, dacht Bob, daar hebben we onze kleine wandelaar, ik herken de grijze streep in het haar. Hij heeft geen shirt aan en hij is zijn pet vergeten, maar het is hem wel degelijk. Ik ben benieuwd wat ze met hem gaan doen. Dat werd snel duidelijk. De man met de rustige stem zei iets en twee agenten pakten de polsen van Eduardo waarna de derde er handboeien om klikte. Die gaat mee naar het bureau, stelde Bob vast. Hij trok zich iets verder omhoog toen Eduardo in het licht van een grote zaklamp werd gezet. 'Heeft die vent nou verf op zijn onderarm,' fluisterde hij bijna toonloos, 'of heeft-ie een poosje boven een gasvlam gezeten?' Een deel van de onderarm was vuurrood en, dacht Bob, een beetje rimpelig. Een gewone verbranding door de zon was het niet, daar was hij zeker van, het was eerder iets dat je bij je geboorte meekrijgt of dat is ontstaan door open vuur. De arm verdween uit het zicht toen de vrouw een jas om de schouders van Eduardo sloeg. Ze zei er iets bij dat verloren ging in kreten vanaf de parkeerplaats. Daar was iets aan de hand waar veel kinderen plezier aan beleefden, want een paar seconden lang was een oorverdovend gejuich te horen. Weer een agent te water, gokte Bob, of een roedel leerlingen, dan wel iemand van een van de jachten. Het is hier feest vanavond, ik ben benieuwd hoe ze Eduardo gaan afvoeren. Ze kunnen niet met een auto de aanlegsteiger op en zo te horen zal het niet meevallen het front van scholieren te splijten. Voorlopig gebeurde er niets met Eduardo. De vrouw ging door het deurtje het jacht binnen en deed er iets wat minuten in beslag nam. Toen ze terug was op het dek had ze een tas in de ene en schoenen in de andere hand. De schoenen moesten aan de voeten van Eduardo en dat vroeg ook weer tijd. Meer tijd dan de man met de rustige stem nodig vond, want hij gaf bevelen van het soort dat je niet tegenspreekt. Twee agenten pakten Eduardo bij zijn oksels en trokken hem mee. De man verzette zich niet, maar de vrouw wilde de plaats van een van de agenten innemen en begon nijdig om zich heen te slaan. Toen ze was gekalmeerd kwam de hele stoet in beweging. Drie agenten sprongen op de steiger met de wapenstok in de hand. Eduardo en zijn begeleiders volgden. De vrouw volgde hen op de voet en drie mannen in uniform sloten de rij. Toen ze volgens Bobs schatting bij de hoofdsteiger waren klonk opeens een stem door een megafoon. 'Maak de weg vrij. Wie niet luistert wordt gearresteerd. Weg vrij. Maak onmiddellijk de weg vrij.' Het geluid overstemde het kabaal op de parkeerplaats en langzaam werd het rustig. Af en toe was een kreet van een scholier te horen, maar de meeste leerlingen hielden zich gedeisd. Het geluid van dichtslaande autoportieren klonk, gevolgd door het gejank van een sirene. Daarna gromden de motoren van minstens vier auto's. Zo doe je dat dus, dacht Bob, zo voer je een arrestant af, nog snel gegaan eigenlijk. Eduardo gaat naar het bureau en zijn vrouw gaat met hem mee. Einde van de voorstelling. Laat ik maar eens zien of ik Arie kan vinden.
DE SCHIM NAAST DE PALMBOOM
Arie wachtte tot hij zeker wist dat Bob ongemerkt de baai in was gezwommen en liep in alle rust een eind de parkeerplaats op. Hij voelde geen enkele behoefte om zich te mengen in het gewoel van scholieren en hij wist precies wat hij van een afstand op de aanlegsteiger zou zien: lichten en schimmen. Hij zocht een plekje onder een palmboom, waarvan er tientallen groeiden op kleine eilandjes van grind die op afstanden van een meter of dertig tussen de parkeervakken waren geplaatst, en ging zitten, rug tegen de stam, armen om de knieen Een fles cola en een stuk kaas of een paar repen chocolade en ik kan het hier een hele tijd volhouden, stelde hij vast. Bang dat hij in slaap zou vallen was hij niet, want het gekrijt van scholieren rolde over het asfalt, kaatste tegen de enorme stenen wand van het Sheraton en kwam met een vertraging van ruim 331 meter per seconde terug. Arie keek van de rand van de marina naar het hotel en schatte de afstand. Tegen de 300 meter, dacht hij, misschien ietsje meer. Geluid legt in een seconde 331 meter af als de temperatuur nul graden is en de lucht droog. Hier is het nog minstens 20 graden en er komt vocht van de oceaan, dus het geluid zal sneller gaan, want in water is geluid heel wat rapper dan in lucht, maar ik heb geen idee hoeveel het scheelt. Een gil die is geslaakt aan de rand van de jachthaven is binnen twee seconden naar het Sheraton en terug, dat is zeker. Maar tegen de tijd dat die gil weer hier is heeft iemand anders een verse gil geslaakt. Dan krijgen we dus een botsing van gillen. Je zou toch zeggen dat je die botsende gilgolven zou moeten horen, maar waarom zijn hier dan geen miniontploffinkjes waar te nemen? Of zouden mensen ze niet horen, maar bijvoorbeeld een hond wel? Het zou verklaren waarom veel honden van geluid zenuwachtig worden en Arie nam zich voor het vraagstuk ooit aan Bob voor te leggen. Nu dacht hij er alleen oppervlakkig en ongericht over na, voornamelijk om de tijd te verdrijven terwijl hij zijn blikken loom langs de groepen scholieren liet glijden en hij zijn rug schurkte tegen de ruwe bast van de palm. Hij vergat elke overpeinzing over de snelheid van geluid toen een oog een beweging waarnam. Het was een heel kleine beweging, maar Aries linkeroog registreerde het en toen zijn rechteroog meedeed zag hij het opnieuw. Twee palmeilandjes verder, net op de rand van de lichtcirkel van een lantaarn, stond iemand. Een groot iemand, zag Arie, iemand die zich regelmatig even bewoog, voorzichtig en zeker niet gehaast. Minutenlang bleef het bij kleine bewegingen die alleen waren te zien door iemand die zich op de schim concentreerde. Daarna gingen armen een voor een in de lucht en zag Arie benen die werden gestrekt. 'Daar staat iemand die stram aan het worden is zijn spieren op gang te houden door ze voorzichtig te bewegen.' Arie mompelde tegen zichzelf terwijl hij langzaam opstond. 'Daar staat iemand en gezien de afmetingen is het een man. Hij staat de marina te bekijken, maar ik geloof nooit dat het een leerkracht van een van de scholen uit Arizona is. Het is onmogelijk om te zien welk kind van welke school is, want alles krioelt door elkaar. Laten we eens zien of er een betere plek is om die geheimschim te bekijken.' Hij zette Bobs schoenen keurig links en rechts van de palmboom en liep in alle rust een eind achteruit. Links van de man, vanaf het Sheraton-hotel gezien, was een lantaarn en daarom zette Arie koers naar rechts. Als ik de man tussen de lantaarn en mezelf heb dan kan ik misschien zien hoe hij eruit ziet, overwoog slimme Arie, en misschien begrijp ik dan ook waarom hij er staat. Voorlopig imiteert hij een palmboom en ik zie niet wat de lol daar van kan zijn. Hij zorgde ervoor dat hij schuin achter de man bleef en liep behoedzaam naar het palmeilandje dat het dichtst bij was. Daar ging hij zitten, zonder schichtig om zich heen te kijken en zonder in elkaar te kruipen, gewoon rechtop, als een jongen die even uitrust tegen een stam. Zittend is het iets eenvoudiger om roerloos te blijven dan staand en het was de man die het eerst bewoog. Eerst het strekken van armen en benen, daarna rolbewegingen van een hoofd over schouders. Nog even en we zijn toe aan kniebuigingen, dacht Arie. Gymnastische oefening bij de marina, maar wel van een heel grote man die de jachthaven in de gaten staat te houden. Toen de gestalte een stap naar rechts deed en met het hoofd in de lichtcirkel van de lantaarn kwam gaf Arie een knor van voldoening. 'Ik dacht het net al even, maar nu weet ik het zeker,' zei hij tegen zichzelf. 'Daar hebben we zowaar onze hoekige man, geen wonder dat hij liever niet te dicht bij de politie komt. Hij is in hoge mate verantwoordelijk voor de consternatie in de eetzaal van het Sheraton waar ze een dikke appel met hem te schillen hebben.' Arie bleef roerloos zitten kijken naar de hoekman die zijn oude positie naast de palmboom weer innam, rechtop en bewegingloos. Die situatie duurde tot op de aanlegsteiger een geluid door een megafoon klonk. 'Maak de weg vrij. Wie niet luistert wordt gearresteerd. Weg vrij. Maak onmiddellijk de weg vrij.' Het duurde even, maar de scholieren langs de rij struiken bij de aanlegsteiger kwamen tot rust en enkele seconden later liepen de eerste jongens en meisjes in de richting van het hotel. Arie kwam in de benen toen hij zag dat de hoekman zich tegen de palm had afgezet. Waar gaat hij naartoe, vroeg Arie zich af, naar de jachthaven? Het leek er inderdaad op. De hoekman liep tegen de stroom scholieren in naar de marina. Af en toe kwam hij in botsing met leerlingen die weliswaar een stuk stiller waren geworden, maar slechts weinig rustiger. Ze liepen in grote groepen en waren druk met elkaar in gesprek of deden spelletjes waar veel beweeglijkheid bij hoorde. Arie zag de hoekman een paar keer vertragen, alsof hij door iets werd tegengehouden, maar de vertragingen waren van korte duur en elke keer werden ze gevolgd door verontwaardigde uitroepen. 'Kun je wel' en 'Kijk toch uit', hoorde Arie snauwen. Er was zelfs een 'Nou moe' bij, maar in geen van de gevallen ging een van de jongeren verhaal halen of deed een groep leerlingen opvallend vijandig. Heel verstandig, dacht jongeheer Roos, voor zo'n man ga je gewoon opzij, dat scheelt blauwe plekken of een bloeduitstorting. Wat zou die vent op de steiger willen. Toch een agent aanklampen? Dat wilde de hoekman duidelijk niet, want hij roeide zich naar de rij struiken om daar een plek uit te kiezen die hem buiten het licht hield, maar vanwaar hij de politiewagens kon zien. Een aantal auto's was zo gedraaid dat de koplampen over de dwarssteiger schenen waarover politiemensen liepen. Arie was precies op tijd om twee agenten te zien die een kleine man vasthielden die een jas om zijn schouders geslagen had. Hij had zwart haar met in het midden een streep grijs. De wandelaar, dacht Arie onmiddellijk. De politie heeft de man te pakken met wie onze hoekman in het Sheraton stennis heeft zitten maken, geen wonder dat onze namaakHulk liever een beetje achteraf blijft. Het aantal jongeren bij de aanlegsteiger was sterk aan het afnemen, maar er waren er nog voldoende om dekking achter te zoeken en Arie durfde het aan om dichter naar de hoekman te lopen. Ze stonden maar een paar meter van elkaar toen de wandelaar in een politiewagen werd geduwd, gevolgd door de vrouw die achter hem had gelopen. Een sirene jankte en de auto reed weg. Even later volgden andere politiewagens. Eentje bleef er achter, onverlicht en met maar twee agenten erin. Voor als de leerlingen mochten terugkomen, stelde Arie vast. Hoor ik onze hoekman nu knarsetanden van woede of verbeeld ik het me? Van het knarsen der tanden was hij niet zeker, maar hij zag wel gebalde vuisten en toen de man zich met een ruk omdraaide en de parkeerplaats op liep was het met grote stappen en in een tempo dat er niet om loog. Arie volgde op een afstand en hij moest bijna op een holletje lopen om de man bij te kunnen houden. De hoekman ging naar een auto die aan de rand van het terrein stond, stapte in en bensde het portier dicht met zoveel kracht dat Arie bang was dat het uit de scharnieren zou springen. 'De ruiten houden het,' mompelde hij, 'maar dat mag ook wel als je een Land Rover Defender hebt. Es effe kijken of ik een nummerbord kan zien.' Hij nam een paar snelle stappen toen de Defender wegreed en floot zacht tussen zijn tanden. 'Een nummerbord van Utah. Dat is niet echt naast de deur.' Hij bleef naar de Land Rover kijken die met piepende banden het parkeerterrein afreed, in de bochten de hokkerende bewegingen makend van een auto wiens chauffeur de versnellingspook gebruikt om eens lekker af te reageren. Achter hem aan rennen lijkt me vrij zinloos, dacht Arie laconiek, ik wandel dus in alle rust terug naar de plaats waar ik Bobs schoenen heb neergepoot en ga zitten wachten op een druipende Evers. Die opgewonden hoekman zien we nog wel een keer terug. Daar durf ik alle palmbomen rond de baai van San Diego onder te verwedden.
CONFERENTIE IN KAMER 1039
Rond middernacht was er in kamer 1039 van het Sheraton Hotel & Marina een conferentie waaraan drie jongens deelnamen die er de gang moeilijk in kregen. Jan lag in het kingsize bed verwoed in zijn slaapogen te wrijven, Arie knaagde aan een Hershey-reep die hij uit de minibar had gevist en Bob staarde gapend naar het parkeerterrein waar nog maar af en toe een groepje kinderen over liep. Arie opende de discussie. 'Is dit nu waar mijn vader op doelde?' vroeg hij met een volle mond, met zijn vrije hand stukjes chocola opvangend. Jan rilde. 'Eet je waffel leeg voor je praat, dikke.' 'Ja, ma,' zei Arie zonder een poging te doen om te slikken. 'Ik vroeg of dit nu is waar mijn vader op doelde.' Bob wendde zich af van het raam. 'Toen hij ons naar San Diego stuurde, bedoel je?' 'Wat anders, joh. Wij moesten naar het cruiseschip SeaRose. Zonder uitleg of toelichting en heus niet alleen omdat we dan gedwongen waren een of twee keer in een pak te lopen met een das om ons strottenhoofd.' Jan duwde een kussen achter zijn rug, wrikte met zijn billen en pakte nog een kussen. 'Veel te klein die dingen, en te dun ook. Maar twee op elkaar is weer te dik, wanneer leren ze in hotels nou eens om kussens van een goede dikte neer te leggen?' 'Volgens mij had je vanavond anders geen enkel probleem met je kussen,' zei Bob droog, 'toen we binnenkwamen lag je te slapen als een gedrogeerde boktor.' Hij keek naar Arie. 'Geloof ik niks van. Dat je vader iets wist van de wandelaar op de cruise pier, bedoel ik. Als hij een vermoeden had dat mensen clandestien de pier op kunnen omdat de bewaking niet deugt dan had hij wel maatregelen genomen. Dat kan zonder moeite vanuit Amsterdam.' Arie streek over zijn gezicht. 'Ben ik met je eens, Bob. Maar we zijn niet voor niets een vliegtuig ingejaagd. Mijn vader had een klus, eentje die belangrijker was dan het karwei dat Jans vader voor ons in petto had en dat zegt wel iets. Als iemand moeite heeft gedaan ons nooit een klus te geven dan is het kolonel Prins.' Jan knikte. 'Dat is nou net het bijzondere, dikke. Als mijn pa iets heeft dan vindt hij het meteen het belangrijkste ter wereld, zo is hij. Dan is hij zelfs in staat om jouw vader in de houding te blaffen. Dat heeft hij niet gedaan.' Bob nam het over. 'Hetgeen betekent dat hij inzag dat de klus van Aries vader net iets belangrijker was. De vraag is waarom.' Arie schudde het hoofd. 'Dat is de vraag helemaal niet.' Bob zette zich af tegen de vensterbank en kwam een stap de kamer in. 'O, is dat de vraag niet.' 'Dat is de vraag helemaal niet zelfs.' 'Wat is de vraag dan wel, jij eigenwijs sproetenhoofd,' vroeg Bob verhit. 'Vertel me dat dan eens?' 'De vraag is hoe mijn pa Jans vader op de plaats rust heeft weten te kletsen en waarom hij ons niets heeft verteld waar we mee uit de voeten kunnen.' 'Omdat hij denkt dat we slim genoeg zijn om er zelf achter te komen?' Arie liep naar de minibar, trok het deurtje open en verdween met het hoofd in het binnenste van de hotelkoelkast. 'Of omdat het iets is waar hij niet over kan praten.' 'Omdat het belangrijke personen betreft?' 'Zoiets moet het zijn. Er is iets aan de hand waar mijn vader zijn kiezen niet over van elkaar kan doe...' De rest van de zin ging verloren in het geluid van blikjes die tegen elkaar stootten, een fles die viel, een bonk. 'Wat doe je, rund.' 'Kopstoten, dat doe ik.' Aries hoofd verscheen boven de rand van het deurtje. 'Deze dingen zijn te klein en wat ik hebben wil ligt altijd achterin.' Jan gaf een kreet toen hij zag dat Arie drie zakjes in een hand had. 'Weet je wat dat kost, vraatwalvis.' Arie keek naar de zakjes. 'Ik niet, maar bij de receptie weten ze het precies. Ik zie het morgen keurig op de rekening staan.' Jan priemde naar zijn borst. 'Ik zie het op mijn rekening staan, zul je bedoelen. In elk geval voor de helft. Jij graast de minibar leeg en ik mag vijftig procent van de kosten betalen omdat ik in dit bed slaap.' 'Je mag ook best honderd procent betalen,' beloofde Arie. 'Ik slaap met evenveel plezier in de kamer van Bob.' Jan kwam overeind. 'Helemaal niet. Nooit niet. Je slaapt hier en ik ga naar Bobs kamer. Dan betaal ik nul procent Wat denk je eigenlijk wel. Ik heb ook trek in chocola, maar ik gebruik de minibar niet. De prijzen van wat daar in ligt zijn belachelijk.' Arie gooide een zakje op. 'Alle chocola is helaas verorberd, maar er zijn nog nootjes. Eet ze nou, dat is goed voor je humeur. Ik wil straks met alle plezier roomservice bellen, maar dat is nog duurder.' 'Ja,' zei Jan bleek. 'Dat is zeker een heel stuk duurder.' Hij keek scheef naar de nootjes, pakte het zakje en trok een gezicht. 'Ach, barst, als ik toch moet betalen kan ik maar beter ook eten.' Bob stak een hand op. 'Als de heren zijn uitgekrakeeld kunnen we misschien verder confereren? Wat weten we precies.' 'Weinig,' zei Jan, een nootje in zijn mond stoppend. Arie at nootjes het liefst met een handvol tegelijk, maar Jan had een voorkeur voor een voor een. Bob ging zitten in een van de twee makkelijke stoelen die naast een laag tafeltje stonden. 'Ben ik niet met je eens, Jan. Volgens mij weten we een massa. Het meeste dankzij jou, dat geef ik toe, maar Arie en ik hebben een redelijk aandeel geleverd. Jij zag een kleine man op de cruise pier.' 'Die eerst naast een bestelauto en later naast een koelwagen clandestien de pier op liep.' 'Langs twee verschillende bewakers.' Jan at nog een nootje. 'En daarna naar dit schiereiland ging om in het niets te verdwijnen.' 'Niet in het niets, Jan. In het iets. Ik zag hem van de koelwagen naar de marina lopen, waar hij naar een jacht ging.' Arie haalde cola uit de koelkast en gooide blikjes naar Bob en Jan. 'Ik zag hem in het restaurant van dit hotel waar hij ruzie kreeg met een heerschap dat ik hoekman ben gaan noemen, omdat er werkelijk geen ronding aan hem te ontdekken viel.' Jan keek naar twee nootjes die aan elkaar zaten gekleefd, maakte ze voorzichtig los en stak er een in zijn mond. 'Die kleine man ...' '... die een opvallende grijze streep in zijn zwarte haar heeft ...' '... werd door de politie bij de lurven gepakt.' Jan slikte het nootje door en hief een vinger. 'Dat gebeurde op een heel andere plaats dan waar Bob hem naartoe had zien gaan.' Hij keek van Bob naar Arie. 'Hebben de heren enig idee hoe dat in elkaar steekt?' 'Geen enkel,' zei Bob. 'Hij heet Eduardo, dat heb ik een kleine vrouw met lang, zwart haar herhaalde malen horen zeggen, maar waarom hij van hot naar her rent zou ik niet weten.' Arie loosde een zucht. 'Omdat hij een grote familie heeft waarvan alle leden een jacht bezitten?' 'Vast,' zei Jan, 'en omdat je dik en vadsig wordt van varen op jachten doet hij zijn oefeningen door stiekem een pier op te lopen. Het liefst naast een auto, want hij heeft pleinvrees en als hij bang wordt dan kan hij instappen en zijn hoofd onder een bank steken. Soms heb je betere ideeen dikke.' Hij stak een vinger op. 'Soms, zeg ik. Nou niet in een keer eigenwijs worden.' Arie trok een grimas. 'Waar het op neerkomt, Jantje Prins, is dat we geen idee hebben. Niet van wat mijn vader eigenlijk van ons wil, niet van wat Eduardo bezielt en niet waarom de vreemde hoekman een uurtje geleden als een standbeeld naar de marina stond te staren. Hij moet iets van de kleine Eduardo, maar daar wil hij geen politie bij.' 'Waarom niet, dikke.' Bob liep naar Arie, viste het derde zakje uit diens schoot en ging weer zitten. 'We moeten de voorraad voedsel iets beter verdelen. Jij hebt al alle chocola en de worstjes weggegraast.' Hij grinnikte toen hij het gezicht van Arie zag. 'Ik heb in de minibar gekeken voor jij je slag sloeg. Er lagen twee pakjes gedroogde beef.' Jan maakte een reutelend geluid. 'Heeft-ie dat ook al op? Niks van gemerkt.' 'Omdat Arie sneller eet dan wij kunnen kijken. Eetorkaan Arie, met categorie 5, eetsnelheden boven de 160 mijl per uur. Ik vroeg waarom het zo zeker is dat de hoekman iets van Eduardo wil waar de politie buiten moet blijven.' 'Omdat hij niet naar een agent is gelopen en heeft gezegd: 'Mooi dat jullie hem hebben gevangen. Ik heb nog iets met hem te verhapstukken, kan dat straks even?' 'Daarom.' Bob grijnsde. 'Na wat er volgens jou in de eetzaal van dit hotel is gebeurd? Beste kans dat de politie had gezegd: 'Het treft dat u zich meldt, meneer hoekman. U bent, samen met de kleine Eduardo, verantwoordelijk voor honderd niet afgerekende maaltijden. We zullen straks met het Sheraton bellen om te vragen hoe groot het bedrag precies is?.' Arie kreunde en boog zich voorover. Bob keek met een brede lach op de kaken naar Jan. Het gebeurde niet vaak dat hij de eeuwig slimme Arie Roos kon aftroeven. 'Straks gaat hij vast beweren dat hij alle nootjes nodig had om zijn hersenen op dreef te houden,' zei hij stralend. 'Eduardo zit in een politiebureau en de hoekman houdt zich echt wel een poosje gedeisd. Betekent dit dat we ons morgen geen zorgen hoeven maken over pierwandelaars en eetzaalontwrichters?' 'Nee,' zei Jan prompt. 'Of misschien wel, maar we gokken er niet op en daarom gaan we oogjes in de zeilen houden. Ik heb een uur of wat geslapen, dus ik ga als eerste naar de pier.' 'Hoe laat?' Jan keek naar Arie. 'Hoe laat denk je dat er activiteiten zijn, dikke.' Arie was nog steeds een beetje rood. 'Morgen is het zondag, maar mensen die in de haven werken zijn vroeg. Acht uur, misschien zeven.' 'Dan ben ik er een paar minuten voor zeven.' Jan stak een hand uit. 'Autosleutels, Bobby. Ik ga met de Buick.' Bob keek naar Arie, zag dat die nog steeds een beetje uit zijn doen was en viste zonder te argumenteren een sleutel uit zijn zak. 'Vangen, Jan. Ik ga naar mijn kamer. Nummer 641. Arie slaapt hier.' Jan keek bezorgd. 'Als dat maar niet betekent dat ik de halve nacht het gekreun aan moet horen van een zwaar ondervoede vriend met een verlaagde hersencapaciteit.' 'Doorbijten,' zei Bob. 'Ik slaap op de zesde etage. Ik ga ook apart van jullie aan boord. Als Amerikaan, niet als vriendje van de zoon van de baas. We weten nog steeds niet wat Aries vader in zijn achterhoofd had toen hij ons naar San Diego stuurde, maar het kan zijn nut hebben als we gescheiden optrekken.' Jan trok de kussens achter zich vandaan. 'Een goede tactiek moet je niet veranderen,' gaf hij toe. 'Slaap ze, eigenwijze Amerikaan. Laat het licht maar aan, dat doet Arie wel uit als hij klaar is met zuchten.'
EEN SEAROSE VAN 500 MILJOEN EURO
De situatie bij de cruise pier was geheel anders dan de vorige dag, zag Jan toen hij vijf voor zeven zijn oude plaats op het muurtje langs Harbor Drive in nam. Mannen in werkkleding liepen heen en weer en auto's reden af en aan. Jan keek enkele seconden naar de drukte en liet zijn ogen daarna zwenken in de richting van de baai. Aan de pier lag een schip dat de afmetingen had van een uit forse kluiten opgetrokken flatgebouw. Jan probeerde het aantal dekken te tellen, afgaande op de rijen patrijspoorten, de grote ramen erboven en de balkons die daar weer boven zaten. 'Twaalf,' mompelde hij, 'minstens, want boven de balkons zit zo te zien een restaurant en daar weer boven iets dat lijkt op een sportveld, ik zie een basketbalring. En dat is allemaal van pa Roos.' Hij keek naar de grote witte pijp met de blauwe band en de blauwe roos en naar de naam op de boeg: SeaRose. 'Ik moet maar nooit meer onaardig doen tegen Arie. Ooit erft hij dit pronkschip. Hoe lang zal het hier al liggen?' Op de balkons hingen passagiers over de reling en op de bovendekken liepen tientallen mensen heen en weer. 'Uren, stelde Jan vast. Misschien is de SeaRose midden in de nacht al aangekomen. Je kunt prima laden zonder passagiers wakker te maken, want die slapen op hoger gelegen dekken en laden doe je op pierhoogte. 'De volgende minuten gebruikte hij om uit te dokteren welk soorten van activiteiten op de pier gaande waren. Het waren er verschillende, zag hij, maar passagiers maakten er geen deel van uit. Blijkbaar was de tijd nog niet aangebroken dat ze van boord gingen, want op Harbor Drive stond nog niet een taxi te wachten. Die komen pas als er 1700 mensen van het schip dreigen te stromen, bedacht Jan. Over passagiers hoef ik me niet druk te maken voor er taxi's en bussen aan komen rijden. Er was al wel een doorgang voor de passagiers, zag hij. Bij het hokje voor de bewaker waren hekken geplaatst van Harbor Drive tot bijna het einde van de pier. Links ervan was ruimte voor auto's, rechts voor wandelaars. Bij het hek zat de tweede bewaker van de vorige dag. Hij zat rechtop en leek klaar voor een lange werkdag. Halverwege de pier waren hekken dwars op de rijrichting gezet en ook daar was een bewaker. Jan herkende hem meteen, het was de morsige man die hem bij het nekvel had gegrepen. Hij zat dit keer niet onderuitgezakt op een stoel, maar hij stond bij de opening in het hek die net breed genoeg was voor vrachtwagens en hij controleerde daar de inhoud van een wagen waarop afbeeldingen van bloemen en planten stonden. Jan gromde zacht. Twee controles dus, een voor voetgangers, zeer waarschijnlijk de passagiers die later op de dag naar de SeaRose wilden, en een voor de auto's die voorraden kwamen brengen. Hij schoof een eindje op tot hij een beter overzicht had en volgde de bewegingen van de bewaker. Die bij het hokje deed weinig anders dan knikken naar de chauffeurs van de vrachtwagens en de bestelauto's. De andere bekeek papieren en de inhoud van de auto's. Maar allebei bleven ze aan de rechterkant. De voorste bewaker zat bij het hokje dat rechts van de entree van de pier stond, de tweede bleef rechts van de doorgang in het hek, hij liep niet een keer om een auto heen en hij ging evenmin aan de linkerkant kijken. In theorie kan iedereen die links van een vrachtwagen blijft de pier oplopen zonder dat hij wordt gezien, constateerde Jan. Het wordt even link als de auto precies tussen de beide bewakers in is, want dan is de hoek het kleinst, maar ik heb geen seconde de indruk dat de heren van de pierbeveiliging erg hun best doen. Punt is dat er nu veel te veel mensen zijn om iets uit te stukken. Overal wordt geladen en gelost en je hebt een beste kans dat iemand je iets toeroept als je tegen een auto gedrukt de pier opwandelt. Toen Jan dit had vastgesteld trok hij een zorgelijk gezicht. Hij had als een van de eersten bij de pier willen zijn om zeker te weten dat de wandelaar van de vorige dag niet naar een loods zou lopen voor de drukte op gang kwam. Zou de kleine Eduardo er misschien al zijn, vroeg hij zich af. Hij wist heel goed dat er een beste kans was dat de man nog in een politiebureau verbleef, maar hij wilde er niet van uitgaan. Gisteren was de man twee keer ongezien de cruise pier opgewandeld en Jan geloofde niet dat het voor de lol was. Eduardo had een doel gehad en daarvoor diende hij ongezien een loods binnen te komen. Hoe controleer ik dat nou, dat was de vraag waar de jongeheer Prins zich gezellig een uurtje het hoofd over ging zitten breken.
Jan ging met een schok rechtop zitten toen een massieve gestalte naast hem op het muurtje plaatsnam en zijn zon verduisterde. 'Slaap je, jonge Prins.' 'Prinsheerlijk,' zei Jan, zich uitrekkend. 'Ben jij niet een beetje vroeg?' 'Ik kon niet slapen,' zei Arie naar de SeaRose wijzend. 'Weet je dat dit de eerste keer is dat ik het schip zie?' Jan trok een wenkbrauw op. 'Jouw vader koopt een cruiseschip en jij neemt niet de moeite even te gaan kijken?' 'Omdat ik met mijn vriendjes over de wereld aan het rauzen was,' zei Arie waardig. 'Omdat ik het te druk heb met die vriendjes constant uit de problemen te kletsen. Toen mijn vader eigenaar werd waren wij in New Orleans.' Jan maakte een spottend geluid. 'Waar jij reserve-acteur was. Ik dacht eigenlijk dat jij ons hard nodig had nadat je was overvallen.' 'Dat was een moment van zwakte. Net als gisteravond. Maar de zwaktes zijn nu op. Wat dacht je dat je aan het doen was, kleine Prins, kijken of je kunt slapen zonder op Harbor Drive te vallen?' Jan keek naar het verkeer dat achter hem langsreed. 'Dit is niks. Je had het gisteren moeten zien in de avondspits, toen was het pas druk. Ik zat de bewaking te bekijken. Er zijn nu twee mensen actief, maar ze kijken niet verder dan hun neus lang is. Ter afwisseling zat ik eraan te denken dat ik je te vriend moet houden.' Hij wees naar het cruiseschip. 'Omdat je ooit dat schuitje erft. Dat is nog eens wat in de vakantietijd. 'Wat gaan jullie doen, jongens?' 'Niet zo veel, tante, we gaan een eindje om met Aries SeaRose'. Ik hoor het me zeggen.' Arie schoot in de lach. 'Maak je maar niet blij. Het schip is van Rederij Roos, maar mijn vader is echt niet de enige eigenaar. Weet je wat zo'n dingetje kost als je 'm nieuw laat bouwen?' Jan keek taxerend. 'Ik zou zeggen 300 miljoen, maar je moeder had het over 500.' 'Euro's dan altijd en geen dollars. Aan de inrichting ben je meer dan 100 miljoen kwijt, ongeveer 150, herinner ik me.' 'Maar hij is toch niet nieuw?' 'Tien jaar oud,' zei Arie. 'Is van een Griekse reder geweest die er mee tussen de Griekse eilanden liet varen. Wat zit je nou te lachen, prinsenvriend.' 'Ik vroeg me opeens af hoe het gaat als je een schip wilt kopen, joh. Net als met tweedehands auto's? Dat een verkoper je aankijkt en zegt: 'Is van een schooljuffrouw geweest, meneer. Heeft altijd in de garage gelegen, er is bijna nooit mee gevaren?.' Arie schoot in een hiklach. 'Maar als je 'm koopt dan blijkt de schroef verbogen, of loopt er water in de hutten als-ie scheef gaat liggen door een beetje zijwind. Er is maanden aan de SeaRose gesleuteld voor-ie weer in de vaart kwam, dat weet ik wel. En toen waren er nog honderd dingen die niet in orde waren.' Jan keek weer ernstig. 'Zou dat de reden zijn waarom je vader ons heeft gestuurd. Opletten en fouten noteren?' 'Net als destijds met de praalcaravan van die vriend van Bobs vader?' 'Kan best. Het is in elk geval een praalschip. Heel wat meer praal dan die caravan.' 'Ik kan niet wachten met aan boord gaan,' zei Arie. 'Helaas moet ik eerst wel even terug naar het Sheraton.' Jan trok een gezicht. 'Iets vergeten, dikke?' 'Onze bagage,' zei Arie. 'Denk je dat ik al onze spullen naar een taxi ga slepen, terwijl hier een huurBuick staat die is achtergelaten door een zuinig vriendje dat zijn broek op een stenen muurtje wenst te verslijten?' 'Oei,' zei Jan geschrokken. 'Die Buick moet beslist op tijd terug naar de verhuurder anders staat-ie twee weken op onze kosten in San Diego te niksen.' 'De Buick gaat terug, vriend Prins, maar daar zijn en de auto en het contactsleuteltje voor nodig.' Arie liet een van zijn hamhanden voor Jans neus zweven. 'Hier met die sleutel, tenzij je de kar zelf wilt terugbrengen, natuurlijk.' 'Doet Bob dat dan niet?' 'Bob neemt een taxi. Als je hem ziet, laat 'm dan gewoon lopen. Hoe minder mensen weten dat we elkaar kennen, hoe beter.' Jan keek om zich heen met het zorgelijke gezicht van iemands die een catastrofe ziet naderen. 'Hoe ben jij eigenlijk hier? Taxi?' 'Dacht je dat ik op de bus heb staan wachten.' Arie wees naar de hemel. 'Het was me er iets te warm voor. Het wordt vijfentwintig graden, minstens. Krijg ik de sleutel nog of rij jij naar het Sheraton?' 'Ik ben de wachter van de pier,' zei Jan. 'Ik wacht en waak. Hier is de sleutel. De Buick staat honderd meter achter me, eerste straat rechts. Ik mag aannemen dat je het kenteken weet?' 'Op een prik,' zei Arie. 'Maar dat nummer hoef ik helemaal niet te weten.' Jan hoorde aan Aries stem dat er een slimmigheid op komst was. Een ogenblik overwoog hij om zijn mond te houden, maar natuurlijk vroeg hij het: 'Waarom niet, dikke.' 'Omdat ik de auto vind door op het knopje van dit sleuteltje te drukken. Dat sleuteltje piept en als ik in de buurt van de Buick ben dan piept de auto terug. Heel vriendelijk, net of-ie wil zeggen: hier ben ik, pak me maar.' Arie gooide het sleuteltje op en ving het zonder er naar te kijken. 'Piepsleutels zijn ontwikkeld met steun van de vereniging van dieven en autokrakers. Dag, Janneman. Zorg dat je geen stenen achterste krijgt.'
OP ZOEK NAAR DE HOEKMAN
Vijf minuten na het vertrek van Arie voelde Jan iets tegen zijn rug waardoor hij van pure schrik van het muurtje viel. Hij rolde zich automatisch als een bal op, de knieen zo opgetrokken dat hij klaar was voor een flinke trap. Toen hij onder een arm doorkeek zag hij een geschrokken gezicht vol sproeten. 'Wat lig jij daar nou te doen?' Jan zette zijn handen plat op het trottoir. 'Ben jij nou helemaal door zes muilezels getrapt, dik gevaar. Ik dacht dat ik werd aangevallen. Wat kom je nou weer doen. Nog even vol heimwee naar de SeaRose kijken?' Arie wees achter zich. 'Ik zag een Land Rover, joh. Een Defender met een nummerbord uit Utah.' Jan klopte zijn kleren af en wreef zijn haren in de plooi. 'Kom je me daarom besluipen. Wat denk je van bellen?' Hij pakte zijn mobiel. 'Daar zijn deze dingen voor, hoor. Bel-len.' Arie maakte een afwerend gebaar. 'Dacht je dat ik dat over het hoofd had gezien, praalPrins. Ik ben mijn mobiel gisteravond kwijtgeraakt in de eetzaal van het Sheraton.' 'Heb je vanmorgen bij de receptie gevraagd of ze een telefoon hebben gevonden?' vroeg Jan terwijl hij zijn mobieltje hief. Arie grijnsde toen hij zag wat Jan van plan was. 'Bel rustig, zuinigJans, als mijn mobiel bij de receptie ligt weten ze waarschijnlijk waar-ie is gevonden. Dan weten ze ook dat ik in het restaurant iets heb genuttigd.' Arie voelde zich een blij mens toen hij het gezicht van Jan zag betrekken. 'Wil ik je uit de doeken doen wat ik heb besteld en weggewerkt?' 'Nee,' zei Jan met een bleek gezicht. 'Waarschijnlijk meer dan je mobiel waard is, maar ik kan natuurlijk wel een trucje proberen.' Hij drukte op een paar knoppen en legde de mobiel tegen zijn oor. 'Met Poortman uit Meppel. Ik probeer de heer Roos te bereiken.' ... 'Hoe zegt u? Hedgpedge? Brent Hedgpedge?' ... 'Nee, brengt u de telefoon maar niet naar de receptie. Ik weet toevallig in welke kamer de heer Roos verblijft.' ... 'U laat hem in de kamer bezorgen? Nummer 1039. Voor het geval de receptie vragen stelt, de kamer wordt bewoond door de heren Roos en Prins. Uit the Netherlands.' ... 'Holland, ja, net wat u zegt. Bij voorbaat hartelijk dank.' Jan straalde toen hij zijn telefoon wegstopte. 'Zo doe je dat, dikke. Even bellen en je hebt een mobiel verdiend. Als je straks teruggaat naar het Sheraton kun je het ding oppikken. Ene Brent Hedgpedge heeft 'm gisteravond gevonden. Eerst werkte je mobiel niet, maar hij is handig met telefoonapparaten, zei hij. Hij was net van plan ermee naar de receptie te gaan.' Arie trok zijn neus op. 'Aan m'n hoela. Als hij dat had gewild dan had hij het gisteravond wel gedaan.' 'Tenzij hij ook in het restaurant heeft gegeten en niet heeft betaald, sufhoofd. Leg dan maar aan een receptionist uit hoe je aan het mobieltje bent gekomen. Hoe zit het nou met die Defender?' 'Die staat nog geen honderd meter van onze Buick. Nog geen zestig meter. Ik zag 'm meteen.' 'Je weet zeker dat het de Defender van de hoekman is?' Arie blies zijn wangen bol. 'Maak je daar maar geen zorgen om. Ik heb er gisteravond lang genoeg naar staan staren.' 'Dus de hoekman is in de buurt.' 'Hij zal heus niet van hier naar de beroemde dierentuin zijn gewandeld die ze in deze stad hebben en hij leek me niet iemand die tuk is op gezonde zeelucht. Hij is hier echt wel in verband met het cruiseschip.' 'Omdat hij wandelaar Eduardo verwacht?' Arie trok aan zijn onderlip terwijl hij met een onbestemde blik in de richting van de baai staarde. 'Zou hij er van uit gaan dat Eduardo door de politie op straat is gezet of zou hij er op hopen?' 'Gisteravond kreeg je de indruk dat hij niets met de politie te maken wilde hebben.' Arie wees naar Jans broekzak. 'Misschien heeft hij dezelfde truc uitgehaald met een telefoon als jij daarnet.' 'Bellen onder een andere naam?' Jan dacht even na. 'Geloof ik niet, dikke. Geloof ik niks van. Bij de politie zijn ze in de regel niet zo scheutig met informatie en als ze de zaak niet vertrouwen dan trekken ze het telefoontje na. Als je met een mobiel belt weten ze in minder dan geen tijd tot op honderd meter nauwkeurig waar je vandaan hebt gebeld.' 'Door al de steunzenders, bedoel je.' Jan wees om zich heen. 'Die zijn in grote steden net zo dik gezaaid als vliegenspikkels op een lampenkap, joh. Als ik niets met de politie te maken wilde hebben dan zou ik ze beslist niet bellen. Misschien is hij hier voor het geval dat.' 'Geval dit, geval dat, met een geval er is altijd wel wat,' zong Arie. Hij wees naar de andere kant van Harbor Drive. 'Laten we maar een rondje maken. Wij kennen hem, hij kent ons niet, dus wij zijn in het voordeel.' 'Tenzij hij jou gisteravond heeft gezien, dikke. Om jou heenkijken is een hele toer, hoor. En jij was ook in de eetzaal.' Arie keek onzeker om zich heen. 'Als hij mij kent dan kent hij jou nu ook. Maar goed dat we Bob achter de hand hebben voor als het spannend wordt. Kom op, we maken een rondje, gewoon twee jongens die de baai bekijken. Tenzij jij denkt dat er op de pier iets loos is, natuurlijk.' Jan keek om en wees naar een groepje mensen met koffers. 'De eerste passagiers komen van het schip af. Twee minuten voor je me van achteren aanviel zag ik de eerste taxi's de pier oprijden. De bewaker deed niet eens een poging iets te controleren of te bekijken. Volgens mij kan een peloton militairen naar het schip marcheren zonder dat iemand er iets van zegt. Zolang ze maar niet het schip zelf op willen zie ik weinig spannends gebeuren.' 'Geen Eduardo gezien?' 'Geen man met een grijze streep in zicht gehad. Er wordt lading aangevoerd. Eten, natuurlijk, en drinken. Bloemen, schoonmaakmiddelen, waarschijnlijk enig nieuw meubilair, want ik zag een auto van een woninginrichter.' 'Koelwagens?' 'Twee, maar niet van Californian Food 'n' Fish.' Arie staarde met Jan mee naar de pier. 'Als Eduardo vrij is gelaten en voor jij hier was zijn stunt met het pierwandelen heeft uitgevoerd dan zit hij in een van de loodsen. Right?' 'Right,' zei Jan. 'Zien wij kans in die loodsen op zoek te gaan naar een kleine man met een grijze streep in het haar?' Jan keek naar de tweede bewaker en rilde. 'Geen schijn van kans. Niet zonder dekking van een vrachtauto. Die vent daarginds heeft me gisteren al een keer gepakt, daar wil ik geen herhaling van.' 'Denk jij dat iemand, wie dan ook, op dit moment ongezien de pier op kan komen?' 'Heb ik over nagedacht, dikke. De bewakers zien je misschien niet, maar een van de passagiers wel, of een van de mensen die daarginds met goederen lopen te slepen. Het is nu veel te druk.' 'Juist,' zei Arie. 'Geen enkele reden dus om hier lui op een muurtje te zitten. In de benen, Prins, we gaan een wandeling maken.' Zonder te overleggen liepen ze eerst een stuk langs de baai, voorop Arie, een kleine honderd meter achter hem Jan. Allebei hielden ze rekening met de mogelijkheid dat de hoekman Arie zou herkennen als zijnde iemand die in het restaurant van het Sheraton had gezeten. Er liepen tientallen joggers langs de waterkant en de eerste toeristen hadden zich gemeld. Jan was gewoon een jongen die vroeg op was en zich vergaapte aan de bedrijvigheid in de baai, waar niet alleen de SeaRose een trekpleister was, maar ook de jachten die richting oceaan voeren, de helikopters die over het water richting vliegveld vlogen en de paar watervliegtuigen die knetterend aanloopjes namen als gemechaniseerde bruleenden. Niemand die de twee niet samen had gezien zou Jan automatisch koppelen aan de dikke, rode jongen die alleen oog voor het water leek te hebben, maar die in werkelijkheid vrijwel alles zag wat om hem heen gebeurde. Twee stoplichten verderop stak Arie Harbor Drive over. Jan liep een blok door en wachtte, rustig om zich heenkijkend, tot het voetgangerslicht op groen sprong. Toen hij in de straat was waar hij de Buick had geparkeerd zag hij Arie enkele honderden meters voor zich. Jan bleef aan de andere kant van de straat en zag dat Arie die de huurBuick passeerde zonder een opvallende beweging te maken, een meter of zestig verder kort aan een oor krabde. Daar staat de Defender, dacht Jan meteen. Een halve minuut later wist hij beter. Daar stond de Defender. Op de plaats waar Arie zijn oor had geraakt was een leeg parkeervak. 'Weg,' zei Arie twee blokken verderop en staande in de schaduw van de doorgang naar een binnenplaats vol palmen en cactussen in rode potten van aardewerk. 'Hij is er vandoor.' Jan zuchtte synchroon met zijn vriend mee. 'Zegt ons dat iets?' 'Geen ros,' zei Arie vol overtuiging. 'Geen ros, geen rund en geen biet.' Jan keek naar de hemel en zoog lucht naar binnen. 'Er klopt iets niet, dikke. Ik weet niet wat, maar er hangt een soortement avontuur in de lucht waar we geen greep op hebben.' 'Met mensen die we niet kennen,' vulde Arie aan. 'Precies, jongen, en die mensen doen dingen waarvan we de reikwijdte niet kennen. Laten we maar goed uitkijken, misschien gaat het allemaal om kleinigheden, maar ik heb het akelige gevoel dat het grotigheden zijn.' Arie knikte. 'Precies wat ik ook denk, Jan. Ik ga als de raphazen naar het hotel en vertel Bob wat er aan de hand is. Ga terug naar de pier, maar zorg dat je in de rug gedekt bent. De hoekman was hier en Eduardo komt hier. Vandaag nog, en daar komen minstens drie soorten onheil van.'
BOB EVERS ZIET EEN CLANDESTIENE PASSAGIER
De laatste van de drie jongens die het Sheraton verliet was Bob Evers. Hij zette geen koers naar de cruise pier, maar wandelde op zijn gemak naar de jachthaven en slenterde over de aanlegsteiger waar hij de pierwandelaar naartoe had zien gaan. Aan het einde lagen geen jachten meer en dat was geen groot wonder, want meer dan de helft van alle boten dreef al rond in de baai. Bob manoeuvreerde behendig langs de groepjes mannen en vrouwen die proviand naar jachten sleepten en liep naar de steiger waar Eduardo door de politie van San Diego in de kraag was gevat. Ook hier trof hij klotsend water aan, gegarneerd met drie sigarettendoosjes, een stuk wituitgeslagen hout en een bierblikje dat op het ritme van de deining tegen een steigerpaal tikte. Bob bleef een poosje staan kijken en verbaasde zich erover dat het blikje weigerde om de paal heen te wentelen en verder te drijven. 'Weer een mysterie,' mompelde hij uiteindelijk terwijl hij zijn schouders ophaalde. 'Alsof we niet genoeg geheimzinnigheden hebben. Buiten dat blikje is hier bar weinig te beleven. Geen kleine mannen met petjes of grijze strepen, geen grote mannen met hoeken en platte vlakken. Tijd dat ik eens iets nuttigs ga doen.' Hij ging terug naar het Sheraton, meldde zich in de ruimte waar computers stonden en wachtte zijn beurt af. Een deel van de scholieren was vertrokken, maar een paar dozijn jongens en meisje verdrongen zich rond de schermen, kwetterend als aangeschoten kanaries. De opstoot in de eetzaal was het hoofdonderwerp van de gesprekken en er werd druk gespeculeerd over de aanwezigheid van gangsters (rond 50 procent van de verhalen), buitenlanders met terroristische neigingen (ruim 25 procent) en een vete tussen familieleden die elkaar bij toeval hadden getroffen (ongeveer 15 procent). Het resterende percentage was goed voor verhalen over wapenhandelaars, diefstal van een jacht en een poging een illegale Mexicaan op te pakken. Toen Bob aan de beurt was bekeek hij zijn e-mail, stuurde hij een bericht naar huis waarin hij verklaarde dat hij leefde en gezond at en zocht hij de site van rederij Roos op. Daar vond hij gegevens over de SeaRose en die las hij aandachtig. Geen 1700 passagiers, zag hij, maar 1745. Ze werden vervoerd en verzorgd door een bemanning van 732 koppen op een schip dat 12 dekken telde, plus een extra dek voor een restaurant met een bar die 'skybar' was genoemd. Dat restaurant lag niet op dek 13, maar op dek 14 en Bob vond dat heel logisch. Nergens in de Verenigde Staten tref je een hotel of een cruiseschip met een etage of dek dat nummer 13 draagt. Dertien is het ongeluksgetal en je moet het ongeluk niet uitlokken, vinden Amerikanen en Bob was het daar helemaal mee eens. Hij hing rond tot het tijd werd om uit te checken en ging naar zijn kamer om zijn koffer te pakken. Om de huurBuick maakte hij zich geen seconde druk. Jan had de auto meegenomen en hij of Arie zou hem wel terugbrengen naar National Car Rental. Of bij het hotel op laten pikken als dat beter uitkwam. Hij overwoog evenmin om er met Jan over te bellen. Mobieltjes waren er voor het geval er noodzaak tot overleg was en niet voor wezenloos gekwek over de kleur groente die je moet halen in de supermarkt, de dikte van de steak bij de slager of de melding dat je een hotelkamer betrad dan wel verliet. Alledrie de jongens hadden al maanden geleden vastgesteld dat het bezit van een mobiele telefoon lui maakt en leidt tot gesprekken die helemaal nergens over gaan. Of, zoals Arie het had samengevat: 'We hebben tientallen avonturen beleefd zonder die dingen. Soms hadden we geen idee waar de ander was, maar door slim deduceren en combineren zijn we er elke keer uitgekomen. Dat moeten we niet verpesten door mee te gaan doen met de gekte om bij elke derde stap die we zetten de anderen daar kond van te doen.' Om precies twaalf uur verliet Bob het hotel en om precies kwart over twaalf stapte hij uit de taxi aan het begin van de cruise pier. Hij zag Jan niet en deed ook geen poging hem te vinden. Hij keek met een scheef oog naar de bewakers op de pier en naar de doorgang voor de vrachtauto's en sloot braaf aan bij de rij passagiers die aan boord wensten te gaan. Bij het wachthokje moest hij zijn paspoort laten zien en het bewijs dat hij een hut had geboekt en daarna kon hij doorlopen. Honderd meter verder nam een kruier zijn koffer in ontvangst en werd hij verwezen naar een van de reeks tenten die waren opgezet nadat de passagiers van de vorige cruise de SeaRose hadden verlaten. Daar werd hij op een stoel gepoot naast een tafeltje waarop een kleed lag met het embleem van rederij Roos en vulde hij vijf volle minuten lang formulieren in waarop meer vragen stonden dan je onder ogen krijgt als je wenst te emigreren naar een middelgroot ontwikkelingsland. Het duurde, met de douanecontrole mee, bijna een uur voor hij mocht doorlopen naar een loopplank waar zowaar nog een veiligheidscontrole was, maar toen stapte hij als eerste van het trio Roos, Prins, Evers in het binnenste van de SeaRose. Tientallen passagiers stonden zich er te vergapen en daar was reden voor, want wie voor het eerst de lobby van een groot cruiseschip ziet komt echt even adem te kort. De lobby was minstens zes verdiepingen hoog en opgetuigd met beeldhouwwerken, goudkleurige versieringen, kroonluchters en trappen met leuningen waar je je in kon spiegelen. Bob keek een volle minuut rond, besloot dat hij de komende dagen tijd genoeg had om al het moois te bekijken en liep naar de liften. Zijn doel was een goede positie te verwerven op een buitendek met uitzicht op de pier. Op internet had hij gezien dat hij daarvoor op drie plaatsen terecht kon. Twee van die plaatsen waren de dekken 11 en 12 waar de zwembaden waren, de whirlpools en de sportvoorzieningen waaronder een basketbalveld. Mogelijkheid drie lag lager en werd promenadedek genoemd, op de SeaRose was dit dek nummer 6. Boven dit dek hingen de reddingsboten en stonden de ligstoelen voor de passagiers die uit de zon wilden blijven. Je kon er het hele schip rondlopen (daarbij meer dan 600 meter afleggend) en overal uitkijken over de baai, de pier en de stad. Bob koos voor het promenadedek en wandelde naar een plaats schuin boven de loodsen vanwaar hij een uitstekend zicht had op de heftrucs die grote ladingen goederen naar het schip brachten. De goederen werden aan de rand van de kade niet overgeladen, maar gewoon het schip ingeschoven. Dat kon omdat precies ter hoogte van de kaderand deuren in het schip waren breed genoeg om een heftruc door te laten. Omdat het schip vrijwel tegen de kade aanlag hoefde er nauwelijks een meter water te worden overbrugd hetgeen gebeurde middels dikke planken die tegen elkaar aan waren gelegd. 'Kijkkijk,' zei Bob tegen zichzelf. 'Gaat dit zo. Precies wat ik eigenlijk al dacht. Zo heel lang blijft de SeaRose hier niet liggen en voor een cruise van twee weken heb je een machtige hoop eten nodig als je in totaal bijna 2500 mensen wilt voederen.' Links van het punt waar hij over de reling hing zag hij nog steeds passagiers toestromen. Ze leken niet in het minst geinteresseerd in de bedrijvigheid van de mannen die werkten bij de loodsen en die gekleed waren in een blauwe overall. Iedereen had een dergelijke overall, zag Bob, en hij kreeg de indruk dat de blauwe overall het teken was dat je op dit deel van de pier aanwezig mocht zijn. Toen een man in spijkerbroek en T-shirt bij de bewaker kwam die bij het vrachtwagenhek stond werd hij tegengehouden tot iemand hem een overall kwam aanreiken. Simpel en doeltreffend, dacht Bob. Tenzij je het weet, natuurlijk, en alvast een blauwe overall meeneemt. Achter hem liepen passagiers rondjes en boven hem klonken de geluiden van kinderen die lawaai maken in een zwembad, maar Bob negeerde alles en iedereen. Hij bleef waar hij was en bestudeerde elke beweging tussen loodsen en schip. Terwijl hij daar stond hield hij zich bezig met de vraag die de hele dag door zijn hoofd spookte: als ik clandestien aan boord van het schip wilde hoe zou ik dat dan aan de steel steken? Na bijna twee uur wachten en kijken had hij het antwoord. 'Eenvoudig en doeltreffend,' zei hij vol bewondering. 'Dat we dat zelf niet hebben bedacht, snap je dat nou.' Hij pakte zijn mobiel en drukte op een knop. Dit was het schoolvoorbeeld van een situatie waarin snel overleg wenselijk en misschien zelfs noodzakelijk is, dacht hij. 'Yes,' zei Jan. 'Ben je aan boord, Bobby?' Bob had geen trek in inleidende zinnen. 'Kom naar de SeaRose,' zei hij kort. ' Eduardo is er en ik weet hoe hij binnen is gekomen.' 'Maar ...,' sputterde Jan. 'Niks te maren, Jan. Praai Arie als je weet waar hij is en zeg dat hij opschiet. Eduardo is hier, maar ik heb geen idee waar ik hem kan vinden en alleen een schip als de SeaRose doorzoeken is onbegonnen werk.'
AAN BOORD KOMEN IS KINDERLIJK EENVOUDIG
'Het is eigenlijk kinderlijk eenvoudig, joh. Zo eenvoudig dat je het domweg over het hoofd ziet.' Bob hing over de reling van het promenadedek en wees naar de kade. 'Kijk naar die vorkheftruck. Wat valt je op.' Arie floot tussen zijn tanden. 'Hij rijdt half het schip binnen, bedoel je?' 'Soms zelfs helemaal. Van hieraf gezien in elk geval. Kijk maar goed, daar gaat-ie.' Alledrie keken ze naar de bewegingen van de heftruck. De meeste goederen waren blijkbaar al in het schip, want de drukte op de pier was duidelijk aan het afnemen en er gingen nog maar kleine hoeveelheden lading de SeaRose in. 'Ik zie mensen die van boven af allemaal op elkaar lijken. Allemaal een blauwe overall, de meesten met een pet op,' zei Jan. Bob knikte. 'Had Eduardo ook. Een blauw honkbalpetje, dit keer. Maar hij zette het ding even af om op zijn kop te krabben en toen zag ik die grijze streep. Het zonlicht viel er net op, dat was mijn geluk. Ik vraag het nog een keer: hoe is Eduardo het schip binnengekomen.' 'Via de heftruck natuurlijk. Hij is naast een stel dozen gaan staan en toen gewoon het schip ingeschoven.' 'Raak,' zei Bob. 'Een paar keer zag ik iemand die naast de lading bleef staan, blijkbaar om een paar dozen of zo vast te houden. Hij kwam ook met truck en al naar buiten. Eduardo deed dat niet. Hij stond tussen twee hoge stapels dozen zodat hij van de pier AA af moeilijk te zien was en ging met vorkheftruck en al naar binnen. Daar bleef hij.' 'De chauffeur van de truck moet hem hebben gezien.' 'Allicht, en misschien ook een paar mensen die binnen aan het stouwen waren, al hoeft dat niet. De lading moet natuurlijk in het ruim worden verdeeld dus het kan best zijn dat er af en toe niemand is om de heftruck op te wachten.' Arie trommelde op de reling. 'Dus Eduardo is binnen. Hij moet voor Jan vanmorgen zijn plaats op het muurtje langs Harbor Drive innam naar een loods zijn gewandeld.' 'In een blauwe overall waarschijnlijk.' 'Waar hij heeft gewacht tot het rustig genoeg was om de SeaRose binnen te komen.' 'Die nu een verstekeling aan boord heeft,' zei Bob. Jan draaide zich om en keek naar de passagiers die over het dek liepen. 'Zien wij kans een verstekeling te vinden voor de SeaRose afvaart?' Arie keek op zijn horloge. 'Binnen een uur op een schip zo groot als dit? Laat naar je kijken. Om vijf uur vertrekken we. Daarom is het zo rustig op de pier. Alle gasten zijn aan boord.' 'Maar we moeten wel melding maken van de verstekeling, naar ik vrees.' Arie zuchtte diep. 'Dat moeten we zeker. We hebben geen idee waarom Eduardo met de SeaRose mee wil liften, maar als het slecht uitpakt kunnen we moeilijk blijven doen of onze neus bloedt. We zullen naar kapitein Holdert moeten.' 'Kun je niet alleen?' vroeg Jan hoopvol. Arie schoof zijn buik vooruit. 'Wij, zei ik. Jij, Bob en ik. Ik zie niet in waarom ik in mijn eentje de leuke klusjes op moet knappen. Iets zegt me dat kapitein Holdert niet blij met ons is.'
Kapitein Holdert was nog steeds klein van stuk en stevig van bouw. Hij was ook bijzonder kort aangebonden. Hij stond wijdbeens in het midden van zijn hut met malende kaken en gebalde vuisten. 'Dus we hebben een clandestiene passagier,' zei hij langzaam en duidelijk. 'Twee keer in mijn lange leven als kapitein heb ik geduvel aan boord gehad en beide keren kreeg ik te maken met drie grijnzende snotneuzen die ik niet eens de kade op kan laten smakken omdat de dikste snotneus de zoon van mijn baas is.' Hij keek met ogen waar vuur uit spatte naar Arie. 'Kunstschatten vond je niet boeiend genoeg meer daarom doe je nu in mensen?' 'Mens, kapitein,' zei Arie minzaam. 'Eentje maar.' Holdert liet een geluid ontsnappen dat klonk als een rotje dat slecht tot ontbranding is gekomen. 'Eentje maar. Geen compagnie. Geen peloton. Gewoon een kleine man die Eduardo heet. Volgens jullie beschrijving een Mexicaan. Ha. Een Mexicaan die clandestien terug wil naar Mexico, laat me niet lachen.' 'Nee, kapitein,' zei Arie. 'We laten u niet lachen. We lachen zelf niet eens.' 'Gewoon, via de heftruck die de lading naar binnen brengt het schip binnen gekomen. Mijn schip.' 'We konden onze ogen zelf ook niet geloven,' zei Arie. Kapitein Holdert trok een gezicht of hij iets ergs doorslikte. 'Weet je wat dat betekent, jongen?' Arie knikte. 'Dat we een verstekeling hebben.' 'Dat we wekenlang, maandenlang de strengst mogelijke controles krijgen als dit uitlekt. Dat we het lachertje worden van iedereen die zonder controles een eind weg vaart. Dat je vader ...' Hij klemde zijn kaken op elkaar en beende naar zijn bureau. 'Waar is Van den Houtert,' brieste hij. ... 'Nou, haal hem dan. Hij neemt het commando over als we afvaren. Ik heb het druk.' ... 'Zorg dan daarvoor. Laat hij me bellen als je hem hebt gevonden. Ik wil geen misverstanden.' Hij bensde de hoorn op de haak en keek naar de drie jongens die nog steeds naast elkaar stonden, met de handen op de rug of ze straf hadden en gezichten die maar net in de plooi bleven. 'Nu de volgende stap,' snauwde hij. 'Zoeken?' vroeg Arie. Holdert liep naar hem toe en bleef voor hem staan. 'We hebben een capaciteit van 1700 passagiers ...' '1745,' zei Bob rustig. 'Ik heb op internet gekeken.' '... en we zitten vrijwel vol.' Kapitein Holdert negeerde Bob volkomen. 'Vandaag zijn 1693 passagiers aan boord gekomen. Nieuwe passagiers. Allemaal onbekende mensen die zijn verdeeld over 850 hutten verspreid over meer dan een half dozijn dekken. Helaas blijven die passagiers niet keurig in hun hut.' Holdert lachte hol. 'Ze lopen over het schip. Overal. Ze lopen in de lobby, in een bar of restaurant, in de leeszaal, de bioscoop, het theater, het namaakstraatje met de winkels en in de kaartkamer. Daar lopen ze nu en daar lopen ze over zes uur nog.' Hij keek snel naar Jan en Bob en daarna weer naar Arie. 'Op een cruiseschip is er geen moment waarop ze allemaal in hun hut zijn, om vijf uur in de nacht nog niet. Hoe denk jij dat we daar een Eduardo uit kunnen pikken, jongeman. Ze allemaal op een rij zetten en op erewoord laten vertellen hoe ze heten? Elke gerichte actie leidt tot zestien soorten paniek en ruzies. Plus schadeclaims in verband met geschokte geesten en door elkaar geschudde zielen, moet je net Amerikanen hebben, die kunnen er wat van als het gaat om rechtszaken.' 'Hij heeft een streep grijs in het haar,' zei Arie zwak. 'Een streep grijs,' zei kapitein Holdert vol minachting. 'Wie zegt me dat hij op dit ogenblik niet kaal is' Of een rode streep heeft. Wat Nu Weer.' Hij was in vier passen terug bij het bureau, greep de telefoon en luisterde. 'Druk,' snauwde hij. 'Jij hebt het commando. Bel me als er iets bijzonders gebeurt. Anders niet. Ik herhaal: anders niet. Okay?' Blijkbaar kreeg hij een bevestigend antwoord, want hij smeet de hoorn weer neer. Ditmaal draaide hij zich iets langzamer om. 'Ik moet praten met de man die de heftruck bestuurde. En met het hoofd van de beveiliging. Nu.' Holdert wees van de jongens naar de deur en het was volkomen duidelijk wat hij bedoelde, maar Arie bewoog geen spier. 'Toen we aan boord gingen is er een foto van ons genomen,' zei hij rustig. 'Van iedereen. Wat zou dat? Denk je dat jouw Eduardo zich heeft laten fotograferen om mij een plezier te doen, doe niet zo raar, jongen.' Arie glimlachte en om een of andere reden leek dat Holdert nog kwader te maken. 'Sta je me nou uit te lachen, rood stuk ...' 'Ik sta te denken,' zei Arie. 'Aan de vrouw van Eduardo. Klein van stuk, lang, zwart haar.' 'Nog een Mexicaan die terug wil naar Mexico en die dat liever als verstekeling doet dan gewoon bij Tijuana de grens over te lopen?' 'Een vrouw die misschien gewoon een hut heeft geboekt. Al zijn leven is Eduardo daar nu ook. Bob heeft haar vannacht gezien. Het is natuurlijk een kleine kans, maar het is een ...' Hij sloot zijn mond toen kapitein Holdert zich voor de derde keer op de hakken omdraaide en de telefoon greep. 'Zoek Heflin voor me. Niet morgen, niet straks, maar nu. Ik wil hem in mijn hut. Meteen, en als ik zeg meteen ...' Zijn knokkels waren wit toen hij naar de drie jongens keek, maar hij leek iets minder gespannen dan een paar minuten tevoren. 'Je weet het maar nooit,' zei hij meer tegen zichzelf dan tegen de jongens. 'Kleine kans, maar je weet het nooit.' Hij maakte een gebaar. 'Ga zitten jullie. Mike Heflin is de baas van de beveiligingsdienst. Hij gaat over de foto's.'
EEN MEXICAANS ECHTPAAR IN HUT 812
De chef security Mike Heflin was lang, breed, gebruind en uitgerust met het soort gezicht dat vertrouwen inboezemt. In stilte maakte Arie de man die het personeel aannam een compliment, een betere keuze dan Heflin had hij moeilijk kunnen maken. Vooropgesteld dat de man goed was in zijn vak, wel te verstaan. Hij was in elk geval geen opgewonden standje, zag Arie. Heflin bleef bij de deur staan, keek scherp naar de jongens alsof hij hun gezichten in zijn geheugen prentte en deed toen pas zijn mond open. 'Problemen, kapitein?' Hij vroeg het aan Holdert op een volstrekt neutrale toon, maar aan zijn ogen was te zien dat hij klaar was voor elke vorm van discussie of handgemeen. 'Zitten al de foto's in de computer?' Kapitein Holdert legde niet uit om welke foto's het ging, maar dat bleek ook niet nodig. Heflin knikte. 'Net voor elkaar. Geen enkel probleem dit keer. Iedereen is aan boord.' Holdert wees naar de computer op zijn bureau. 'Kun je de passagiers indelen in haarkleur en haarlengte?' 'Zelfs in kleur ogen, lichaamslengte en vorm van de kin, je kunt het zo gek niet bedenken.' 'Haar is genoeg,' zei Holdert kort. 'We zoeken een vrouw, klein van stuk, met lang zwart haar. Mogelijk, zelfs waarschijnlijk, van Mexicaanse afkomst.' Heflin kneep zijn ogen samen. 'We zoeken? Die, eh, snaken ook?' 'Ik,' zei Holdert. 'Hou het scherm zo dat ze niets zien wat ze niet horen te zien. De gegevens van de passagiers zijn beschermd. Er is geen reden er mee te koop te lopen.' Heflin liep naar het bureau en tikte op een paar toetsen. 'We hebben 1693 passagiers,' zei hij. 'Ongeveer de helft is vrouw. Van hen heeft om en nabij de helft donker haar, iets meer dan de helft, maar de meerderheid heeft het haar kort.' Hij lachte scheef. 'Of in krullen, als het ouderen betreft. Hebben we een leeftijd?' Holdert keek naar Bob die even zijn schouders ophaalde. 'Niet echt. Ik zou zeggen ergens tussen de veertig en de vijftig, maar ik kan een jaar fout zitten.' 'Scheelt toch zoeken,' zei Heflin. 'Ik zal er van uit gaan dat we een Mexicaanse zoeken, dat maakt het makkelijker.' Hij wachtte even en bewoog zijn lippen of hij binnensmonds mee sprak terwijl hij las. 'Ik heb hier rond veertig kandidaten, kapitein. Wilt u kijken?' Holdert bleef staan waar hij stond. 'Dek de gegevens betreffende namen en leeftijden af met je hand of een stuk papier. Hij daar,' hoofdknik naar Bob, 'mag de foto's zien.' Bob liep naar het bureau en keek over een schouder van Heflin naar een foto van een vrouw met lang zwart haar. 'Die is het niet.' 'Volgende dan maar,' zei Heflin die met zijn onderarm het rechterdeel van het scherm afdekte. 'Deze?' Na 27 keer 'nee' was het raak. 'Die,' zei Bob. 'Dat is de vrouw van onze Eduardo.' Heflin keek met vragende ogen naar Holdert die hem straal negeerde, maar Bob wenkte. 'Ga weer bij je vrienden staan, ik wil zelf kijken.' Hij liep naar Heflin. 'Heeft ze een hut voor zich alleen?' Heflin tikte op een toets. 'Twee in een hut, kapitein.' Wat er toen gebeurde was waard om te worden gefilmd. Al het stugge en kortaffe leek van kapitein Holdert af te vallen en hij leek centimeters te groeien. Hij legde een hand op een schouder van Heflin en keek stralend naar Jan, Bob en Arie. 'Twee in een hut. Komen jullie maar eens kijken met wie ze de hut deelt.' Het duurde even voor de jongens zich naast Holdert hadden opgesteld, want ze bewogen zich met lood in de schoenen en een zwaar gemoed. Door de verandering in de houding van de kapitein was zonneklaar dat hun iets te wachten stond. 'Grijze streep in zwart haar,' zei Arie toonloos. Bob boog zich iets naar voren en las hardop. 'Naam Eduardo Rivas. Een Mexicaan die woonachtig is in La Jolla, San Diego. Getrouwd met Cristina.' Jan mompelde iets en kreeg een rood hoofd. Kapitein Holdert tikte op een toets waardoor het scherm zwart werd. Hij ging met een bil op zijn bureau zitten en keek naar Heflin alsof hij klaar was voor een nummertje lachen-uit-volle-borst. 'Dit grappentrio,' zei hij, 'kwam aanzetten met de bewering dat ene Eduardo clandestien aan boord is gekomen via de vorkheftruck waarmee lading naar binnen wordt gebracht.' Hij prikte met een vinger naar Arie. 'Dat rolronde stuk gezondheid is de zoon van de eigenaar van dit schip.' 'Zag ik meteen,' zei Heflin. 'Ik moest hem dus wel even serieus nemen, hem en die twee humoristen naast hem.' Holdert sloeg met een vlakke hand op het bureau. 'We varen al in de baai, maar ik zit hier vast in mijn hut omdat drie over het paard getilde tieners een wild verhaal kwamen verkopen.' Jan gromde achter in zijn keel. 'Niks wild verhaal,' zei hij verhit. 'Ik heb gezien wat ik heb gezien,' zei Bob met malende kaken van boosheid. Arie keek naar zijn schoenen en zei niets. Hoe minder er werd gezegd hoe eerder ze buiten de hut waren. 'Je moet naar de oogarts,' zei Holdert opgewekt. 'We hebben er toevallig een aan boord. Ook een tandarts, die is voor je vriend die kijkt of hij kiespijn heeft. En een dokter die verstand heeft van overgewicht.' Hij maakte een weids gebaar. 'We hebben een hele gezondheidsafdeling aan boord. De Spa, heet dat.' Hij keek grinnikend naar Arie. 'Ga er naartoe, jongen, zeg maar dat ik je heb gestuurd. Maar ...', hij werd op slag ernstig en er schoten weer vonken uit zijn ogen, 'kom niet in de buurt van het echtpaar Rivas. Denk niet dat ik niet weet dat jullie het nummer van de hut hebben gelezen, want dat hebben jullie wel.' '812,' zei Bob. Holdert verschoof wat papieren op zijn bureau. 'Jullie hebben hutten op dek 7, zie ik. Nummers 735 en 781. Tegen de gewoonte in zijn die hutten nog niet ingedeeld.' Hij keek naar Arie. 'Wie slaapt waar.' 'Jan en ik in hut 735, Bob in 781,' zei Arie vlot. Holdert keek of hij niet gelukkig was met de verdeling van het gewicht, knikte dan kort en schreef iets op een formulier. 'Zo blijft het. De heren Roos en Prins in 735, de heer Evers in 781. Er wordt niet gewisseld zonder dat ik er van weet.' Hij maakte een gebaar naar Heflin. 'Jij zorgt ervoor dat het ook niet gebeurt.' 'Zonder mankeren,' zei Heflin. Holdert ging iets rechter staan. 'Jullie verblijven op dek 7. Er is geen enkele reden om in de gangen op hoger gelegen dekken te komen, in elk geval niet in de gangen waar alleen hutten zijn. Ik wil jullie daar dus ook niet zien. Zeker niet bij een hut op dek 8. Begrepen?' Hij wachtte tot de jongens hadden geknikt. 'Ik wil geen jacht op betalende passagiers. De kans bestaat dat jullie meneer en mevrouw Rivas vandaag of morgen op dit schip tegenkomen. Negeer ze of zeg ze gedag, meer niet. Als ik een klacht van hen over jullie krijg dan zet ik jullie in de eerste de beste haven op de kade. En sta me niet met die uitgestreken gezichten aan te kijken, want ik ken jullie.' Hij keek naar het plafond of daar een tekst geschreven stond. 'Ik ken jullie al te goed. Niet alleen door de verhalen, maar ook uit de harde praktijk.' Hij liet zijn blik afzwenken naar Arie. 'Dat heb ik tegen je vader gezegd. Wat denk je dat hij als antwoord gaf.' 'Dat we oud en wijs ...' Kapitein Holderts borst zwol tot een ballon en toen hij uitblies woei er een korte storm door de hut. 'Oud. Wijs. Je vader zei dat je dat zou zeggen. Zijn antwoord was: 'Ze zijn over dertig paarden tegelijk getild, dus hou ze kort'. Dat ga ik doen heren.' Holdert sloeg met een vuist op het bureaublad. 'Dat ga ik doen na de eerste de beste grappenmakerij waar een andere passagier last van heeft. Is dat duidelijk?' 'Duidelijk,' zei Arie stijf. Jan knikte, Bob bromde een 'yes'. 'Fijn. Geweldig. Zolang het duurt tenminste.' Holdert haalde diep adem. 'Het heeft me destijds dagen gekost voor ik er achter was wat jullie hadden uitgespookt op de Roos van Dekama. Dat soort grappen wil ik niet op mijn cruiseschip. Mijn cruiseschip, zei ik. Al is een schip eigendom van de koning van Spanje en de tsaar van Rusland samen, als het vaart is de kapitein de baas. Die kapitein ben ik. Op de SeaRose wordt door jullie niet gespookt. Ook niet in hutten van de bemanning gekeken, uit patrijspoorten gehangen of stennis gezocht met de kok. Op dit schip heerst rust en ik zal er voor zorgen dat dit zo blijft. Een grap of een grol die me niet bevalt en ik laat jullie benedendeks opsluiten.' Hij wachtte niet op een reactie, maar greep de hoorn, meldde dat hij over tien minuten op de brug zou zijn en wuifde naar de jongens. 'Er uit, jullie. Probeer uit mijn buurt te blijven, dat is voor iedereen het beste. Heflin, blijf. Ik wil de procedure op de pier wat betreft laden en lossen met je doornemen.'
RUSTIGE, BEHEERSTE PLANNEN
'Nou weten we in elk geval waarom Aries vader ons naar de SeaRose heeft gestuurd,' zei Jan met een grafstem. Hij zat op het bed in hut 735 en keek uit over de baai. Bob trok een gezicht. 'Om ons uit te laten veteren door kapitein Holdert, oud-gezagvoerder van de Roos van Dekama?' 'Uitgeveterd, afgetroefd, op ons nummer gezet en afgestoft,' zei Jan. 'Wat we net hebben ervaren was een lesje Holdertiaanse opvoedkunde. Ik durf te wedden dat Aries vader zoiets aan heeft zien komen. Waarschijnlijk zit hij op dit ogenblik te bulderen van het lachen.' 'Omdat hij weet heeft van wat hier gebeurt?' 'Allicht, Bobby, reken maar dat Holdert hem op de hoogte houdt.' Arie lag op zijn knieen voor de koelkast. 'We zijn hier echt niet alleen omdat mijn vader hard wil lachen, vergis je maar niet. Ik weet in elk geval al wat er niet deugt op dit schip. Deze mini-bar is nog slechter gevuld dan die in het Sheraton. Geen nootje, geen droge worst, alleen chocola.' Bob stak een hand uit. 'Geef mij wat, dikke. Ik ben toe aan een energiestoot. Heet dat bij jullie niet 'je gram halen' wat Holdert deed?' 'Wij noemen dat eigenlijk 'je kilo halen',' zei Arie met een stalen gezicht. 'Meer dan dat, minstens een mud.' Bob scheurde met zijn tanden het zilverpapier van de chocola. Jan zag het en rilde. 'Niet doen, sukkel. Straks staan je vullingen onder stroom.' 'Heb geen vullingen,' zei Bob, terwijl hij een stuk chocola naar binnen propte. 'Het is ook geen stroom, het gaat om aangedane plomberingen en bij mij is niets aangedaan.' 'Bij mij wel,' snauwde Jan. 'Ik ben aangedaan. Ik ben zo vreselijk aangedaan dat ik met plezier Holdert iets zou aandoen. Eduardo en Cristina in hut 812.' Hij sloeg met een vuist in zijn hand. 'Snap je nou hoe dat kan. Snap. Je. Nou ...' Arie ging op de tweepersoonsbank zitten en hoorde veren piepen. 'Slechte bank,' zei hij. 'Gaan we melding van maken.' Bob schoot in een hik. 'Moet je bij Holdert doen, joh. In zijn hut de bank testen. Gewoon zeggen dat je opdracht hebt van je pa.' 'Dan stuurt hij Heflin op ons af, wat ik je brom. Of de hotelmanager.' Arie keek met heldere ogen de hut rond. 'Gek dat we die nog niet hebben gezien.' 'Waarom, dikke.' 'De kapitein is de baas van het schip, maar de hotelmanager is in feite de baas over alles wat met de passagiers te maken heeft. Onder de kapitein natuurlijk, maar een beetje kapitein laat alles wat de passagiers betreft aan de hotelmanager over.' 'Holdert is geen beetje kapitein,' zei Jan hol. 'Holdert is een boel kapitein. Iets te veel als je het mij vraagt.' Hij gaf weer een mep met zijn vuist. 'Maar als iemand denkt dat ik het hier bij laat dan is hij glorierijk van lotje getikt. Ik heb me gisteren een ongeluk lopen sjouwen achter een kleine man die stiekem de pier op wandelde.' 'Die ik door de politie bij zijn kladden heb zien grijpen,' vulde Bob aan. 'En die ik vanmiddag, een paar uur geleden nog maar, clandestien aan boord heb zien komen. Als die Eduardo gewoon staat ingeschreven als passagier, wat was dat dan voor actie vanmiddag?' Arie schoot in de lach. 'Hij houdt niet van gewoon binnenlopen, joh. Je hebt van die mensen. Neem ons nou. Wij houden niet van gewoon naar school gaan, van gewoon werk zoeken, van gewoon op kantoor zitten. Misschien bestaat er een bevolkingsgroep die niet houdt van op de gewone manier een boot op lopen.' 'Aan mijn gewone hoela,' zei Jan. 'Maak er geen lolletje van, sproetenfestijn. We hebben te maken met iets geks, iets waar we geen greep op hebben. Dat hebben we eerder vastgesteld, maar het wordt steeds erger. Meer mysterie, meer geheimzinnigheid.' 'We gaan het allemaal uitzoeken,' zei Arie. 'Kapitein Holdert heeft zijn pleziertje gehad, maar nu gaan wij aan de slag. Heel rustig. Heel beheerst. Maar wel volgens een plan.' 'Wat voor plan, dikke,' vroeg Jan hoopvol. 'Mijn plan,' zei Arie waardig. 'Het begint in het restaurant op het bovendek. Dat heeft vier sterren volgens de folders dus laten we maar eens gaan kijken of dat klopt.' Bob aarzelde. 'Ik ook?' Arie wreef over zijn rode haren. 'Omdat we beter niet samen gezien kunnen worden, bedoel je?' 'Allicht. Ik voel me vereerd dat ik een hut voor mezelf heb, maar als we gedrielijk over het dek gaan paraderen dan heeft dat soort stunts weinig zin.' Jan liep naar de deur. 'Wedden dat ieder lid van de veiligheidsdienst al alles over ons weet? Die kletsen het door aan hun vriendjes en die praten er met een barman over, en die met iemand die wat lang op een barkruk blijft zitten. Je weet hoe scheepsvolk is.' Bob kreunde. 'Laat maar, Jan. De stoere kapitein Holdert heeft elke dekmantel kundig om zeep geholpen met zijn gebrul. Arie, kom mee naar het restaurant.' Arie wist de route op een prik en een paar minuten later zaten ze op het bovendek achter een uitbundige maaltijd, terwijl ze uitkeken over de baai van San Diego en de gebouwen aan Harbor Drive die langzaam kleiner werden. 'Dit is pas luxe,' mompelde Jan tussen twee happen linguini door. 'Als je reist dan ga je van hotel naar hotel. Dit is een stuk beter. Dit is een hotel dat zichzelf verplaatst. Je gaat slapen en als je wakker wordt dan ben je op een andere plaats. In een ander land misschien wel. Zonder dat je auto hoeft te rijden, zonder dat je hoeft te vliegen. Ik heb gezien dat er vanavond een theatervoorstelling is, ook.' 'Is er elke avond,' zei Arie. 'Twee op een avond zelfs en als dat niet genoeg is ga je naar de bios. Elke dag een andere film. En zoveel eten als je wilt. Die vader van me doet soms heel goede aankopen, dat moet ik zeggen.' Jan bewoog zich onrustig. 'Voor je dat allemaal naar binnen gaat schoffelen, dikke, is het raadzaam dat je vertelt over je rustige en beheerste plan. Straks zit je gegarandeerd te vol om te kunnen praten.' Arie had rechts van zich drie soorten salades die hij had gegarneerd met stukken meloen, ananas en perziken en voor zich een bord dat er uitzag als een bibelebonse voedselberg met als basis aardappelen waaromheen zich stukken beenham, vier worstjes en drie kippenpoten bevonden. Tussen hem en Bob stond een bak waarin verschillende soorten ijs langzaam lagen te smelten en daarom sprak hij in korte zinnen. 'We zitten op dit ogenblik in het plan. In een variant ervan in elk geval.' 'Bedoel je dat dit voedselpaleis je plan is?' 'Ik doel op het echte restaurant,' zei Arie terwijl hij snel langs een mondhoek veegde. 'Dit is niet meer dan een gelegenheidseetzaal.' Jan keek rond met opgetrokken wenkbrauwen. 'Het ziet er hier anders uit als een pronktent waar een beetje miljonair trots op zou zijn.' Arie slikte een stuk vlees door. 'Het echte restaurant is beneden. Daar eten we vanavond. Over een paar uur al.' Jan legde zijn mes en vork neer. 'Wat zitten we hier dan te doen?' 'Voorafje,' zei Arie. 'We eten ons in. Straks komt het echte werk.' Hij wees naar het ijs. 'Begin er vast aan, Bob, ik haal wel nieuw.' 'Meteen,' zei Bob. 'Ik besef, Arie, dat jij op dit schip in een waar paradijs verkeert en 24 uur lang van restaurant naar restaurant gaat, maar leert ons dat iets over Eduardo Rivas en vrouw?' 'Mij wel,' zei Arie. Bob kneep zijn ogen samen. 'Ons niet?' 'Wel als je meegaat.' Arie wees naar buiten. 'Onze volgende haven is Cabo San Lucas, right.' 'Right,' zei Bob. 'Daar zijn we pas overmorgen want die plaats ligt op het zuidelijke puntje van Baja California en dat is een schiereiland dat honderden mijlen lang is. 'Tot de SeaRose daar aanlegt ga jij een eetmarathon houden, mag ik aannemen?' 'Ik ga kijken,' zei Arie met volle mond. Bob trok een gezicht. 'Praat wat duidelijker, dikke. Ik verstond: kijken.' Aries gezicht glom van voldoening toen hij een half worstje had doorgeslikt. 'Kijken, Bobby. Eerst kijken, daarna eten.' Hij smoorde een opmerking door een hand op te steken. 'Iedereen eet 's avonds in het echte restaurant benedendeks. Die zaal is een stuk mooier dan deze hier, maar niet groot genoeg voor 1700 man en daarom eten de passagiers in twee zittingen.' 'Rondes, bedoel je?' Arie knikte. 'Rondes, wat je zegt, alleen noemen ze het hier 'zitting'.' Hij keek rond. 'Ik mag dan nog niet eerder op dit schip zijn geweest, ik heb er honderd keer over horen praten. Tweehonderd. Misschien wel achterhonderdentwaalf keer. Mijn pa heeft het echt niet in een opwelling gekocht. Twee zittingen dus en we weten niet of Eduardo voor de eerste of de tweede zitting heeft gekozen, maar eten doet hij. Wat wij dus doen is ...' Bob hief een hand. 'Laat maar, bolle. Wij gaan bij de entree staan, heel onschuldig en heel stil. Zo stil dat kapitein Holdert er zenuwachtig van wordt.' 'Twee van ons,' zei Arie. 'De grote eetzaal bestaat uit twee verdiepingen. We gaan bij toerbeurt bij de twee entrees staan. Ik geloof pas dat Eduardo braaf aan boord is gegaan als ik hem zie.' Hij hief een arm. 'Als ik die plek zie.' Bob begreep waar Arie op doelde. 'Die verbrande onderarm?' 'Precies Bobby. In je haar kun je een grijze streep laten verven, als je dat nuttig lijkt, maar een plek op een onderarm die rood en rimpelig is alsof de arm verbrand is geweest, die maak je zo maar niet na.' 'Als we Eduardo zien, maar hij heeft twee gebruinde, gladde onderarmen, wat dan, sproetenwonder?' 'Dan is Eduardo onze Eduardo niet,' zei Arie stralend. 'Hebben jullie daar al eens aan gedacht? Aan twee Eduardo's?' Bob boog zich over de schaal waar een laagje gesmolten ijs in lag en doopte er snel een vinger in. Jan gromde zacht als een nijdige hond en keek naar de verdwijnende skyline van San Diego. Arie grinnikte zo hard dat vijftien passagiers van hun maaltijd opkeken. 'Niet aan gedacht, heren?' vroeg hij vriendelijk. 'Troost je dan maar. Volgens mij hebben kapitein Holdert en zijn beveiligingschef Mike Heflin er ook niet bij stilgestaan.' Hij liet een klein boertje in een van zijn mollige handen. 'Zei ik een poosje geleden niet dat ik energie nodig had?' Hij streek over zijn maag. 'Nog een paar duizend calorieen en ik krijg echt slimme ideeen'
EEN VERRASSING IN HET CASINO
De eerste zitting van het diner begon om half zeven en al tien minuten voor tijd stonden tientallen passagiers zich voor de deuren te verdringen. Bob had moeite een plaats te veroveren vanwaar hij een behoorlijk overzicht had en hij stond nog maar net of hij zag dat een man in uniform zich naar een plek wrong dicht in zijn buurt. Dat is iemand van de beveiliging, dacht Bob. Hij is klaar om in te grijpen, zo te zien, ik ben benieuwd of er boven iemand naar Jan staat te staren. De eetzaal bevond zich op de dekken 6 en 7 en Jan had het bovenste dek geloot. Hij keek naar de tientallen mensen die klaar stonden om zich naar binnen te storten zogauw de deuren open gingen en grijnsde elke keer als hij zijn blik af liet zwenken naar de man die hem in de gaten stond te houden. Ik kijk, dacht hij, ik kijk in alle rust een beetje om me heen en ik moet nog zien dat kapitein Holdert bezwaar maakt tegen kijken. Ik hoop wel dat we Eduardo Rivas snel zien, want anders sta ik hier over een paar uur opnieuw met een mannetje naast me dat zichtbaar niet weet wat voor houding hij zich moet geven. Hij bleef rustig staan toen de passagiers naar binnen liepen in een tempo dat deed vermoeden dat ze minstens een vol etmaal geen voedsel hadden gezien. Toen de rust was teruggekeerd was Jan er zeker van dat er geen Eduardo langs hem was gelopen en evenmin iemand die op hem leek. Er waren wel anderhalf dozijn vrouwen met lang zwart haar voorbij gekomen, maar hij had de foto van Cristina te kort gezien om haar te kunnen herkennen. ' Laten we hopen dat Bob meer geluk heeft,' mompelde hij terwijl hij de trap naar dek 6 af liep. Halverwege kwam Bob hem tegemoet. ' Iemand gezien?' vroeg Jan hoopvol. ' Allebei. Eduardo en Cristina, arm in arm, glimmend van tevredenheid. Loop maar mee.' Bob troonde Jan mee naar de entree en wees naar rechts. ' Dat is om die snuiter die me in de gaten staat te houden in verwarring te brengen,' fluisterde hij. ' Ze zitten links bij het raam aan een tafeltje voor twee.' Jan keek uitbundig naar rechts, draaide zich daarna langzaam om en liet zijn blik door de eetzaal zwerven. ' Ik zie ze,' zei hij. ' Bij mij stond ook iemand van security klaar om me bij de kladden te grijpen.' Bob grinnikte. ' Als we ons rustig blijven gedragen gaat de lol van het staren naar onze kladden er wel een keer af. Heb je de eetzaal al bewonderd?' ' Klatergoud en schone schijn,' zei Jan, ' maar dat dringt pas tot je door als je heel lang kijkt. Ik heb zelden een eetruimte gezien die er zo fraai uitziet. Heb je Eduardo ook van dichtbij bekeken?' ' Ik kan hem uittekenen met mijn ogen dicht, maar dat bedoel je niet, Janneman.' Jan wreef over een onderarm. ' Ik had gehoopt dat hij iets met korte mouwen aan zou hebben, maar de meeste gasten zitten er net zo opgeprikt bij als op een galabal.' Bob snoof. ' Dat gaat wat worden als het een formele avond is. Aries vader overdreef niet toen hij het had over nette kleren. Dat worden pakken met een krijtstreepje en smokings.' ' Maar niet vanavond en ook niet morgen.' ' Woensdag,' zei Bob. ' Dinsdag zijn we in Cabo San Lucas en daarna gaan we naar Acapulco. Over het stuk van Cabo naar Acapulco doet de SeaRose twee dagen dus woensdag is, net als morgen, een zeedag. Op woensdag worden we geacht rechtop te zitten, met twee woorden te spreken en geen aardappels in de jus te laten plonzen. Ik zie er echt naar uit.' ' Ik zie uit naar Eduardo met blote armen,' zei Jan. ' Blijven we hier staan of doen we iets nuttigs' ' Bob keek snel opzij naar de man die hem in het oog hield. ' Laten we naar Arie gaan. Die ligt waarschijnlijk nog op bed te kreunen, want hij heeft iets te veel gegeten. Omdat we geen haast hebben kunnen we mooi een feestelijke route volgen.' Jan begreep waar Bob op doelde. ' Trap op, trap af, stukje met de lift, dat soort werk?' ' Jij via de linkergang, ik via de rechter. Jouw bewaker is waarschijnlijk vlakbij, laten we er maar eens voor zorgen dat ze enige lichaamsbeweging krijgen.' ' Is goed voor iedereen,' zei Jan stralend. ' Ik denk dat ik om te beginnen naar het bovenste dek loop. Op een sukkeldrafje.' ' Ga ik een rondje over het promenadedek maken. Over een half uur bij Arie?' ' Zonder mankeren,' zei Jan en hij schoot de trap op, halverwege de man passerend die hem in de gaten moest houden. ' Ik ga helemaal naar boven hoor,' zei Jan waarschuwend. ' Ik denk nooit dat je me bij kunt houden.' ' Grrr,' zei de beveiligingsman. ' O, nee?' Jan liep niet al te hard, want er waren heel wat trappen, maar toen hij op het dek was waar het basketbalveld en de klimtoren waren voelde hij zijn hart in zijn keel kloppen. ' Slechte conditie,' zei hij tegen de man die hem volgde, ' maar van ons tweeen hijg ik tenminste niet het hardst. Wat denk je er van om ...' Hij liet de rest van de zin lopen en greep zijn mobiel. ' Johoo.' ' Heb je je man nog bij je' ' Jan hoorde ernst in Bobs stem en werd op slag vijftig graden minder jolig. ' Staat te hijgen als een karrenpaard dat op hol is geslagen. Is er iets?' ' Zie dat je hem loost en kom naar het casino. Zo snel mogelijk.' ' Yep,' zei Jan. Hij hield zijn gezicht strak in de plooi toen hij de beveiligingsman aankeek. ' Wat zou je er van denken als we eens ophielden met kinderachtige spelletjes,' vroeg hij. De man knikte, maar zei niets. Jan zwaaide met zijn mobiel. ' Mijn vriend Bobby is gestrand in het casino. Daar zit hij achter een gokmachine. Hij vroeg of ik mee kwam doen. Loop achter me aan dan kun je zien dat hij er is. Je kunt daar achter me blijven staan, maar als dat te lang duurt dien ik een klacht in bij Holdert wegens hinderlijk volgen. Over een uur ga ik eten, tot dan gooi ik muntjes in een domme machine. Zonder jou. Oke ? De man keek opgelucht en knikte snel. ' Mooi,' zei Jan. ' Naar beneden gaan we met de lift, ik heb beweging genoeg gehad.'