1. Een stad vol politie en een bedreigde straatzanger

Dinand Dubbel boog zich voorover en drukte zijn neus tegen de voorruit van de oude Saviem die zich met een kalm gangetje door de binnenstad van Bziers wrong.
‘Agenten,’ zei hij. ‘Het barst hier van de agenten. Tientallen. Allemaal groepjes van drie en vier. Er is iets aan de hand.’
Zijn zuster remde voor een stoplicht en wees naar een plattegrond die tussen hen in lag.
‘Waar zijn we? Is dit het centrum of lijkt het maar zo?’
Dinand keek niet eens. ‘Hartstikke centrum. Daar, links, is het grote langwerpige plein waar we naar toe wilden. Kun je hier parkeren?’
Dominique Dubbel bewoog haar rechtervoet en gaf een beetje gas. De oude vrachtwagen maakte een geluid dat leek op iemand die zijn keel schraapt en ze keek bezorgd.
‘Hij wordt oud, onze Saviem,’ zei ze. ‘Parkeren? Hier? Vergeet het maar. Ik mag blij zijn als we heelhuids de straat doorkomen. Moet je zien. Er zijn drie rijstroken, maar ze gaan er vier rijen dik overheen.’
Ze zag het licht verspringen en schakelde. Met een schok schoof de vrachtwagen vooruit en de automobilist die zich al half voor de Saviem had gewurmd, ging ijlings aan de kant.
‘Heel verstandig,’ zei het meisje goedkeurend. ‘Ik heb een volle rijstrook nodig en deze vrachtwagen is zo oud dat een deuk extra er niet toe doet.’ Ze wees. ‘Nog meer politie.’
‘In de zijstraten barst het ervan. Ik heb trouwens ook overvalwagens gezien. Er is iets aan de hand.’
Dominique krulde haar bovenlip. ‘Allicht is er iets aan de hand. Denk je dat ze voor de lol het centrum van Bziers hebben volgestopt met agenten. Maar wat, daar gaat het om. We wilden vanmiddag iets verdienen, weet je nog?’
De jongen naast haar draaide het raampje open, stak zijn hoofd naar buiten en ging meteen erna huiverend recht zitten.
‘Bah, wat een rotweer. Het drenst en druilt al uren. Ga naar Zuid-Frankrijk, zeiden ze. Ga naar de Middellandse Zee. Altijd mooi weer, ook in het najaar. Het was droog tot voorbij Avignon. Hoe dichter bij de kust, hoe ellendiger het wordt.’
‘Stak je je kop buitenboord om te kijken of regen nat is?’
Dinand keek kwaad. ‘Ik dacht dat ik sirenes hoorde.’ Hij veerde op. ‘Zie je dat? Die groep daar. Vechten ze?’
Dominique drukte op de claxon toen ze een bromfietser voor zich langs zag schieten en concentreerde zich op het verkeer.
‘Vertel maar wat je ziet. Het rijden is een ramp, hier. Links is een soort invoegstrook met inhammen, maar ze rijden er alsof het een snelweg is. Wie vechten?’
‘Jongens, geloof ik. Een heel stel. Ze hebben allemaal van die zwartleren pakken aan, zo’n beetje als die motorlui, de Hell’s Angels.’
‘Zijn het Angels?’
‘Weet ik niet. Erachter staat een groep met geverfde haren. Paars, rood, een hanekam. Ho!’ Hij wees naar een van de grote platanen die het plein omzoomden. ‘Ik zie het al. Aan die boom hangt een bord. Er is vanavond een concert van Iron Maiden. Het lijkt erop dat de fans een beetje slaags zijn geraakt.’
Dominique remde voor het volgende stoplicht en had even tijd om de situatie op en om het plein op haar gemak te bekijken. ‘De politie doet niets?’
Dinand grinnikte. ‘Ze houden de zaak in de gaten, geloof ik. Ze wachten gewoon tot die lui uitgeraasd zijn. Zolang de fans elkaar slaan kan het ze niet schelen. Maar wacht maar tot er ruzie komt met een paar inwoners, dan zul je eens wat zien. Volgens mij staan er een paar honderd agenten klaar om in actie te komen.’
‘Meer,’ zei Dominique bezorgd. ‘Vergeet maar dat we met de pony’s naar het plein kunnen. Veel te gevaarlijk. We verdienen geen cent vandaag.’
De jongen naast haar keek kwaad. ‘Had toch niet gekund. Wat heeft het voor zin om met pony’s rond te lopen als het regent. Niemand laat zijn kind op een drijfnat zadel zitten.’ Hij wees naar een punt voor zich. ‘Daar moet je linksaf. Als je de Saviem verderop neerzet dan lopen we terug. Ruzie is leuk. Valt er tenminste iets te beleven.’
‘Blauwe ogen,’ mopperde Dominique. ‘Gescheurde kleren, dat valt er te beleven. Maar stoppen moeten we, dat is zeker. Ik barst van de honger.’

Ze stalden de vrachtauto, kochten een stel broodjes en wandelden terug naar het plein waar de agenten in groepen van tien omheen stonden.
Al van flinke afstand hoorden ze lawaai en toen ze een bocht omgingen zagen ze een soort nevel.
‘Wat is dat? Rook? Is er brand op de promenade? Hoe kan dat?’
‘Ik zag kraampjes, joh. Misschien staat er een in de fik.’
‘Een flinke fik, dan. Moet je zien, het lijkt wel of er ineens een dikke mist hangt.’
Dominique deed twee stappen en hief met een ruk haar hoofd op. Knipperend tegen de miezerregen snoof ze als een jachthond die een haas ruikt.
‘Niks rook,’ zei ze. ‘Dat is traangas, of zoiets. Het is scherp. De tranen springen in mijn ogen.’
Dinand greep haar arm en trok haar mee.
‘Daar komen jongens aangerend. Ze houden een arm voor hun ogen. Reken maar dat het traangas is en het spul drijft deze kant op.’
‘Terug naar de Saviem?’
Dinand aarzelde. ‘Laten we een eindje teruglopen. Er zijn daar smalle winkelstraten vol publiek. We lopen gewoon mee, maar dan wel in de richting van het plein. Ik wil weten wat er is gebeurd.’
Dominique snoof en moest ineens niezen. ‘Wat een rotspul. Ik kan je precies vertellen wat er gebeurd is. Een stel fans is aan het vechten gegaan met een inwoner en de politie heeft ze verspreid met een traangaspatroon. Ze staan te wachten op het volgende opstootje en daar wil jij met je nieuwsgierige neus tussen gaan staan?’
‘Even maar. Als ik morgen in de krant lees dat het urenlang feest is geweest dan baal ik. Ik wil kijken. Niet meedoen, kijken. Als het link wordt dan ren ik weg.’
Dominique balde haar vuisten. ‘Dat ken ik,’ zei ze boos. ‘Dat ken ik precies. Dien Dubbel gaat gewoon even kijken. Maar dan wel vooraan, want Dien Dubbel is oud circusacrobaat en hij is heel lenig. Hij denkt dat hij sneller is dan wie ook en daarom gaat hij met zijn nieuwsgierige gezicht precies daar staan waar het spannend is. Dan komt de politie en dan rent hij weg. Helaas glijdt hij uit over een hoopje natte bladeren en valt hij op zijn gezicht, waarna zestien fans van Iron Maiden, negen agenten en twee politiehonden over hem heen lopen.’ Ze stak een vinger in de lucht. ‘Hoor je het geblaf? Denk je dat je sneller loopt dan een hond?’
Toen ze omkeek zag ze dat Dinand al twintig meter verder was. Hij liep met grote stappen in de richting van het plein en hij wekte niet de indruk dat hij een woord had gehoord. Zuchtend volgde ze hem.

Dinand liep door tot het plein en drukte zich tegen een plataan. Hij wachtte tot een grote groep die werd aangevoerd door drie jongens met kale hoofden langs hem heen was gewalst en keek voorzichtig langs de stam.
Vijftig meter verder zag hij een rij politiemensen die rieten schilden voor zich hielden en die met lange wapenstokken zwaaiden. De stokken leken op speren en het geheel zag eruit als de voorhoede van een leger dat langzaam oprukt. Ze vegen het plein schoon, dacht Dinand. Als ik het goed zie dan is de promenade leeg achter de rijen agenten. Maar de verkeerswegen dan? Kan daar niemand meer over?
Hij liep met een boog tussen de jongeren door, die nu weer een eindje naar de politiemensen opstoomden, en kwam terecht op de weg waarover hij kort tevoren in de Saviem had gereden.
Er was geen auto te zien. Blijkbaar was het verkeer stilgelegd en was er een gerichte actie aan de gang met het doel alle jongeren bijeen te drijven.
Hij deed een paar stappen in de richting van een smalle zijstraat en zag dat ook daar politie was. Een man met een fiets probeerde de rij te passeren, maar hij werd teruggestuurd en moest, samen met de mensen die uit de winkels werden gehaald, de kant van het theater uit.
Dinand voelde zich warm worden.
Dit gaat mis, dacht hij. Ze zijn flink aan het vechten geweest en ...
Hij draaide zich met een ruk om toen hij achter zich gefluit hoorde. Een groep jongeren was niet op tijd teruggelopen en was omsingeld door agenten.
Twee jongens in leren pakken lagen op de grond, een ander danste rond terwijl hij een politiehelm boven zijn hoofd heen en weer zwaaide.
Zou ik niet doen, dacht Dinand. Sukkel, achter je!
Hij opende zijn mond om een schreeuw te geven, maar zag dat hij te laat was. Drie agenten hadden zich losgemaakt uit hun formatie. De eerste tackelde de jongen met de helm alsof hij een rugbyspeler was en de andere twee sprongen op hem.
Dat krijg je als je een helm jat, dacht Dinand nuchter. Het is spannend hier en als het televisie was zou ik kijken tot mijn laatste snik, maar het wordt nu toch echt iets te gevaarlijk. Waar is Dominique?

Dominique was praktischer van aard dan haar onstuimige broer. Ze begreep dat ze Dinand niet zou kunnen tegenhouden en bepaalde zich ertoe hem in het oog te houden. Dat ging goed tot ze aan de rand van de promenade terechtkwam in een groep jongens en meisjes die zich met heel andere dingen bezighielden dan agenten. Ze dromden samen rond een wagentje dat was gemonteerd op het onderstel van een kinderwagen en waarop een klein handorgel stond.
Een meisje met lang, paars haar en een zwart pak met kettingen draaide aan de slinger van het orgeltje dat door drie anderen werd voortgeduwd. Ze draaide onregelmatig en het instrument bracht schrille, valse klanken voort waar de groep een groot enthousiasme voor opbracht.
‘Gaaf,’ zei een meisje opgewonden. ‘Net house.’
‘Orgelhouse,’ zei een jongen. ‘Waar is die vent?’
‘Welke vent?’
‘Van dat orgel.’
Het meisje wees over haar schouder. ‘Daar ergens,’ zei ze onverschillig.
De jongen drong zich uit het groepje en toen hij een paar meisjes opzij duwde zag Dominique de zijkant van het wagentje. Het was blauw en had het opschrift: Philippe, Chanteur des Rues.
Philippe, de straatzanger, dacht ze. Waar is Philippe?
Ze liep een eindje achteruit en volgde met haar ogen de jongen die het groepje had verlaten. Hij hield stil bij een stel baardige figuren met kale hoofden die een kring hadden gevormd rond een lange, magere jongen die wilde bewegingen maakte.
Hij zwaaide met een grijze pet en riep: ‘Orgel. Waar is mijn orgel? Maak ’t niet kapot. Ik wil mijn orgel.’
Hij riep en hij zwaaide en dat was alles wat hij kon, want elke keer als hij probeerde de kring te verlaten werd hij teruggeduwd. Geslagen werd hij niet en geschopt evenmin, hij werd gewoon teruggeduwd naar de plaats waar hij vandaan kwam.
‘Zingen,’ zei een brede jongen in een motorpak. ‘Je bent toch straatzanger. Eerst zingen.’
‘Ik wil mijn orgel.’
‘Zingen,’ zeiden twee anderen.
Dominique keek langs de groep en zag dat de rij politiemensen dichterbij kwam.
Zielig, dacht ze. Die jongen verdient zijn brood met dat orgel. Als het kapotgaat dan is hij waarschijnlijk zijn hele bezit kwijt. Het is net zoiets als wanneer iemand onze pony’s meeneemt.
Toen ze daaraan dacht voelde ze zich kwaad worden.
Ze had, samen met Dinand, jaren in een familiecircus gewerkt en daarna was ze in de Saviem half Frankrijk doorgetrokken om de kost te verdienen met vier pony’s. Ze had tientallen kermisklanten ontmoet en nog veel meer straatzangers, mimespelers en jongleurs. Iedereen had zijn eigen manier om geld te verdienen en het was vaak hard werken.
Ik moet hem helpen, dacht ze. Waar is die stomme Dinand? Samen lukt het ons wel.
Ze draaide rond en keek de promenade en de laan af. Tientallen mensen liepen vlak langs de gevels van de winkels in de richting van het theater en groepjes jongeren voerden schijnaanvallen op de politie uit.
Het lawaai was enorm en ze begreep dat het geen zin had om te schreeuwen.
In de verte hoorde ze een knal, gevolgd door een wolk.
Weer traangas, dacht ze. Als iedereen straks op hol slaat dan vind ik Dinand nooit.
Ze keek naar de brede verkeersstraat en kreeg een idee. Auto’s reden er niet en de meeste mensen bleven op het trottoir, waardoor de straat vrijwel leeg was.
Ze rende naar het midden en stak een arm in de lucht, terwijl ze een draai maakte op de manier waarop een danser een pirouette uitvoert.
Als hij dit niet ziet dan is hij stekeblind, dacht ze. Halverwege haar tweede draai voelde ze dat ze werd beetgegrepen.
'Wat doe je, jij gek?’ zei Dinand opgewonden. ‘Straks rennen twintig agenten op je af.’
‘Ik zocht je,’ snauwde het meisje. ‘Het was de enige manier om aandacht te trekken.’
‘Je trok aandacht van half Bziers. Kom mee, het wordt link.’
Dominique wees op de kring waarbinnen de lange straatzanger nog steeds heftige bewegingen maakte.
‘We moeten hem helpen.’
‘Wie is “hem?” ’
‘Die lange, daar, die met zijn pet staat te zwaaien. Ze hebben zijn orgel afgepakt en dat is zijn brood.’
Dinand keek van zijn zus naar de agenten. ‘Wat hebben wij daarmee te maken?’
‘Niets. Alles. Hij verdient de kost op straat. Net als wij. Sta niet te zeuren en doe wat ik zeg. Ga naar hem toe en doe of je hem kent. Hij heet Philippe.’
‘Hoe weet jij dat?’
Dominique gaf hem een duw. ‘Ik weet alles. Ik ben net Sinterklaas. Zeur niet en schiet op. Ik ga achter het orgeltje aan.’
Ze rende weg naar de groep die de kinderwagen heen en weer duwde.
‘Nou ik,’ riep een meisje dat grote plastic bloemen in haar vlechten had. ‘Ik wil een keer.’
Ze werd weggeduwd voor ze zelfs maar in de buurt van het orgel kwam en raakte slaags met een jongen die haar per ongeluk aanstootte toen hij zich omdraaide. De jongen gaf een grauw en het meisje een gil die boven het geschreeuw van de heen en weer rennende groepen uitkwam en dat leidde de aandacht af.
Dominique maakte zich klein en wrong zich langs een half dozijn jongeren tot ze bij het orgel was.
‘Geef hier,’ zei ze, terwijl ze zich in haar volle lengte oprichtte. ‘Dit orgel is van mijn broer. Blijf eraf.’
Het meisje dat de slinger beet had gaf een extra haal en keek verbaasd op. ‘Duvel op,’ zei ze.
Dominique wees. ‘De politie is vlakbij. Als je niet loslaat dan grijp ik je beet en dan hou ik je vast tot ze ons allebei meenemen naar het bureau.’
Het meisje draaide de slinger een slag en luisterde naar het gepiep dat opsteeg uit de klankkast. ‘Durf je niet.’ Dominique haalde adem. Ze had weinig bewegingsruimte, maar het was net genoeg. Ze nam een aanloop van een paar passen, zette zich af op de kast van het orgel en maakte een salto. Ze schampte het hoofd van het meisje en kwam achter haar neer. In een vloeiende beweging draaide ze zich en greep ze het paarse haar.
‘Ik durf alles. Laat los, of ik trek de verf van je hoofd.’ Verbluft liet het meisje los en meteen greep Dominique het handvat van het wagentje.
Dat is dat, dacht ze. Knappe griet die me hier weg krijgt.
Ze keek om zich heen en zag dat niemand een poging waagde. Een rond voorwerp wentelde in haar richting en meteen werd ze omhuld door een wolk scherp riekende stof die haar de adem benam.
Ze drukte een hand tegen haar neus en sleepte het wagentje mee de promenade af.

Dinand duwde net zo lang tot hij naast de straatzanger stond en negeerde de in het zwart geklede jongeren die hem dreigend aanstaarden.
Hij was een stuk kleiner dan de zanger en hij moest schuin naar boven kijken om diens hoofd te kunnen zien.
‘Jij heet Philippe,’ zei hij snel. ‘Ik heet Dinand en ik moet je helpen van mijn zus. Doe niet opgewonden en luister. Ik breek straks door de kring en jij loopt achter me aan.’
Tot zijn opluchting merkte hij dat de zanger snel van begrip was. De jongen kalmeerde op slag en zei ‘ja’ op een vrijwel beheerste toon.
‘Ik tel tot drie,’ zei Dinand, ‘en dan maak ik ruimte. Let op. Een, tw...’
Het woord bleef steken op zijn lippen, want vlakbij zich hoorde hij iemand met schrille stem roepen. ‘Gas. Ze gooien gas.’
De jongeren stoven uiteen en op bijna hetzelfde ogenblik had Dinand het gevoel dat zijn adem werd afgesneden. Hij boog voorover alsof hij een stomp in zijn maag had gehad en kromp in elkaar.
Hijgend en kuchend bleef hij staan tot hij iemand vlak bij zijn oor hoorde roepen.
‘Mee. Kom mee. Ik pak je hand. Rennen.’
Half versuft liet hij zich meetrekken de promenade af.