2. Een wiebelhoofd en twee stoere snorfietsers
Pas op honderden meters
van het plein had Dinand het gevoel dat hij behoorlijk kon
ademhalen. Hij kon ook weer rechtop lopen en uit zijn ogen
stroomden niet langer tranen.
Voor zich zag hij Dominique die een karretje
voortduwde en naast haar wandelde de lange
Philippe.
Ze leken minder last te hebben van het
traangas dan hij en ze waren in een druk gesprek
gewikkeld.
‘Plaats genoeg,’ hoorde hij Philippe zeggen.
‘Ik sta er zelf ook en een vrachtwagen met vier pony’s kan er met
gemak bij. Ik zal je de weg wijzen. Het is in Cap d’Agde, op een
Ile de Loisirs.’
‘Een ontspanningseiland?’
‘Noem het maar preteiland, of speeleiland.
Het ligt vlak bij zee en alles is er. Een kermis, een casino, een
hotel, een stel disco’s, je kunt het zo gek niet
bedenken.’
‘Is er gras?’
‘Vlak achter de kermis.’
Dominique keek haar broer stralend aan. ‘Dat
is wat we zoeken, Dien.’
Dinand knikte. ‘Reken maar. In Bziers kunnen
we verder wel gemist worden.’
Hij snoof diep en veegde de zoveelste traan
weg.
Philippe kende alle straten van Bziers en
hij leidde Dominique om het centrum heen naar de grote
weg.
Terwijl ze de weg opreed keek Dominique uit
een ooghoek naar de straatzanger die daar stond.
Hij zag eruit als een jongen die te snel was
gegroeid en die vergeten was om tegelijkertijd breder te worden.
Alles aan hem was lang en dun. Vooral zijn vingers en zijn nek.
Zijn hoofd was groot en bewoog als een kogel die op een dunne,
lange veer is bevestigd. Als je hem een zetje geeft dan beweegt de
kogel minutenlang, ook al raak je hem met geen vinger meer
aan.
‘Wat deed je in Bziers?’ vroeg
ze.
‘Geld verdienen,
natuurlijk.’
‘Maar waarom bleef je zo lang? Je kon toch
aan zien komen dat het mis zou gaan?’
Philippe bewoog zijn hoofd weer. Dit keer
niet van voor naar achter, maar van links naar rechts. Weer bleef
het bijna eindeloos heen en weer gaan en Dominique werd door de
beweging zo afgeleid dat ze de vrachtauto met de rechterwielen de
berm instuurde.
‘Kijk uit,’ riep Dinand.
‘Merde,’ schold Dominique.
‘Ik zag niks aankomen,’ zei Philippe en hij
doelde niet op de berm. ‘Het was de hele ochtend rustig. Het
barstte van de fans van Iron Maiden en ze vonden het prachtig wat
ik deed.’
Dinand keek ongelovig. ‘Vonden ze
orgelmuziek mooi?’
‘Ze vonden mijn zang mooi. Waarom denk je
dat er Chanteur des Rues op het wagentje staat? Ik ben echt
straatzanger.’
Hij richtte zich op tot zijn schedel het dak
van de Saviem raakte en haalde adem. Met een zuivere tenor zong hij
twee regels van een lied waar Dinand geen woord van verstond.
‘Mooi,’ zei hij, ‘maar wat voor taal is het?’
‘De Langue d’Oc. De oude taal van deze
streek. Daar komt de naam Languedoc ook vandaan. Ze vonden het
prachtig, die liedjes, en ze waren niet zuinig met hun francs. Een
paar uur geleden liep het ineens uit de hand. Er kwam een groep
kaalkoppen die te veel had gedronken. Ze maakten ruzie met een
caféhouder en die belde de politie. Ik denk dat ze heel wat agenten
achter de hand hadden, want ineens stroomden de straten vol. Toen
de fans dat zagen ging het hard. Iemand gooide een bierfles, een
ander een steen en voor ik het goed in de gaten had kon ik niet
meer weg.’ Hij zuchtte. ‘Ik was bang dat ik mijn orgel kwijt was,
weet je dat?’
Dominique maakte een gebaar. ‘Je hebt het
terug, daar gaat het om. Vertel eens over Agde.’
Philippe schoot ineens naar voren en keek
strak naar de weg. ‘Stom,’ zei hij. ‘We zijn te ver. Rechtsaf
straks, dan twee keer links en je zit weer goed. Wat weten jullie
van deze streek?’
Dominique grinnikte. ‘Wat we van de meeste
streken weten. We hebben jaren als acrobatenduo in een klein
familiecircus van een oom en een tante gewerkt. Je kent dat wel. ’s
Nachts rijden, ’s morgens opzetten, ’s avonds voorstelling geven.
Je trekt door het hele land, maar zien doe je niets. Marktpleinen,
die kennen we, en kermissen, en jaarmarkten, maar steden, vergeet
het maar. Van wat we verdienden hebben we een oude vrachtwagen en
een derdehands bromfiets gekocht. We rijden campings af en
toeristenoorden. We laten kinderen rondjes op de pony’s rijden en
scharrelen zo de kost bij elkaar.’
‘Dat zal in dit gebied wel lukken,’ zei
Philippe. ‘In Cap d’Agde barst het van de vakantiegangers. Het dorp
ligt aan de kust en vijftien jaar geleden of zoiets was er bijna
niks, maar nu weet je niet wat je ziet. Het is één grote chaos van
wegen en vakantiedorpen, maar toeristen zijn er het hele jaar
door.’
Dominique keek zuinig. ‘Allemaal oud,
natuurlijk. De kinderen zijn naar school en aan een paar honderd
bejaarden heb je weinig als je de kost verdient met
pony’s.’
‘Er zijn ook kinderen,’ zei Philippe.
‘Waarom denk je dat er een compleet speeleiland is in Cap d’Agde?
Heus niet voor de bejaarden. Er zijn vakantiedorpen, er is een
compleet tennisdorp met meer dan vijftig banen en er is een
naturistengebied.’
Dinand zuchtte luidruchtig. ‘Wat is dat nu
weer. Speeleiland, vakantiedorpen, naturistengebied. Is het hier
een soort Luilekkerland, speciaal aangelegd voor straatzangers en
rondreizende circusklanten?’
Philippe keek spottend. ‘Dat niet precies.
Het is meer uit de grond gestampt voor mensen die hun geld kwijt
willen. Het naturistengebied is het grootste in Europa, geloof
ik.’
‘Naturisme, wat houdt dat precies
in?’
‘Het houdt in dat iedereen er
blootloopt.’
Dinand keek naar buiten en schoot in de
lach. ‘Nu? In oktober? In de regen? Ik zie het voor
me.’
Philippe zag er de humor niet van in. ‘Jij
bent de achtduizendste die zo’n opmerking maakt. Natuurlijk heeft
iedereen kleren aan als het slecht weer is. Denk je dat naturisten
een beetje getikt zijn?’
‘Nou ...’ zei Dinand voorzichtig. Als je
bloot gaat lopen ...’ Dominique onderbrak hem. ‘Tennisbanen en
naturisten komen later,’ zei ze. ‘Ik wil meer weten van het
speeleiland, dat Ile des Loisirs. Hoe zit het
daarmee?’
‘Het zit fantastisch,’ zei Philippe vol
overtuiging. ‘Cap d’Agde is gebouwd om een soort baai met een paar
eilanden. Op de grootste is een kermis gemaakt. Het heet officieel
Lunapark, maar het komt op hetzelfde neer. Er zijn bovendien
disco’s, een hotel, een bioscoop, een casino en een stel
nachtclubs; zo’n beetje alles wat je kunt bedenken voor vermaak en
voor gokwerk. In de zomer liggen de meeste toeristen hijgend op het
strand, maar in het najaar trekken ze naar het eiland. Vooral ’s
avonds is het er druk. Als je niet genoeg kunt verdienen met de
pony’s dan kun je helpen bij de kermisattracties. Ik ken een paar
exploitanten die personeel nodig hebben.’
Dominique haalde hoorbaar haar neus op. ‘Ik
dank je feestelijk. We zijn nu eigen baas. Bovendien weet ik uit
ervaring hoe kermisexploitanten met een vaste standplaats over
mensen als wij denken.’
Philippe keek haar boos aan. ‘O, ja? Hoe
dan?’
‘Ze moeten ons niet,’ zei Dominique rustig.
‘Wie een vaste plaats heeft die wil geen trekkende collega’s. Te
veel concurrentie.’
Philippe keek nadenkend en knikte. Voor alle
zekerheid remde Dominique af, want ze kon haar ogen moeilijk
afhouden van het vreemd bewegende hoofd.
‘Jullie zijn geen concurrenten,’ zei de
straatzanger. ‘Geen echte. Er is niemand die pony’s heeft. Naast de
grote kermis is er een kleine voor kinderen. Er zijn
rolschaatsbanen, draaimolens, een gokhal, van alles, maar er zijn
geen pony’s. Achter de kermis is een stuk ruw terrein met gras en
daar komt bijna niemand. Ik heb er mijn tent staan en ik zal blij
zijn als ik gezelschap krijg.’ Hij keek naar Dominique. ‘Over een
minuut of tien kun je zien of het je bevalt.’
Het duurde iets langer en de route was zo
ingewikkeld dat Dominique het er warm van kreeg. Puffend en blazend
reed ze de Saviem de brug over naar het Ile des Loisirs en toen ze
op de grote parkeerplaats achter de rotonde midden op het eiland
was zuchtte ze van opluchting.
‘Dat was dat,’ verklaarde ze. ‘Knappe jongen
die me weg krijgt. Vandaag rij ik geen meter
meer.’
Ze sprong uit de vrachtauto en hopte meteen
van schrik bijna een meter omhoog toen knetterend een klein
voertuig rakelings langs haar scheerde.
Het kwam achter de platanen vandaan die de
parkeerplaats omzoomden en het verdween achter bomen aan de andere
kant.
‘Wat ...’ zei ze, en ze dook in elkaar toen
ze Dinand een kreet hoorde geven. Een tweede knettervoertuig vloog
langs haar heen.
Dominique voelde zich kwaad worden. In
Bziers had ze zich goedgehouden en over het traangas had ze niet
gezeurd, maar de doodsschrikken op de parkeerplaats waren net te
veel.
Ze bedwong de neiging om te gillen, maar
spande haar spieren en vroeg met een ijzige zelfbeheersing: ‘En wat
mocht dat wel zijn?’
‘Snorfietsers,’ zei Dinand die naast haar
was komen staan.
‘Snor wát?’
‘Snorfietsen. Van die kleine brommers die
eruitzien alsof ze voor kleuters zijn bedoeld. Officieel mogen ze
maar 20 of 30 kilometer per uur, zoiets, maar ze kunnen vaak wel 80
of 90.’
Philippe slenterde naderbij, terwijl hij
zijn orgelwagentje meetrok. ‘Het is de mode, een snorfiets,’ zei
hij. ‘Iedere jongen heeft er een. Ze zetten er een andere cilinder
op of een andere carburateur en doen dan spelletjes. Hier hebben ze
de ruimte.’
‘Niet als ik er ben,’ snauwde Dominique. ‘Ik
wil mijn eigen ruimte. Ik ...’
Ze hield zich stil toen ze de voertuigen
weer zag naderen. Knetterend kwamen twee jongens dichterbij. Ze
reden vol gas op de Saviem af, remden uit alle macht toen ze
vlakbij waren en kwamen slippend op minder dan een meter afstand
van de straatzanger tot stilstand.
‘Ha, Philippe,’ zei de grootste. Hij had een
grote bos veel te lang, krullend haar en hij droeg niets anders dan
een spijkerbroek met scheuren op de knieën en een rood, doorweekt
T-shirt. Hij was te groot voor de snorfiets en hij zat erop alsof
hij met zijn benen geen raad wist.
De jongen die schuin achter hem stond was
kleiner. Hij keek onverschillig om zich heen en kauwde op iets
rozigs dat af en toe tussen zijn lippen te voorschijn kwam. Hij zei
geen woord, maar gaf voortdurend een beetje gas waardoor zijn
uitlaat knetterde.
‘Ha, Philippe,’ zei de grootste weer. ‘Heb
je lekker gespeeld op je orgeltje?’
De zanger knikte en duwde het wagentje tegen
de zijkant van de Saviem.
De jongen in het T-shirt gaf opeens gas
waardoor het voorwiel omhoog sprong en grijnsde breed toen Philippe
bijna over zijn eigen orgel struikelde.
Op dit ogenblik had Dominique ongeveer het
kookpunt bereikt.
Ze deed een stap naar voren, ging breeduit
voor de snorfiets staan en zei: ‘Donder op.’
De jongen keek of hij zijn ogen niet
geloofde.
‘Zei je wat?’ vroeg hij.
‘Donder op,’ herhaalde Dominique met een
strak gezicht. Philippe maakte zich los van de Saviem. ‘Dag Toto,’
zei hij rustig. ‘Ik heb inderdaad
lekker gespeeld ja.’
De grote jongen veegde hem opzij. ‘Zei je
wat?’ vroeg hij weer, terwijl hij Dominique bleef
aankijken.
Dinand haalde diep adem en ging een paar
stappen bij de vrachtwagen vandaan. Hij kende zijn zuster en hij
voelde aan wat er ging komen.
Arme Toto, dacht hij. Niek is kwaad en als
Niek kwaad is dan is ze voor geen vijf jongens bang. Ze is niet zo
sterk, maar leniger dan wie ook. Ik vrees dat er straks een
snorfiets op het asfalt ligt.
Voorlopig gebeurde er niets. De snorfietser
keek en Dominique staarde terug. Langzaam veranderde haar gezicht.
De trekken werden minder strak en haar mondhoeken gingen naar
beneden. Zonder dat ze haar hoofd een millimeter bewoog veranderde
haar manier van kijken van boos naar minachtend. Haar lippen
krulden zich en haar ogen kregen een koude glans.
Ze zei geen woord, maar voor iedereen die
naar haar keek was het volkomen duidelijk wat ze bedoelde. Toto
begreep het ook en Dinand zag hem rood worden. Om zich een houding
te geven gaf de grote jongen opnieuw gas. Ditmaal bleef de
snorfiets op minder dan een decimeter van Dominique
staan.
‘Als je het nog een keer doet, krijg je
spijt,’ zei Dominique. Ze klonk niet kwaad, ze klonk onverschillig
en het effect was er des te groter om.
Bijna tegelijkertijd gebeurden er twee
dingen en Dinand kon naderhand niet vertellen in welke volgorde ze
plaatshadden.
Op het ogenblik waarop het voorwiel van
Toto’s snorfiets omhoog ging zette Dominique zich af. Ze nam geen
aanloop, maar ze sprong vanuit stilstand. Ze veerde omhoog en
schoot over het voorwiel en het stuur heen.
Als Toto was blijven zitten zou er niets
zijn gebeurd, maar de jongen schrok en maakte een wilde beweging.
Zijn handen gleden van het stuur en de snorfiets slipte weg op het
natte asfalt. Terwijl het voertuig naar de grond ging viel Toto de
andere kant op. Zijn rechterbeen kwam onder het motorblok terecht
en kreunend bleef hij liggen.
‘Spijt,’ zei Dominique rustig. ‘Ik zei toch
dat je spijt zou krijgen? En nou heb ik je nog niet eens
aangeraakt.’ Ze keek naar de andere jongen die keek alsof de hele
ontmoeting hem niet aanging.
‘Wil jij ook spijt krijgen?’ vroeg
ze.
De jongen zei iets onverstaanbaars, gaf gas
en reed weg zonder zich om Toto te bekommeren.
Dominique knikte tevreden. ‘Dat is
geregeld,’ zei ze. ‘En nu wil ik de pony’s uitladen, want ik ben
moe. Zeg maar waar we naar toe moeten.’