3. Een preteiland vol spanningen en vreemde stemmen
Het terrein achter het
Lunapark waarop Philippe zijn tent had staan was bijna driehonderd
meter lang en op sommige plaatsen iets meer dan honderd meter
breed. Het was begroeid met stoppelig gras en lage struiken. Het
barstte er bovendien van de stenen en kleine rotsblokken die op
heuveltjes lagen die opgebouwd leken uit halfverroeste blikken,
plastic bekers en in elkaar gefrommelde stukken krant. Dominique
keek ernaar met een nors gezicht. ‘Wat is dit? De plaatselijke
afvalberg?’
Philippe aarzelde. ‘Het is een beetje
rommelig,’ gaf hij toe. ‘Er komen hier ’s avonds wel eens jongeren
en die nemen eten en drinken mee.’
Dominique zette haar handen in haar zij en
klemde haar tanden op elkaar. Ze zag eruit als iemand die een
driftbui in bedwang probeert te houden, maar die daar nauwelijks in
slaagt.
Ze slikte, bewoog haar kaken alsof ze de
spieren los wilde maken en zei stijf: ‘Beetje rommelig. Béétje? Wat
noem jij dan een boel rommel? Een ontploffing in een afvaloven? Het
is hier een troep. Moet je die stenen zien. Een pony kan er een
been door breken.’
Dinand ging tussen hen in staan. ‘Rustig,
Niek,’ zei hij op kalmerende toon. ‘Zo erg is het niet. De pony’s
hebben op slechtere terreinen gelopen en er is gras. Als we water
hebben, dan ...’
‘Dat heb ik,’ zei Philippe snel. ‘Ik heb een
slang aangesloten op een kraan in het Lunapark. Achter dat
heuveltje staat mijn tent. Als je de vrachtauto ernaar toe rijdt
dan hoef je maar een paar meter te lopen.’
Dinand keek naar de Saviem. ‘De auto staat
daar goed en dat stukje loop ik wel.’ Hij klopte Dominique op een
schouder. ‘Kom op, Niek. We verzorgen de pony’s en daarna haal ik
eten. Als we een volle maag hebben, voelen we ons een stuk
beter.’
Dominique keek een beetje beschaamd. ‘Ik ben
moe,’ zei ze. ‘Ik heb een droge keel van het traangas en ik heb de
pest in door die gek van een Toto.’
Ze leidde de pony’s naar buiten en gaf hun
te drinken. De Shetlanders en de Foresters hadden geen last van de
regen en liepen rustig tussen de rommel en de stenen door op zoek
naar gras. De grootste Forester, een schimmel die heel fantasieloos
meestal Schimmel werd genoemd, was de baas en de andere drie
hielden haar in de gaten.
Toen Dominique zag dat de pony een plek had
gevonden die haar leek te bevallen voelde ze zich minder gespannen.
Voor haar kwamen de dieren altijd op de eerste plaats en pas daarna
dacht ze aan zichzelf.
Ze had honger en ze was moe, uitgeput
bijna.
‘Ik ga slapen,’ zei ze.
Dinand keek verbaasd naar de lucht alsof
daar de tijd aan was af te lezen. ‘Het is nog hartstikke vroeg. En
de kermis dan? Die heb je nog niet eens gezien.’
‘Ik ga slapen. Ik ben in honderden
Lunaparken geweest, dus deze kan wel een dag wachten. Als je eten
hebt gehaald zet je maar wat bij me neer. Als ik wakker word, pak
ik het wel. Cola is goed, maar koude koffie ook. En broodjes. Je
ziet maar.’
Ze liep naar de Saviem, maar bleef
halverwege staan. ‘Waar slaap jij?’
Dinand keek om zich heen. Meestal sliep hij
in een slaapzak onder de neergelaten achterklep, maar omdat de
grond te nat was, kon dat niet. Zin om een tent op te zetten had
hij evenmin.
Philippe die al meer dan een half uur op een
platte steen zat en zich nat liet regenen zonder er een spier bij
te vertrekken zei rustig: ‘Mijn tent is groot genoeg. Dinand kan
bij mij slapen.’
‘Opgelost,’ zei Dominique kort.
‘Welterusten.’
Dinand en Philippe haalden boodschappen en
namen het eten mee naar de tent van de straatzanger. De tent was
groot genoeg voor zes personen en bevatte een complete keuken, een
oude tweezitsbank waar de veren doorheen staken, een uitgezakte
stoel, een rek vol boeken en een ouderwetse platenspeler die was
geplaatst op een brede kist waar een paar honderd lp’s in
stonden.
Dinand keek lang naar de platenspeler en
heel langzaam begon er iets bij hem te dagen.
‘Stroom,’ zei hij ineens. ‘Om een lp te
kunnen draaien heb je stroom nodig.’
Philippe grinnikte trots. ‘Heb ik,’ zei hij.
‘Kijk maar achter de bank.’
Dinand boog zich over de rand en zag een
dunne draad uit het zand omhoog komen.
‘Hoe heb je dat versierd?’
Philippe trok een deel van het tentdoek weg
waarachter twee slaapruimtes lagen en wees op een
kacheltje.
‘Ik had stroom nodig voor de kachel, dus ik
heb een draadje afgetakt van het Lunapark. Heel eenvoudig. Werkje
van niks.’
Dinand keek de lange jongen aandachtig aan.
De straatzanger zag er met zijn grote, kinderlijke gezicht volkomen
onschuldig uit en hij bewoog zich op een houterige manier waardoor
je de indruk kreeg dat hij niet tot tien kon tellen. Dat kan hij
wel, dacht Dinand. Hij kan wel tellen tot honderdduizend en nog
heel wat verder ook. Hij legt je alleen aan een stuk door in de
luren, als hij wil.
‘Het gaat alleen goed als de
kermisexploitanten niet klagen,’ zei hij.
Philippe trok een droge trui over zijn hoofd
en keek voldaan. ‘Doen ze niet. Ik ken ze. Ze hebben geen last van
mij en ik niet van hen. Als je wilt kan ik je aan een baantje
helpen, voor als je met de pony’s niet genoeg kunt
verdienen.’
Hij pakte een stokbrood en sneed er een stuk
af. ‘De koffie is bijna klaar. Kaas of ham?’
‘Kaas,’ zei Dinand. ‘Geef maar hier, dat
brood. Ik snij wel, dan kun jij de koffie
opschenken.’
Hij belegde een schijf brood en nam een
hap.
‘Raar,’ zei hij met een volle mond. ‘Het
smaakt raar.’
Philippe knikte. ‘Weet ik. Komt door het
traangas. Ik heb het vaker meegemaakt. Het duurt een poosje voor
het weg is. Het is rotspul. Koffie helpt.’
Dinand wachtte tot zijn koffie voldoende was
afgekoeld en nam een paar slokken. ‘Je hebt nog gelijk ook. Hoe
komt het dat jij zoveel afweet van traangas?’
Philippe wees over zijn schouder. ‘Dat komt
door afgelopen zomer. Er is ruzie geweest tussen de exploitanten
van het Lunapark en de eigenaars van de disco’s.’
‘Vertel op,’ zei Dinand, terwijl hij een
reuzehap nam.
‘De ellende zit ’m in het verschil in
openingsuren. Naast het grote Lunapark is een klein kermisje voor
de jeugd. Daar is het, vooral in de zomer, vooral overdag
druk.
’s Avonds komt jong en oud naar het
Lunapark, maar tegen de tijd dat de kermis sluit trekt de jeugd
naar de disco’s en dan begint het gedonder. De mensen van het
Lunapark gaan om een uur of een naar bed, maar je hebt bijna elke
avond discobezoekers die over het hek van de kermis klimmen en
schreeuwend rond de attracties gaan lopen. Het is een paar keer
vechten geweest en het gevolg daarvan is haat en nijd tussen de
exploitanten en de disco-eigenaars. De kermismensen vinden dat de
discobezitters hun klanten rustig moeten zien te
houden.’
Dinand pakte een nieuw stuk brood. ‘Dat lukt
natuurlijk niet,’ zei hij. ‘Hoe kan dat nou.’
‘Allicht lukt het niet, maar het heeft er
wel toe geleid dat er flinke spanningen zijn ontstaan tussen de
mensen die hun brood verdienen in het Lunapark en degenen die een
disco hebben of een eettent in het nachtclubgedeelte van het
eiland.’
Dinand keek zuinig. ‘Lekkere boel. Komt het
daardoor dat de grote Toto vanmiddag zo vervelend
deed?’
Philippe schonk opnieuw in. ‘Ik heb ook
koffie voor Dominique. Je moet het straks maar brengen. Toto maakt
vaak ruzie, dat vindt hij leuk.’
‘Dan mogen wij wel uitkijken,’ zei Dinand.
‘Na vanmiddag zal hij niet dol zijn op Dominique en iedereen kan
bij de Saviem komen.’
‘Doet hij niet,’ zei Philippe. ‘De
discojongens komen niet achter het Lunapark en wij komen niet in de
nachtclubs. Zo is het gegroeid en zo gaat het al een hele tijd
goed.’
‘Tot de bom barst.’
Philippe knikte. ‘Tot de bom barst. Maar
vanavond barst-ie zeker niet, want de disco’s blijven dicht. Het
grootste deel van de klantenkring is in Bziers bij Iron Maiden en
het heeft geen zin je tent open te gooien voor een handjevol
bezoekers. Het Lunapark is ook gesloten. Het is de rustigste avond
van de week, dus vannacht hoef je je geen zorgen te
maken.’
Dinand stond op en voelde zich duizelig
worden. Hij ging snel zitten en drukte zijn hoofd tussen zijn
knieën.
‘Te snel opgestaan,’ zei hij. ‘Het is zo
over. Ik ga koffie en brood naar Niek brengen en dan kom ik terug.
Ik kan een lange, rustige nacht goed gebruiken.’
Hij liep naar de Saviem, zette de koffie
naast het matras waarop Dominique lag te ronken en controleerde de
pony’s.
Vijf minuten later lag hij op een luchtbed
in een van de twee slaapruimtes die smal waren, maar meer dan twee
meter lang.
Hij hoorde Philippe naar buiten lopen,
terugkomen en in zijn slaapzak kruipen. Hij hoorde het geluid van
een bromfiets, het geloei van de hoorn van een schip dat de haven
binnenvoer en het rustgevende geruis van de branding in de
verte.
Hij dacht na over de rel in Bziers en over
de grote Toto, maar het was net of het geluid van de Middellandse
Zee alles overspoelde. Het gezicht van Toto dat hij zich voor de
geest had gehaald werd groter en waziger en het vervaagde tot het
niet veel meer was dan een soort olievlek waarin je een neus en
twee ogen zag weerspiegelen.
Gek genoeg bleef het gezicht tegen hem
praten.
‘Kom je?’ vroeg het.
‘Nee,’ zei iemand anders. ‘Ik kan
niet.’
Het gezicht verdween en er kwamen twee
andere voor in de plaats. Twee monden die eruitzagen alsof ze
werden weerspiegeld in een wazige lachspiegel spraken door elkaar
heen en ze zwegen pas toen iemand nijdig iets
snauwde.
Dinand bewoog zich onrustig en draaide zich
om. De gezichten verdwenen en kwamen, nu nog vager, een voor een
terug.
Opnieuw klonk een nijdige stem en ditmaal
richtte Dinand zich half op.
Ik droom, dacht hij. Ik droom van rare
gezichten en van gefluister. Of ben ik wakker?
Hij liet zich terugvallen op het luchtkussen
en hoorde naast zich gekraak.
Dit is echt, dacht hij. Buiten de tent zijn
mensen en ik heb hun stemmen gehoord, terwijl ik half in slaap
was.
Hij deed zijn ogen open en zag naast zich
twee lichte, ronde vlekken, alsof twee zaklantaarns van dichtbij op
de tent waren gericht.
‘Ga weg,’ hoorde hij naast zich zeggen en nu
pas begreep hij dat de nijdige stem die van Philippe was. ‘Ga weg.
Ik heb bezoek.’
‘Die jongen van vanmiddag?’ vroeg iemand
fluisterend.
‘Ga weg,’ zei Philippe weer, ineens een stuk
harder en scherper. ‘Donder op. Ik wil jullie hier
niet.’
Het werd stil buiten de tent en Dinand
ontspande zich. Raar, dacht hij. Het was net of Philippe bang
was.
Hij deed zijn ogen dicht en voelde zich
wegzakken.
Vroeger als het oudejaarsavond was wilde ik
altijd opblijven, dacht hij, maar ik moest eerst een uurtje naar
bed. Als iemand me tegen twaalf uur wakker maakte dan was ik zo
vast in slaap dat ik er niet uit wilde en de volgende dag was ik
kwaad omdat niemand me geroepen had. Hij wist niet waarom hij het
dacht en hij zag opnieuw gedaanten die uiteenvloeiden en kwamen en
verdwenen en opeens snurkte hij zo hard dat Philippe zijn lange
vingers in zijn oren moest duwen om te kunnen
slapen.
Een paar uur later schoten ze op hetzelfde
ogenblik met verschrikte gezichten overeind en luisterden ze
slaapdronken naar een sirene die aangaf dat er brandalarm
was.