5. Een verbazingwekkend verhoor en de wraak van Toto
‘Eruit,’ zei een harde
stem. ‘Meteen of we halen je eruit.’ Dinand kreunde en luisterde
naar het gestommel naast hem.
‘Eruit. Nu,’ zei de stem weer en de tent
schommelde alsof er een hevige wind was
opgestoken.
Dinand knipperde en keek naar het doek dat
heen en weer fladderde en waarover de bundels van twee zaklantaarns
vreemde strepen trokken.
‘Ik kom,’ zei hij. ‘Ik zoek mijn
kleren.’
‘Niks kleren,’ snauwde de stem.
‘Eruit.’
Je kunt me wat, dacht Dinand, en hij
grabbelde naast zich. Hij rilde toen hij een nat shirt voelde en
herinnerde zich dat zijn eigen kleren bij het kacheltje
hingen.
Die zijn nu wel droog, dacht hij. Laat ik
maar opschieten. Ik heb er geen idee van wie er buiten staan, maar
ze klinken of ze hartstikke belangrijk zijn.
Hij gaf een klap tegen het doek dat de beide
slaapdelen scheidde. ‘Philippe. Ben je daar?’
De stem van de straatzanger klonk verrassend
helder toen hij antwoord gaf. ‘Ik ben bijna aangekleed. Schiet op.’
Terwijl Dinand zich afvroeg hoe Philippe kans zag zo rustig te
blijven onder het voortdurende gesnauw van buiten, kleedde hij zich
snel aan en huiverend ritste hij de tent open.
Aan weerszijden van de ingang zag hij twee
mannen die kaarsrecht stonden en die waren gekleed in uniformen. De
knopen glansden toen een van hen zijn zaklamp
bewoog.
Dinand knipperde met z’n ogen van de slaap
en hij rilde door de te snelle overgang van het duister naar het
licht van de lantaarns, maar hij maakte zich niet de minste
zorgen.
Ze willen weten hoe ik de brandweerman
precies heb gered, of zoiets, dacht hij. Of ze hebben opdracht om
te vragen waarom ik niet in de ambulance ben blijven liggen. Hij
schermde zijn ogen af met een hand en wees met de andere op de
zaklantaarn. ‘Zo word ik verblind,’ zei hij. ‘Kunt u niet de andere
kant op sch ...’
Hij voelde hoe zijn hand werd weggeslagen en
hoe hij aan zijn kraag omhoog werd getrokken.
‘Rechtop,’ zei de grootste van de twee
politiemannen. ‘Rechtop, en geen praatjes.’
Dinand sperde zijn ogen van verontwaardiging
wijd open en hij stond op het punt om een fel antwoord te geven
toen hij achter zich geluid hoorde.
Hij draaide zich om en zag Philippe uit zijn
slaapgedeelte kruipen. Hij negeerde de schoenen die Dinand eerder
die nacht had zien staan en richtte zich langzaam op. Hij was
gekleed alsof hij naar zijn werk moest: spijkerbroek, blouse, trui,
een loshangend vest, pet. Aan zijn voeten had hij laarzen en toen
Dinand de grote, bruine gevallen zag, schoot hij bijna in de
lach.
Zou hij met die dingen geslapen hebben?
vroeg hij zich af. Zo snel heeft hij ze toch niet aan kunnen
trekken?
Hij kreeg niet de tijd om ernaar te vragen,
want hij werd teruggedraaid en dezelfde agent boog zich naar hem
toe. ‘Je blijft staan waar je staat en je beweegt je niet. Rechtop,
zeg ik. Waar was je vannacht?’
‘Hier,’ zei Dinand die er nog steeds geen
idee van had waar de vreemde vertoning goed voor was. ‘Ik was hier,
op het eiland.’
‘Waar op het eiland.’
‘In de tent. Ik sliep.’
‘De hele nacht?’
Dinand werd steeds verbaasder. Iedereen had
hem toch bij de brand gezien?
‘Nee, natuurlijk niet. Ik was ook bij de
brand.’
‘Hoe laat?’ snauwde de agent. Zijn stem werd
steeds harder en Dinand had het gevoel dat het geluid over half Cap
d’Agde galmde.
‘Een uur of wat geleden. Ik weet het niet
precies. Ik was bij de brand toen er brand was, dat is nogal
logisch.’
De agent gromde en verstevigde zijn greep
waardoor Dinand het gevoel kreeg dat hij bijna los kwam van de
grond. ‘En vóór de brand?’
Dinand begreep de vraag niets eens. ‘Voor de
brand? Hoezo voor de brand?’
Het was niet het antwoord waar de agent op
had staan wachten en Dinand wist nu zeker dat zijn beide voeten
vrij van de grond waren. Hij schudde zijn schouders heen en
weer.
‘Laat me toch los. Wat is dit voor een
vertoning?’
De agent liet hem een decimeter zakken en
keek toe hoe zijn collega Philippe bij een arm
pakte.
‘Jij weet zeker ook niks,’ grauwde
hij.
‘We sliepen,’ zei de zanger zo beleefd als
hij kon. ‘We sliepen in deze tent. We werden wakker van de
sirene.’
‘Weet je zeker dat hij in slaap was toen de
sirene klonk?’ vroeg de agent terwijl hij met zijn kin naar Dinand
wees. Philippe aarzelde. ‘Ik geloof het wel. Ik eh ... Ik maakte
hem wakker ... Of hij mij ... Ik weet het niet precies meer. Ik
sliep en het alarm ging en ik wilde weten wat er aan de hand was,
dus wie wat deed dat weet ik niet meer zo goed.’
Terwijl de zanger uitlegde dat hij naar de
brand was gelopen kreeg Dinand tijd om na te
denken.
Ergens was een vreselijk misverstand gaande,
vond hij. Hij verwachtte niet dat hij uitgeroepen zou worden tot de
‘Held van Zuid-Frankrijk’ omdat hij een brandweerman had gered,
maar hij vond wel dat hij iets beters had verdiend dan dit malle
gesprek.
Hij bewoog zijn hoofd en voelde dat hij nog
steeds werd vastgehouden.
Daar moet eerst iets aan worden gedaan, vond
hij. Ik wil me vrij kunnen bewegen als ik uitleg dat ze de
verkeerde voor zich hebben.
Hij haalde adem, trok beide benen op en
merkte dat de agent losliet.
Op zijn hurken bleef hij een paar seconden
zitten.
Dat is dat, dacht hij. Nu snel de zaak
uitleggen voor ze me in de boeien slaan en
afvoeren.
Hij was nog steeds helemaal niet bang en dat
kwam vooral door zijn rol op de kade. Hij wist dat hij in geval van
nood hulp zou krijgen van de brandweerman die hij had gered en dat
hij ook de dokter en de verpleegster als getuigen kon laten
ophalen.
Iets van zijn zekerheid straalde blijkbaar
af op de agenten, want ze deden geen poging om hem opnieuw vast te
grijpen. Ze negeerden Philippe en richtten allebei hun lichtbundel
op Dinand die rustig overeind kwam. ‘Misverstand,’ zei hij. ‘Er is
op de kade iets gebeurd en blijkbaar heeft iemand dat verkeerd aan
u overgebracht.’
De grootste agent lachte schamper. ‘Verkeerd
overgebracht.’
‘Helemaal verkeerd,’ zei Dinand kalm. ‘U was
zeker niet bij de brand?’
De agent opende zijn mond en aan zijn
gezicht was te zien dat hij ‘nee’ wilde zeggen. Het kwam er niet
van. Hij sloot zijn kaken, bleef secondenlang stil en zei opeens:
‘Waarom vraag je dat?’
‘Omdat daardoor het misverstand is ontstaan,
daarom. De bowlingbaan brandde uit en door de hitte of doordat
binnen iets ontplofte, werd de voorgevel naar buiten gedrukt. Een
brandweerman werd getroffen en zakte in elkaar. Hij liet zijn slang
los en het voorste deel, met het zware koperen mondstuk, dreigde
hem te raken. Ik heb hem gered.’
‘Ach,’ zei de agent langzaam. Hij probeerde
streng te blijven, maar Dinand kon horen dat zijn toon zachter
werd. ‘Ach, was jij dat? Ik hoorde dat het op een vreemde manier
gebeurde en jij kunt natuurlijk vertellen op welke
manier.’
‘Allicht,’ zei Dinand. ‘Ik deed het
buitelend.’ Hij lachte kort. ‘Het zal er wel heel stoer hebben
uitgezien, maar ik deed het er niet om. Ik gleed uit op een nat
stuk hout of zoiets en ik viel half. Ik zag dat ik geen tijd had om
overeind te krabbelen en ben gewoon doorgerold. Ik was net op
tijd.’ Hij wees opzij naar Philippe. ‘Vraag het maar aan hem. Hij
was er ook.’
‘Aan vriendjes heb ik niets,’ zei de agent.
‘Hoe komt het dat jij zo goed buitelt?’
‘Ik ben acrobaat geweest. In een circus.
Samen met mijn zus ...’
Hij hield op en keek verbaasd naar de
kleinste van de twee politiemannen. De agent had tot nu toe
nauwelijks iets gezegd, maar het woord ‘zus’ bracht hem tot
leven.
Hij scheen over de tent en zei: ‘Ik vond het
al vreemd. We hoorden dat hier een jongen en een meisje waren en
niet twee jongens. Waar is je zus?’ Hij pakte een tentstok en
zwaaide ermee in het rond. ‘Nog steeds binnen?’
‘In de auto,’ zei Dinand. ‘Ik slaap bij
Philippe omdat het te nat was om mijn eigen tent op te zetten.
Dominique is in de Saviem. Achter dat heuveltje,
daarginds.’
‘Ik vond het al vreemd,’ herhaalde de agent
en hij scheen in de richting die Dinand aanwees. ‘Een jongen en een
meisje, zeiden ze. Misschien moeten we alleen je zus hebben en weet
jij nergens van.’
Met deze mysterieuze mededeling verdween hij
in de richting van de Saviem. Halverwege bleef hij staan. ‘Neem ze
mee,’ zei hij tegen zijn collega. ‘Loop mee, maar zorg dat ze hun
mond houden.’
Dominique had van de brand niets
gemerkt.
Ze was nadat ze de pony’s had verzorgd met
een kwaad gezicht op haar matras geploft en ze had zichzelf
bezworen dat ze daar zou blijven tot het ver in de ochtend was en
ze alle achterstallige slaap had ingehaald.
Ze duwde twee vingers in haar oren en viel
in een diepe slaap waarin ze zich nauwelijks bewoog. Toen Dinand
koffie en brood de Saviem inschoof, ronkte ze als een stationair
lopende motor en droomde ze over vechtende
jongeren.
Zo lag ze nog toen de kleinste agent op het
portier van de Saviem bonsde.
‘Hallo,’ riep hij. ‘Hallo. Wakker
worden!’
Na elke roffel op het portier luisterde hij
of hij binnen iets hoorde.
Na twee minuten gaf hij het op. ‘Ze is er
zeker niet,’ zei hij tegen zijn collega die zich achter hem had
opgesteld en die Dinand en Philippe vasthield. ‘Ze is weg en dat is
verdacht.’
Dinand zuchtte diep. ‘Ze slaapt,’ zei hij.
‘Ik ken haar. Soms moet je water op haar gezicht druppelen om haar
wakker te krijgen. Wacht maar,even.’
Hij maakte een beweging en voelde dat de
grote agent hem steviger vastgreep. ‘Stilstaan,’ zei hij. ‘Mijn
collega gaat kijken.’
Daar was Dinand het niet mee eens. Hij rukte
zich los en ging voor het portier staan. ‘Nee,’ zei hij. ‘Geen
denken aan. Deze auto is ons huis. Wij leven erin. U mag niet
zomaar een huis binnengaan en u mag evenmin zonder toestemming de
Saviem in. Als Dominique het merkt dan wordt ze bovendien zo kwaad,
dat er met haar niet te praten valt en dat is de bedoeling niet. Ik
ga naar binnen en maak haar wakker.’
De kleinste agent scheen met de lantaarn
over de vrachtwagen. ‘Als je haar maar niet vertelt waarvoor we
hier zijn,’ zei hij. ‘Ik wil niet dat ze snel een verhaaltje
voorgekauwd krijgt.’
‘Ik laat het portier wel open,’ zei Dinand.
‘Luister maar mee. Ik wek haar en kom dan naar
buiten.’
Hij zwaaide het portier wijd open en klom
naar binnen.
Hij deed niet geheimzinnig en hij deed niet
slim. Hij maakte zijn zuster wakker, wachtte tot ze rechtop zat en
zei dat er bezoek was.
‘Wie?’ vroeg Dominique met een stem waarin
je de slaap kon horen.
‘Dat vertellen ze liever zelf,’ zei Dinand,
terwijl hij achteruit liep. ‘Schiet op. Het lijkt
serieus.’
Dat was het ook.
De grootste agent nam de beurt over en zo
gauw Dominique rillerig en bleek en met dikke slaapogen voor hem
stond, stelde hij de zo langzamerhand bekende vraag: ‘Waar was je
vannacht?’
‘Hier,’ zei Dominique.
‘De hele nacht?’
‘Allicht. Wat anders?’
‘En toen er brand was?’ vroeg de agent die
harder was gaan praten.
‘Brand?’ vroeg Dominique. ‘Welke
brand?’
Met dat antwoord waren de poppen aan het
dansen.
Het alarm had minutenlang geloeid en daarna
waren brandweerwagens en politieauto’s met jankende sirenes het
preteiland opgereden. Vervolgens waren tientallen mensen naar de
bowlingbaan gestroomd. Enkele van hen waren in een motorboot de
haven overgestoken en ze hadden daarbij een niet gering lawaai
gemaakt.
En een meisje dat op nauwelijks meer dan
honderd meter afstand in een auto had gelegen waar de roestgaten
inzaten en waar elk geluid in doordrong, zou er helemaal niets van
hebben gemerkt?
‘Je houdt me voor de gek,’ zei de
agent.
‘Ik kijk wel uit,’ zei Dominique. ‘Waarom
zou ik? Ik was moe en ik heb geslapen. Van branden weet ik niets en
ik wil er ook niets van weten.’
‘Dus je bent niet gaan
kijken?’
‘Nee,’ verzuchtte
Dominique.
‘En je bent er ook niet geweest vóór de
brand uitbrak?’
‘Natuurlijk niet. Ik had er niets te zoeken
en ...’ Ze brak haar zin af en keek Dinand aan. ‘Wat is dit voor
waanzin? Heb jij iets uitgespookt misschien?’
De agent hapte meteen. ‘Uitspoken! Waarom
denk je dat je broer iets heeft uitgespookt? Doet hij dat
vaak?’
‘U moest eens weten,’ zei Dominique melig.
‘Hij doet nooit iets anders, het is altijd hetzelfde
liedje.’
Dit antwoord leverde nieuwe misverstanden op
en het duurde een hele tijd voor Dominique begreep wat zich die
nacht op het eiland had afgespeeld, en voor de agenten ervan
overtuigd raakten dat het meisje niets anders had gedaan dan met
haar hoofd vrijwel bewusteloos onder een kussen
liggen.
Toen ze zover waren, stonden ze allemaal te
trillen op hun benen van moeheid en op dit ogenblik deed Dominique
iets waardoor ze de agenten bijna tot haar vrienden maakte. Ze wees
op de Saviem en zei: ‘Van al dat staan worden we bekaf. Als we
allemaal naar binnen gaan dan zet ik koffie. Dinand en ik gaan op
het matras zitten en de andere drie kunnen op de voorbank. Zittend
praat je makkelijker en bovendien barst ik van de
dorst.’
Ze wachtte niet op antwoord, maar schonk
water in een pannetje en stak het gas aan.
Toen ze koffie voor zich hadden pakte een
van de agenten een notitieboekje.
‘Kennen jullie Tony Nocca?’ vroeg hij op een
vriendelijke toon.
‘Nee,’ zei Dominique.
‘Nee,’ zei Dinand.
‘Natuurlijk wel,’ zei Philippe. ‘Ik ken hem
en zij kennen hem ook, maar dan onder zijn bijnaam:
Toto.’
De agent knikte. ‘En Pierre
Cadenat?’
‘Die was bij hem. We hebben ze gisteren
ontmoet. Ze deden vervelend, maar dat doen ze altijd. Er is niets
gebeurd. Toto kreeg het aan de stok met
Dominique.’
‘Wat gebeurde er?’
‘Dominique sprong. Toto schrok en viel van
zijn snorfiets. Dat was alles.’
De agent glimlachte, alsof hij de vallende
Toto voor zich zag. ‘Verder niets?’
Philippe schudde zijn hoofd. Hij had zijn
pet afgezet en het duurde een hele tijd voor het hoofd stilstond.
De agenten keken er met stijgende verbazing naar. ‘Helemaal niets.
Ik geloof niet eens dat ik de naam van Wally heb genoemd.’ Hij keek
Dominique en Dinand aan. ‘Pierre Cadenat is discjockey. Hij vindt
zijn naam niet mooi en noemt zich Wally. Snap je dat
nou?’
‘Volgens onze informatie zouden jullie wraak
hebben genomen op Tony Nocca en Pierre Cadenat,’ zei de agent met
een stem waarin duidelijk de twijfel was te horen. Philippe keek
hem verbaasd aan. ‘Hoe kan dat nou? We hebben hen niet eens
teruggezien.’
‘Er was vannacht brand in het bedrijf waar
Wally werkt.’
De straatzanger bewoog zo heftig zijn hoofd
dat Dominique vreesde dat het lichaamsdeel los zou scheuren van de
romp. ‘Onzin,’ zei hij. ‘Hoe kan dat nou. De bowlingbaan is
verbrand en die was nog niet eens open. Ik ken Wally niet goed,
maar ik weet zeker dat hij nooit iets anders heeft gedaan dan
platen aankondigen.’
De agent dronk zijn laatste koffie op en
stopte het boekje in zijn uniformzak.
‘Blijf in de buurt,’ zei hij, terwijl hij
Dinand en Dominique aankeek. ‘Ga niet weg uit deze streek zonder
dat we het weten. Ik zie geen reden om jullie mee te nemen naar het
bureau, maar dat komt vooral door het dappere gedrag van hem,’ hij
knikte naar Dinand, ‘bij de brand. Ik was er niet bij, maar ik heb
het verhaal gehoord en iedereen is ervan overtuigd dat de man niet
meer geleefd zou hebben als hij niet tegen de grond was gedrukt. Ik
laat jullie dus jullie gang gaan, maar niet onbeperkt.
Afgesproken?’
Hij wachtte niet op antwoord, maar liet zich
van de stoel glijden. Toen hij buiten stond keek hij naar de
verbijsterde gezichten van Dinand en Dominique.
‘De brand was in de bowlingbaan,’ zei hij.
‘Hij is daar echter niet ontstaan. Het vuur is aangestoken in disco
Le Magie en daar werkt Pierre Cadenat. De disco is eigendom van de
vader van Tony Nocca. Misschien begrijpen jullie nu waarom het
woord “wraak” is gevallen. Blijf dus in de buurt.’
Hij draaide zich om en liep weg over het
keienveld dat zwak werd verlicht door de eerste stralen van de
opkomende zon.