6. Vier bussen bijzondere klanten en veertig korte ponyritten
‘Juist,’ zei Dominique,
terwijl ze zich languit op het matras liet ploffen, ‘ik kan
blijkbaar niet even in slaap vallen of links en rechts breken
branden uit en worden kleine broertjes naar ambulances gebracht en
daarna aangezien voor misdadigers. Wat is er vannacht
gebeurd?’
Dinand pakte een stuk van het brood dat hij
de vorige dag in de Saviem had gelegd. Hij zette zijn tanden erin
en luisterde naar het gekraak.
‘Oud,’ zei hij. ‘Stokbrood is heerlijk, maar
als je het een halve dag laat liggen dan kun je het gebruiken als
knuppel.’
‘Zo te horen heb je een knuppel ook hard
nodig,’ bitste Dominique. ‘Hoor ik nog iets? Gisteren om deze tijd
reden we op ons gemak naar de zuidkust en nu zijn we ongeveer
gevangenen.’ Ze maakte een gebaar. ‘We mogen vrij rondlopen, als
het maar niet te ver is.’
Dinand slikte het brood door en keek
pijnlijk toen de korst langs zijn keel schuurde. ‘Het waren gewone
agenten. Als de politie ons echt verdacht dan waren er wel een paar
rechercheurs langsgekomen. Ik denk dat ons niets gebeurt als we
inpakken en wegrijden.’
Dominique kwam moeizaam overeind en zwaaide
met een vinger. ‘We pakken niet in en we gaan niet weg. We blijven
en we gaan geld verdienen. Maar voor die tijd vertel jij wat je
vannacht hebt uitgevoerd en je kunt geintjes maken wat je wilt, je
komt de Saviem niet uit voor ik alles weet.’ Ze keek met fonkelende
ogen naar Philippe. ‘Begin jij maar. Jij kent de mensen
hier.’
De straatzanger trommelde met zijn lange
vingers op het dashboard en bleef naar buiten kijken terwijl hij
sprak.
‘Er is hier al maanden een beetje geduvel
tussen de kermisexploitanten en de eigenaars van de disco’s en
nachtclubs,’ zei hij. ‘Gisteren heb ik dat al aan Dinand verteld.
Er is een zaak afgebrand die in het discodeel ligt en dus
beschuldigt iemand ons.’
‘Waarom ons. Wie bedoel je met “ons”? Ons
drieën of jezelf en de kermisbazen?’
‘Ons drieën én de kermisbazen. Iedereen
eigenlijk, maar blijkbaar zijn vooral jullie namen genoemd en die
van mij. Wij horen automatisch bij de kermis omdat wij hier staan,
op dit terrein, en dit veld is deel van het
Lunapark.’
Dominique hief de handen. ‘Dat begrijp ik
wel, maar waarom neemt iemand de moeite Dinands naam en mijn naam
zelfs maar te noemen? Niemand kent ons. We zijn gisteren pas
gekomen. Wat heeft het nou voor zin om te doen of wij
brandstichters zijn?’
‘We hadden gisteren een beetje ruzie met
Toto. Misschien heeft hij erover lopen zeuren. Hij is gevallen met
zijn snorfiets toen jij die sprong maakte en hij is niet iemand die
dat snel vergeet. Misschien heeft hij net gedaan of hij jou bij de
bowlingbaan heeft zien lopen, of misschien heeft hij zoiets tegen
een vriendje gezegd.’
Dinand wreef door zijn haar dat piekerig
over zijn voorhoofd viel. ‘Wat doet Toto?’
‘Hij is uitsmijter in Liberty’s Beach. Dat
is een disco. Iedereen noemt het ding de Beach.’
‘Is die disco ook van zijn
vader?’
‘De Beach is van Luc Bedos. Toto wilde niet
in de zaak van zijn vader werken en daarom zocht hij een eindje
verderop werk.’
‘Waar werkt Wally?’
‘In Le Magie van Toto’s vader. Hij draait
elke nacht platen. Voor zover ik weet is hij al jaren bevriend met
Toto. Hij zegt meestal niet veel. Niet als hij niet werkt,
tenminste. Als hij in Le Magie bezig is dan houdt hij zijn mond
niet dicht.’
Dinand keek verbaasd. ‘Hoe weet jij dat?
Gisteren zei je dat je nooit in de disco’s kwam.’
‘Tegenwoordig niet, nee, maar vroeger was
het anders. Toen waren die spanningen er niet en ging iedereen met
iedereen om.’
Dominique keek nadenkend. ‘Wat ik niet snap
is hoe een bowlingbaan kan uitbranden als er vuur is gemaakt in een
disco.’
Philippe rekte zich uit, gaapte en sloeg een
arm over de rugleuning van de bank terwijl hij zijn bovenlichaam
naar Dominique draaide. Hij zat erbij als iemand die zichzelf in
een knoop heeft gedraaid en nog geen zin heeft om zich af te vragen
hoe hij zichzelf eruit krijgt. ‘Ik heb gehoord dat papa Nocca de
bowlingbaan heeft gekocht toen de zaak bijna klaar was. Hij heeft
een doorgang gemaakt in de tussenmuur. Het was, geloof ik, zijn
bedoeling om de disco overdag te gebruiken als een soort
restaurant. Wie bowlde kon erna in Le Magie iets eten. Als er brand
is gesticht vlak bij de doorgang dan is het denkbaar dat het vuur
is overgeslagen.’
Dominique keek of ze er niet veel van
geloofde. ‘Zonder dat ook de disco uitbrandde? Lijkt me
sterk.’
Philippe haalde zijn schouders op. ‘Iets
anders kan ik niet bedenken.’
Dominique dacht erover na. ‘Ik evenmin,’ gaf
ze toe. ‘En toch begrijp ik niet waarom onze namen zijn
genoemd.
Om dat ruzietje-van-niks?’ Ze stond op en
keek naar buiten. ‘Het wordt mooi weer, gelukkig. Philippe, je hebt
gelijk gehad met je voorspelling. Vandaag kunnen we geld
verdienen.’ Ze wenkte Dinand. ‘Kom op, jij. Eerst de pony’s
verzorgen, dan eten en daarna op pad. Laten we eens kijken of er in
deze streek toeristen zijn met kinderen die snakken naar een
gezonde rijtocht.’
Het duurde lang voor ze een punt vonden dat
geschikt leek als centrale plaats voor ponyritten. In de
vakantiedorpen heerste grote rust. Blijkbaar konden de meeste
toeristen, na dagen van regen, moeilijk wennen aan het mooie weer.
Wie buiten liep, droeg een regenjas en bijna iedereen had een
paraplu bij zich.
‘Ze vertrouwen het niet,’ zei
Dinand.
‘Poeh,’spotte Philippe. ‘Ze komen naar het
zuiden voor zon en als het dan regent zijn ze meteen van slag. Ze
verwachten gewoon dat het warm is, ook in oktober. Midden in de
winter zelfs. Als het regent dan klagen ze steen en been.’
Dominique draaide het zoveelste vakantiedorpje uit en reed naar een
rotonde die de mooie naam Rond-Point de Margon droeg. ‘Waar hebben
ze de kinderen verstopt, denk je? Ik wil eindelijk wel eens aan de
slag.’
Dinand schoot overeind toen hij een ingeving
kreeg. ‘Rechtsaf, Niek. Daar zie ik iets. Een stel
bussen.’
‘Die toerbussen, bedoel
je?’
‘Precies. Zie je de slingers en serpentines?
Ik wed dat er kinderen mee vervoerd zijn.’
‘En dat ze ergens rondlopen,’ vulde
Dominique aan. ‘Mooi werk, Dien. We vangen ze op als ze terugkomen
en smeren ze prachtige, avontuurlijke tochten aan op onze
kindvriendelijke dieren.’
Ze reed de Saviem tot bij de bussen en zag
dat ze aan de rand van de bebouwing waren. Achter de rij toerbussen
lag een gebied dat eruitzag of er nog nooit een mens had
gelopen.
‘Prachtig,’ zei ze. ‘Nog woest terrein ook.
Ideaal voor de pony’s.’ Ze zette de motor af en keek naar Philippe.
‘Waar ga jij werken?’
De zanger wees achter zich. ‘Aan de andere
kant van de rotonde is het dorp dat Eurovillage heet,’ zei hij.
‘Daar ga ik naar toe, dus als je me zoekt...’
Hij pakte zijn orgel, schoof zijn pet recht
en ging neuriënd op weg.
Dominique keek hem na.
‘Vreemde vent,’ zei ze. ‘Heel vreemde
vent.’
‘Vreemder dan jij denkt,’ gaf Dinand toe.
Als we tijd hebben vertel ik je er wel over. Nu moeten we de pony’s
klaarmaken, want als de kinderen komen moeten we aan de
slag.’
Ze lieten de klep van de Saviem neer en
loodsten de pony’s naar buiten. Dinand sleepte de zadels aan en
Dominique zette de dieren op een rij.
Terwijl ze bezig waren zag ze dat een man
van een van de bussen naar haar toe liep.
‘Ga je rijden?’ vroeg hij.
‘We laten rijden,’ zei Dominique. Ze wees
naar de bussen. ‘Daar zaten toch kinderen in, hoop
ik.’
De man knikte. ‘Reken maar. Tientallen. Ik
ben al dagen met ze onderweg. Gisteren Tarasconne. Vandaag Cap
d’Agde. Morgen Marseille. Een week lang.’
‘Hoeveel zijn het er?’
‘Tweehonderd. Vier bussen. Een soort
schoolreisje.’ De man keek zuur, alsof hij een hekel had aan zijn
passagiers.
Dominique zag het. ‘Je ziet er niet uit of
je blij met ze
bent.’
De chauffeur knikte. ‘Reken maar van niet.
Het enige wat ze voor hebben is dat ze me in elk geval niet de oren
van het hoofd kletsen.’
‘Hoezo?’ vroeg Dominique, maar de man gaf
geen antwoord. Hij grinnikte wat en liep terug naar de
bussen.
Dinand keek hem na. ‘Vreemde
snuiter.’
‘Gewoon nieuwsgierig. Hij wilde weten wat we
hier deden.’
‘We wachten,’ zei Dinand. ‘We ... ho, daar
heb je ze.’ Hij wees de weg af. ‘Wat een groep!’
‘Tweehonderd,’ zei Dominique. ‘Allemaal een
jaar of tien, zo te zien. Precies goed.’
Ze keken naar de tientallen kinderen die
langzaam op hen af kwamen. Ze werden begeleid door meer dan twintig
volwassenen en ze liepen netjes in rijen van vier.
Het zag er heel gewoon uit, maar toch was er
iets.
‘Ze zijn stil,’ zei Dinand opeens. ‘Ik dacht
al: wat is er toch met die groep. Ze doen geen mond open, dat is
het ’m. Meestal kwetteren ze zo hard dat je oren van je hoofd
vallen, maar die groep zegt geen woord.’
Dominique kreunde. ‘Wedden dat er een paar
groten ruzie hebben gehad? De leiders zijn kwaad geworden en nu is
iedereen somber en humeurig. Dat is bar slecht voor het doen van
zaken.’
‘We kunnen wel inpakken, zo te zien. De
kinderen worden de bus ingestuurd en dan gaan ze met grimmige
gezichten naar de volgende halteplaats, precies zoals het programma
voorschrijft.’
‘Toch ga ik kijken. Blijf jij maar
hier.’
Dominique liep de groep tegemoet en ze werd
steeds verbaasder. Een stel kinderen maakte gebaren, maar niemand
zei een woord. Toch stonden alle gezichten vriendelijk en wekten
alle jongens en meisjes de indruk dat ze veel plezier aan het
uitstapje beleefden.
‘Dag,’ zei Dominique tegen het voorste
meisje. Het kind zwaaide met een hand en liep door zonder een woord
te zeggen.
‘Hallo,’ probeerde Dominique weer, maar
opnieuw kreeg ze als enige reactie een paar
gebaren.
Met een grimmig gezicht bleef ze staan,
terwijl de kinderen zwijgend langs haar liepen.
Dit is toch te gek, dacht ze. Ik kan me
voorstellen dat je als leidster een keer kwaad wordt en tegen
kinderen zegt dat ze zich stil moeten houden, maar waarom kijkt
iedereen dan zo tevreden?
Ze wachtte tot een van de leidsters vlak bij
haar was en vroeg: ‘Waarom zegt niemand iets?’
De leidster bleef staan en keek haar
vriendelijk aan. ‘Ik denk dat ze weten dat je ze niet zou
verstaan,’ zei ze. ‘Ze praten nogal moeilijk moet je weten, want
deze kinderen zijn doof.’
‘Ooooh,’ zei Dominique en het klonk zo
opgelucht dat de leidster in de lach schoot.
‘Was je bang dat we ze verboden hadden om te
praten?’ vroeg ze.
‘Zoiets,’ zei Dominique. ‘Maar ik was veel
banger dat er ruzie was en dat we daardoor niets zouden kunnen
verdienen. Mijn broer en ik hebben pony’s en we laten kinderen
ritjes maken. Is het iets voor u?’
De leidster keek om en wenkte de vrouw die
achteraan liep. Mompelend overlegden ze en daarna zei de vrouw:
‘Graag. Goed idee. Ze hebben nog nooit op een pony gezeten, maar ik
weet wel zeker dat ze het leuk vinden.’
Het werd een gezellige boel bij de vier
bussen aan de rand van Cap d’Agde. De kinderen die hun rondje
hadden gemaakt glunderden van plezier en de jongens en meisjes die
op hun beurt wachtten hadden blosjes op de wangen van de
spanning.
Een van de leidster was op het idee gekomen
om de wachttijd te vullen met een uitgebreide picknick en samen met
de chauffeurs haalde ze manden vol broodjes en fruit te
voorschijn.
Toen een automobilist, die een kijkje kwam
nemen bij de drukte, meldde dat een paar honderd meter verderop
kraampjes waren waar frisdrank en koffie te koop was, werd ook dat
aangerukt en al gauw veranderde een kaal stuk asfalt in een
mini-pretpark.
Heel wat vakantiegangers die over de weg
reden, remden af en stopten en een deel van hen begon aan een eigen
picknick.
Na een paar uur hadden Dinand en Dominique
het zweet op het voorhoofd.
‘We hebben nogal wat aangericht,’ steunde
Dinand, terwijl hij zijn zoveelste klant optilde. ‘Het lijkt wel of
we bezig zijn een geheel nieuw preteiland te
maken.’
Dominique blies haar wangen bol. ‘Wat je
pret noemt. Ik mag wel eens kijken of er nog zolen onder mijn
schoenen zitten. Mijn kuiten trillen van
vermoeidheid.’
‘We moeten eten,’ besliste Dinand. ‘En
drinken. Niet straks, maar meteen. Wacht maar.’ Hij liep weg en
kwam terug met limonade en belegde stukken stokbrood. ‘Gebietst,’
zei hij. ‘Er is genoeg. Hoever zijn we?’
‘Over de helft, gelukkig. Nog een dik
uur.’
‘Ik hoop dat de pony’s het
uithouden.’
‘Ik hoop dat wij het uithouden. Kom op.
Volgende ronde.’
Het was al ruim in de middag toen de bussen
eindelijk wegreden, maar dat was niet het einde van de
tochten.
Er hadden zich nieuwe kinderen rond de
Saviem verzameld en een deel van hen stond klaar met geld in de
hand. Dinand zette een jongen met sproeten op de kleinste van de
twee Shetlanders en ging steunend op weg. Hij had last van een
blaar en vermeed daarom de hobbelige paden. Hij liep langs de
rotonde, wandelde de Avenue de la Butte op en sloeg linksaf de
brede straat in die door het midden van het vakantiedorp
liep.
Bij de tweede zijweg zag hij
Philippe.
De zanger zong niet en hij speelde evenmin
op zijn orgel. Hij stond voorovergebogen tegenover een jongen met
lang haar dat met een elastiekje bijeen werd gehouden en hij
gebaarde met zijn lange armen op een manier die grote opwinding
verried.