7. Een vreemd soort ruzie en een tocht over de prairie

De jongen met de sproeten viel bijna van de pony toen Dinand van schrik een ruk aan de teugel gaf.
‘Au,’ riep hij, terwijl hij met zijn rechterarm zwaaide om zijn evenwicht te bewaren.
Dinand greep de Shetlander bij de manen en klopte haar op de hals. ‘Rustig, Wolf,’ zei hij. ‘Kalm aan.’
De pony stond allang doodstil toen haar berijder nog steeds zwaar ademhaalde van de schrik.
‘Ik viel,’ zei hij.
Dinand luisterde maar half naar hem. ‘Niet zeuren,’ zei hij. ‘De pony doet niets.’
‘Hoe noemde je hem?’ vroeg de jongen, terwijl hij rechtop probeerde te zitten.
‘Haar,’ zei Dinand automatisch. ‘De pony is een merrie. Mijn zus zegt altijd Petite, maar ik noem haar Wolf.’
‘Dat is een rare naam,’ zei de jongen op een verontwaardigde toon. ‘Wie noemt een pony, en nog wel een merrie, nou Wolf.’
Dinand had geen zin in een discussie over namen. Nu de pony rustig verder liep en de sproetige jongen weer goed in het zadel zat, had hij meer belangstelling voor Philippe.
De straatzanger stond nog steeds voorovergebogen tegenover de jongen met de paardestaart, maar hij maakte geen wilde bewegingen meer.
Moet ik er nu naar toe lopen of juist niet? vroeg Dinand zich af. Ik dacht net dat ze ruzie hadden, maar nu weet ik het niet zo zeker meer. Volgens mij staat Philippe te praten met discjockey Wally, maar hoe komt die nou hier? Toevallig?
Bij een zijweg trok hij de Shetlander mee naar links. Hij was er zeker van dat Philippe hem niet had gezien en hij had het gevoel dat hij niet naar de zanger toe zou moeten lopen.
Ik kan beter op een afstand blijven, dacht hij. Er is daar iets vreemds gaande en ik wil weten wat het is. Ik breng deze sproet naar de Saviem en kom dan alleen terug. Ik geloof nooit dat Wally stomtoevallig Philippe tegen het lijf is gelopen. Er zijn tientallen vakantiedorpjes en Eurovillage ligt niet bepaald aan de doorgaande weg.
Hij was bijna uit het zicht van de straatzanger toen de jongen met de sproeten weer slagzij maakte. Een vlieg voerde een duikvlucht uit naar zijn hoofd en de jongen sloeg naar het beest op het moment waarop Dinand de Shetlander de zijweg introk.
Zijn been schoot uit de stijgbeugel en met een kreet van schrik gleed hij half naast het zadel. Hij liet de teugel los en zwaaide beide armen met een boog om Dinands nek.
‘Help!’ riep hij.
Dinand zette een hand onder een bil van de jongen en gaf hem een zet.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij.
‘Ro ...,’ zei de jongen met een bibberstem. ‘Ro ... Roger, meneer.’
‘Roger,’ zei Dinand, ‘je bent een sufferd. En noem me niet meneer. Ik ben geen meneer en ik word er ook nooit een, hoop ik.’
Hij keek snel in de richting van Philippe en zag meteen dat de zanger de kreet van Roger had gehoord.
Philippe keek secondenlang strak naar Dinand en deed toen een paar heel verbazingwekkende dingen.
Hij draaide zich met een ruk naar Wally, boog zich naar hem toe en keek hem strak aan.
Dinand kon niets horen, maar hij was ervan overtuigd dat de zanger snel iets tegen de discjockey zei. Hij zag dat Wally een beweging maakte alsof hij om wilde kijken en hij zag ook dat Philippe hem iets toesnauwde.
De zanger boog nog verder naar voren waardoor hij over zijn orgel stond gekromd alsof er een knik in zijn ruggegraat zat, en draaide de zijkant van zijn gezicht naar de discjockey toe.
Hij bleef doodstil staan, terwijl Wally uithaalde en een klap tegen z’n wang gaf die echode door de straat.
Hij laat zich slaan, dacht Dinand. Het lijkt het begin van een vechtpartij, maar dat is het niet. Tenminste...
Hij aarzelde. Hij zag dat Wally weer sloeg, maar ditmaal hoorde hij geen geluid.
Dinand stond op het punt om naar de zanger toe te lopen toen Roger zich in het zadel bewoog en per ongeluk met een hak tegen de flank van de Shetlander tikte.
De pony nam een paar flinke passen en de jongen gleed opnieuw uit het zadel.
Dinand ving hem op alsof hij er uren op had geoefend.
Deze jongen moet terug, dacht hij. En snel ook. Als ik hem en de pony alleen laat dan ligt hij binnen vijf tellen op de grond en als hij iets breekt dan heb ik de hele dag geduvel aan mijn hoofd. Ik ben verantwoordelijk voor hem zolang hij in het zadel hangt dus ik kan hem niet in de steek laten. Terwijl hij Wolf meetrok en tegelijkertijd Roger rechtop hield, zag hij nog net dat Wally van Philippe wegliep en toen hij twintig meter verder was hoorde hij een snorfiets aanslaan.
De discjockey gaat ervandoor, dacht Dinand. Ik zou wel eens willen weten waar hij naar toe gaat. Ik geloof echt niet dat hij toevallig in Eurovillage is.

Dinand had Roger weggestuurd en stond zich twee meisjes van het lijf te houden die met biljetten van tien francs voor zijn neus zwaaiden toen Dominique terugkwam van een rondje met Schimmel, de grootste Forester.
Ze duwde de meisjes weg en zei dat ze tien minuten pauze wilde.
‘Gek word ik ervan,’ zei ze. ‘Honderd keer heb ik dit jaar gedacht: ik wou dat we een keer zoveel klanten kregen dat we voor minstens een week genoeg geld verdienden. Nu het zover is denk ik: hoepel toch op, allemaal, doe kalm aan.’
Dinand grijnsde. ‘Zo word je nooit rijk.’
‘Dan maar niet rijk. Ik heb zin om zelf een eind te rijden in plaats van de hele dag dom rondjes te sjokken met kinderen die bij elke bocht omvallen.’
‘Ik had net ene Roger,’ zei Dinand zuur. ‘Als ik wonderlijm had gehad, dan had ik hem aan het zadel vastgekleefd. Hij gleed meer dan hij reed. Door hem zag Philippe me.’ Dominique keek hem verbaasd aan. ‘Nou, en? Is dat even erg.’
‘Toch wel,’ zei Dinand snel. ‘Er is iets vreemds met Philippe, dat heb ik al eerder gezegd. Moet je horen.’
Hij vertelde over Philippe en Wally en daar was hij net klaar mee toen hij een knetterend geluid hoorde.
‘Ook een snorfiets,’ zei hij. ‘Opgevoerd en al. Ik herken het meteen.’
Hij hoorde het geluid scherper worden en even later zag hij een klein model brommer de bocht omkomen. Op de snorfiets zat een jongen met een lange paardestaart. Hij reed recht op de Saviem af, richtte zich ineens met een schok op, keek strak naar de pony’s en rukte het stuur met zoveel kracht om dat het leek of het achterwiel bijna los van de grond kwam.
Een ogenblik steigerde de snorfiets als een opgewonden paard. Hij slipte en bokte en schoot toen recht vooruit, het woeste terrein op.
‘Dat was Wally,’ zei Dominique. ‘Rijdt hij de prairie in omdat hij het van plan was, of omdat hij schrok toen hij ons zag en hij niet wist wat hij moest doen?’
‘Of dat Wally was,’ gaf Dinand verbaasd toe. ‘Hij schrok zich rot, dat kon je duidelijk zien. Hoe komt hij hier? Hij ging een poosje geleden de kant van Cap d’Agde op, dat kon ik horen aan het geknetter van de uitlaat.’
‘Waar wil hij naar toe, dat is een interessantere vraag.’
‘Volgen,’ zei Dinand. ‘Een van ons moet hem achterna. Ga jij maar. Ik kan zien dat je geen zin meer hebt in rondjes lopen.’
Dominique keek hem dankbaar aan. ‘Ik neem Atkin mee,’ zei ze, ‘die is in topvorm vandaag.’
Ze sprong op de Forester en reed het prairiegebied in. ‘Rustig maar,’ zei ze tegen de snuivende Atkin. ‘Ik kan merken dat je zin hebt in draven na al de duffe, saaie rondjes, maar ik heb er geen idee van waar we naar toe moeten.’ Ze ging in de stijgbeugels staan en keek om zich heen. Achter zich zag ze de rode daken van de vakantiedorpen en aan haar rechterkant een paar halfronde flats van grijs beton, met hier en daar een paar banen in heldere kleuren. Voor haar lag een onafzienbaar stuk land met enkele lage heuveltjes en een begroeiing van lang gras, bamboeachtig riet en groepen boompjes.
Huizen waren er niet en hekken evenmin. Enkele doornige hagen dienden als een soort afscheiding, maar het was niet duidelijk waarvan. Landerijen waren er niet en nergens was een spoor van leven.
Dominique had er geen idee van of het enige zin had om Wally te volgen, maar ze had Dinand beloofd het te doen en ze wilde niet terugkomen met het verhaaltje dat ze de discjockey zelfs niet had gezien.
‘Vinden zal ik je,’ mompelde ze, terwijl ze zich weer opduwde en, staande in de beugels, het gebied probeerde te overzien. ‘Kom op, Wally. Gisteren maakte je zo’n lawaai met die snertbrommer van je. Doe dat nu ook eens als je durft.’
Het leek of het afgesproken werk was, maar opeens hoorde ze geknetter. Het klonk zo dichtbij dat ze schrok. Ze liet zich tegen de hals van de Forester vallen en luisterde naar het gepruttel van een snorfietsmotor achter de heuveltjes bij het pad.
Hij heeft daar staan wachten, dacht ze. Of lag hij naar me te loeren en weet hij dat hij gevolgd wordt?
Ze hield haar adem in toen het geluid van de motor sterker werd en ze verwachtte Wally op zich af te zien stuiven.
Het geknetter werd echter plotseling zwakker en nam daarna langzaam verder in kracht af.
Ze liet haar adem ontsnappen en ging rechtop zitten.
Hij is afgeslagen, dacht ze. Maar heeft hij me nu gezien, of niet?
Ze haalde haar schouders op.
‘Wat kan ons gebeuren,’ zei ze tegen de Forester. ‘Dat brommertje kan niks tussen het hoge gras en jij draaft er zo tussendoor. Kom op, Atkin. Zet de sokken er een beetje in.’ In draf volgde ze het pad en nadat ze de heuveltjes was gepasseerd zag ze dat het afboog in de richting van de zee.
De grond was hier iets droger en het zand was ruller.
Het lijkt wel of ik een duingebied binnenrijd, dacht Dominique.
Het gebied waar ik vandaan kom en dat ze prairie noemen lijkt nog het meest op een moeras dat droog is komen te liggen, maar dit hier zijn duinen. Niet van die hoge die je langs de Noordzee en de Atlantische kust vindt, maar miniduintjes waarachter ik me net verborgen kan houden.
Ze luisterde naar het geluid van de snorfiets en probeerde de bochten in het pad af te snijden door tussen de lage duinen door te rijden. Erg snel ging het niet, maar ze had allang in de gaten dat de discjockey geen haast maakte. Het pad was smal en vol kuilen en in de meeste stond een flinke laag water. Het gebied was weliswaar zanderig, maar de ondergrond was van leem en daarop bleef de regen lang liggen.
Ze kwam net achter een duin vandaan waarvan de zijkant bezaaid was met lege bierblikjes en stukken afvalpapier toen ze merkte dat het geluid van de snorfiets was verdwenen.
Ze hield Atkin in en gleed van haar rug. Ze bond de pony vast en klopte op haar hals. ‘Rustig blijven,’ zei ze, terwijl ze een paar handenvol brokjes op de grond legde. ‘Je hebt eten en er zijn plassen genoeg om uit te drinken. Oké?’ Ze legde haar hand over de neus van het dier en voelde dat het rustig was. Atkin had veel gelopen, maar ze had niet hoeven galopperen en ze was niet erg moe.
‘Tot zo,’ zei ze.
Ze liep terug naar de plaats vanwaar ze het laatst de snorfiets had gehoord en probeerde vast te stellen waar Wally gebleven kon zijn.
‘Daarginds ligt de zee,’ mompelde ze. ‘Dat kan niet anders.
Duinen liggen langs de kust en niet zomaar ergens in het binnenland. Wally ging die kant op.’
Ze klom op een duin en luisterde. Ze dacht het ruisen van de branding te horen, maar zeker was ze er niet van.
Voor zich zag ze een paar rode dakpannen, vlak naast een groepje hoge bomen en iets dat een hoge rietmat zou kunnen zijn.
‘Prijs,’ mompelde ze. ‘In die buurt heb ik de snorfiets gehoord. Wedden dat Wally naar dat huis is?’
Ze liep het duin af en holde in de richting van het huis. Toen ze er enkele tientallen meters vanaf was minderde ze vaart.
Ze liet zich op haar knieën zakken en kroop naar de rietmat. Een deel was nauwelijks een meter hoog, maar iets verderop waren de matten bijna drie meter en waren ze zo dicht dat het niet mogelijk was erdoorheen te kijken. Ze waren met dik ijzerdraad bevestigd tegen betonnen palen en ze zagen eruit alsof ze een uiterst geheime of in elk geval geheimzinnige plaats van de buitenwereld afschermden. Raar, dacht Dominique. De afscheiding om het huis is laag, maar hier rechts is ze hoog, dus moet er iets heel belangrijks zijn.
Tegen de rietmatten lagen blikjes, plastic zakken, tot pap verweekt papier en stukken hout waarop grote teerplekken zaten.
Ze pakte een balkje met een tamelijk scherpe punt en porde aan de onderkant in de hoge rietmat.
Voor ze bij het huis ging kijken, wilde ze weten wat er achter de afscheiding was.
De mat was dik en het viel niet mee er een gaatje in te krijgen. Ze hijgde toen ze een spleet had gemaakt en drukte een oog tegen het riet.
Tenten, dacht ze. Caravans. Het zijn er tientallen.
Ze ging zitten en keek verbaasd naar de wolken die in kleine groepjes langs de blauwe lucht dreven.
Een camping? Maar wat voor camping heeft nu zo’n dikke afscheiding nodig?
Ze schoot in de lach toen ze het antwoord raadde.
De naturistencamping, dacht ze. Wat raar. Je kunt toch zeker wel in je blootje lopen zonder dat er een hek om je tent moet staan? Het lijkt wel een schande om je kleren uit te hebben, terwijl in de zomer op elk strand vrijwel iedere badgast bijna in zijn blote gat rondloopt zonder dat iemand er vreemd van opkijkt.
Nieuwsgierig loerde ze weer door de spleet.
Ze zag niemand en voelde zich een beetje teleurgesteld.
Ik ga er een keer kijken, dacht ze. Ik wil weten hoe het is: een hele camping vol blootlopers. Het lijkt me een beetje eng, maar dat is natuurlijk onzin, want als iedereen hetzelfde doet dan is er niets engs aan. Ik weet nu in elk geval waarom deze hoge matten hier zijn. Een snorfiets kan er niet doorheen, dus Wally ook niet.
Ik wed dat hij naar het huis is. Wie zou daar wonen? De eigenaar van de camping of zoiets?
Ze kroop dichterbij en zag een gebouw dat voor het grootste deel in puin lag. Het dak vertoonde grote gaten en een zijmuur was van onder tot boven zwartgeblakerd. Vreemd genoeg zagen de delen van het huis die nog intact waren er helemaal niet oud of verwaarloosd uit. Van sommige stukken muur zat het pleisterwerk goed in de verf en voor een van de ramen hing een luik dat blikkerde in de zon alsof het een week geleden was geschilderd.
Uitgebrand en ingestort, concludeerde Dominique.
Zou Wally binnen zijn, of zou hij aan de andere kant uitgebreid in de zon liggen, vroeg ze zich af.
Ze schrok toen ze daaraan dacht.
Het kon natuurlijk best zijn dat Wally niets anders wilde dan zonnebaden en dat hij een plekje had uitgezocht waar hij in alle rust zou kunnen liggen.
Dominique balde een vuist en keek er kwaad naar.
Lig ik hier een beetje voor nop rond te sluipen? dacht ze. Span ik me voor niets in, terwijl die paardestaart het er lekker van neemt?
Ze bleef een tijdje achter een van de bomen liggen en kroop, toen ze moed had verzameld, naar de geblakerde muur.
Aan de andere kant van de muur klonk geluid. Het leek van boven te komen en met een verbaasd gezicht keek ze omhoog.
Logisch, dacht ze. Het dak is verdwenen, dus als er iemand in een kamer staat en hij beweegt dan hoor je dat over de muur heen.
Ik denk dat Wally alleen is. Hij schuift met stenen of zoiets. Hoor maar. Boem. Hij gooit iets weg.
Ze glimlachte toen ze een nijdige kreet hoorde.
Nu trapt hij ergens op of hij stoot zich.
Ze bleef luisteren terwijl ze voorzichtig haar hoofd om de hoek stak.
Een ogenblik dacht ze dat ze iemand zag, maar toen ze opnieuw keek was de gestalte verdwenen. Geluiden hoorde ze niet meer.
Met ingehouden adem luisterde ze en ze was zo gespannen dat ze haar hart kon horen bonken.
Bewegingloos stond ze tegen de muur tot ze een snorfiets aan hoorde slaan. Een motor gierde alsof hij te veel toeren maakte en te laat in de versnelling werd gezet. Het hoge geluid verdween en het bekende geknetter klonk. Dominique bleef waar ze was tot het geluid was weggestorven.
Dat was Wally, dacht ze. Hij heeft iets uitgespookt en ik ben benieuwd wat het was.