9. Een eiland vol mist en een vreemd bootje

Vlak bij het Ile des Loisirs trapte Dominique op de rem. ‘Wat is dat nou?’ vroeg ze verbaasd.
Philippe die naast Dinand op de voorbank zat, keek of hij het een vreemde vraag vond. ‘Mist, natuurlijk.’
Dominique wees uit het zijraam. ‘Daarginds zie ik nog net de zon. Het is hartstikke mooi weer. Hoe kan er nou mist komen?’
‘Uit zee,’ zei Philippe. ‘Ik weet niet of je het hebt gemerkt, maar de wind is gedraaid en komt nu uit zee. Ik heb het veel vaker zien gebeuren, vooral in het najaar, na vochtige dagen. Als het dan ineens mooi weer wordt dan ontstaat er boven het water een geweldige mist. Net een deken die door de wind over het land wordt gerold.’
‘Een deken,’ sputterde Dinand. ‘Het lijkt wel een lawine. Het is een witte muur.’
De straatzanger knikte. ‘Het gekke is dat het soms maar een uurtje duurt. Het is net of ergens op zee een reep mist wordt gemaakt die over het land wordt geblazen. Je moet niet gek opkijken als het over een poosje weer helder is.’ Dominique keek zuinig. ‘Het ziet er meer naar uit dat we over vijf minuten geen hand voor ogen meer kunnen zien en dat dat zo blijft ook.’
‘Op de kermis zijn ze er blij mee,’ zei Philippe. ‘Als het mistig is dan komen er meer klanten. De meeste toeristen blijven bij hun tent of hotel als het een dag lang warm is geweest, maar als het afkoelt dan trekken ze een trui aan en dan gaan ze op pad. Om deze tijd van het jaar is er alleen op het eiland iets te beleven, dus reken maar dan het een volle boel wordt.’
Dominique keek somber. ‘Als ze het kunnen vinden, tenminste. Moet je zien: die mistmuur rolt op ons af alsof hij alles op zijn weg wil verpletteren. Ik ben blij dat we eten hebben gekocht en dat we hebben getankt.’
Ze reed vijftig meter door en kon toen geen hand voor ogen meer zien. De mist was dikker dan ze had gevreesd en zelfs Philippe raakte ervan onder de indruk.
‘Ik heb het wel honderd keer meegemaakt,’ zei hij. ‘Maar dit is te gek. Dit is geen mist meer, dit is een soort wattensoep. Wacht maar, ik loop voor je uit. Het is vlakbij en ik weet precies waar je langs moet.’
Hij liet zich uit de Saviem zakken en sloeg, voor hij vijf stappen had gedaan, de armen kruislings voor de borst.
‘Hij heeft het koud,’ zei Dinand.
‘Verbaast me niks. Je moet niet gek kijken als het in één klap meer dan tien graden koeler is geworden. Toch aardig dat hij al die moeite doet.’
Dinand haalde zijn neus op. ‘Verkouden,’ zei hij. ‘Het is net of ik verkouden word. Rare jongen, Philippe. Ik weet niet of hij aardig is of onbetrouwbaar.’
Dominique concentreerde zich op de straatzanger die soms een paar snelle passen nam en dan door de mist werd opgeslokt. Meestal kwam hij meteen erna te voorschijn om met een breed armgebaar de richting aan te geven. Het was duidelijk dat hij liep te rillen.
‘Hij slooft zich anders aardig voor ons uit,’ zei ze. ‘Zonder hem zouden we niet zoveel hebben verdiend vandaag. Achter je ligt dat oude jack. Breng hem dat even als je wilt, hij loopt krom van de kou.’
Dinand klom over de rugleuning van de zitbank. ‘Dat we die groep dove kinderen troffen was mazzel,’ bromde hij. ‘Dat kon Philippe niet weten. Er is iets met hem, dat heb ik al eerder gezegd.’
‘Hij staat te barsten van de kou om ons een plezier te doen, dat zie je toch? Schiet op en geef hem die jas.’
Dinand pakte het oude jack dat Dominique gebruikte als ze op koude dagen met de pony’s bezig was en trok daarna zijn eigen jas aan.
‘Ik help hem,’ zei hij. ‘Ik neem aan dat je het liefst rechtstreeks naar de plaats gaat waar we vannacht ook waren?’
‘Iets verderop graag. Daar waar dat stuk gras is. Ik wil de pony’s dicht bij de auto houden. Als ik ze door de mist niet kan zien, dan wil ik ze in elk geval kunnen horen.’

Om half acht waren de pony’s verzorgd en scharrelden de dieren, met kluisters om de voorbenen, door het gras naast de vrachtauto. De mist was iets dunner geworden, maar het zicht werd niet meer dan enkele tientallen meters en dat verminderde snel toen de avond viel.
Terwijl Dominique de achterkant van de Saviem uitspoelde, zette Dinand zijn kleine tent op. Hij had een plek uitgekozen, vlak naast de vrachtwagen, met de voorkant bijna tegen de laadklep aan. Als hij uit de tent kroop dan zat hij precies onder die klep.
Dominique keek er verbaasd naar. ‘Waarom doe je dat?’ Dinand haalde zijn schouders op. ‘Ik vind het maar gek, die mist uit zee. Voor hetzelfde geld gaat het vannacht regenen en je weet dat mijn tent een beetje lekt. Als het te gek wordt dan kruip ik onder de klep, daar is het in elk geval droog.’
‘Waarom slaap je niet bij Philippe?’
‘Geen zin. Ik kan best een poosje zonder hem.’
Dominique zette de bezem weg. ‘Als je maar weet dat hij mee eet. Wij hebben veel meer verdiend dan hij en daarom heb ik hem uitgenodigd.’
Dinand pakte zijn slaapzak en dook onder de klep. Zijn stem klonk gedempt toen hij sprak. ‘Wat eten we?’
Dominique grinnikte. ‘Geen idee, want jij kookt.’
‘Ik?’
‘Jij. Ik heb de Saviem schoongemaakt. Ik leg stro klaar, ik vul de hangnetten en ik spoel de emmers. Daarna spoel ik mezelf bij de kraan van Philippe en als dat is gebeurd dan ga ik andere kleren aantrekken. Morgen gaan we wassen en je kunt kiezen: of je kookt en je wast af of je doet morgen de grote was.’
Dinand gromde iets onverstaanbaars, draaide zich om en stootte, zoals altijd, zijn hoofd tegen de klep.
‘Rotklep,’ zei hij, terwijl hij te voorschijn kroop. ‘Nooit leer ik het. Ik heb eelt op mijn kop van het stoten, weet je dat? Ik kook. Of beter: ik braad. Ik mik het vlees in de pan en ik schroef de deksels van drie potten appelmoes. Zo goed?’
‘Fruit,’ zei Dominique. ‘Je spoelt het fruit af. Vandaag eet je vitaminen voor je je op de chips stort, want anders komt daar niets meer van.’
Dinand keek nijdig. ‘Ja, ma. Goed, ma. Mag ik wel eerst mijn gezicht even wassen of moet ik meteen aan de slag?’
‘Eerst je gezicht,’ besliste Dominique. ‘En maak meteen je nagels schoon, want je hebt er een half strand onder zitten.’ Ze hief haar hoofd en luisterde. ‘De kermis,’ zei ze. ‘We zullen geen gebrek hebben aan muziek onder het eten.’
In minder dan twee minuten was het radicaal afgelopen met de rust op het mistige preteiland.
Sirenes joelden, microfoons werden getest en zeker zes muzieknummers klonken op stormkracht door elkaar.
‘Net als vroeger,’ zei Dinand.
Dominique knikte. ‘Ik heb het een tijd niet gehoord. Toch wel leuk voor een keer, al hoop ik dat het niet de hele nacht duurt. Hoe is het met je spieren? Ik ben aardig moe geworden van al die tochten.’
Dinand bewoog zijn schouders. ‘Gaat wel. Het komt door de mist. De nattigheid verstijft de spieren. Ik wou dat we een warm bad konden nemen.’
Dominique schaterde het uit. ‘Jij en een warm bad. Maak jij je vingers straks maar nat en haal ze over je ogen, dat is voor jouw doen al een hele wasbeurt. Plak een nieuwe pleister over je blaar en ga aan de slag. Ik ga even op de kermis kijken. Als ik terugkom dan neem ik Philippe mee.’

Dinand haalde een vochtig washandje over zijn gezicht, pulkte zijn nagels schoon en slenterde terug naar de Saviem.
Het viel niet mee om op koers te blijven. Door de heuveltjes, de hopen afval en de stukken rots moest hij voortdurend kleine omweggetjes maken en het lukte hem niet om precies bij de Saviem uit te komen. Hij miste de vrachtwagen en alle vier de pony’s op minder dan tien meter en liep door in de richting van de haven.
Dat hij niet plompverloren in het water viel kwam doordat hij opeens voelde dat hij verkeerd was.
Ik had er allang moeten zijn, dacht hij. Die lamme mist ook.
Hij draaide langzaam om zijn as en tuurde door de waterdruppels die in het restant daglicht in golven langs hem zweefden. Op de plaats waar hij de kermisgeluiden hoorde, zag hij vaag enkele lichten die hun schijnsel verstrooiden alsof ze waren afgedekt met een dubbele laag vitrage en links ervan dacht hij de lichtflitsen te zien van het vuurtorentje op de havenmond. Aan de kant van het eiland waar hij was, zag hij geen enkel licht. De winkelrand van Cap d’Agde was een flink eind weg en geen enkele lamp was sterk genoeg om door de mist heen te dringen. Voorzichtig liep hij verder tot hij bij het betonnen pad langs de waterkant was. Boven het lawaai van de kermis uit hoorde hij de deining, het zachte geklots van water tegen basaltkeien en het geluid van stukken afvalhout die tegen de oever botsten.
Hij rilde en sloeg de armen over elkaar.
Hij stond roerloos te luisteren tot hij plotseling het getjotter van een motorboot hoorde.
Gek, dacht hij. Wie vaart er nu door een haven in een dichte mist? Een jacht dat op zee was?
Als de stuurman zo doorvaart dan knalt hij straks met een geweldige klap tegen de basaltblokken. Dit wordt gegarandeerd een ongeluk.
Hij stond op het punt om te schreeuwen toen hij hoorde dat het geluid van de motor in kracht afnam. Geplons klonk, alsof iemand een roeiriem gebruikte.
‘Waar?’ vroeg iemand plotseling en Dinand schrok ervan.
Ze zijn dichterbij dan ik dacht, schoot het door hem heen. Het lijkt wel of ze vlak voor me zijn.
‘Naar rechts,’ zei een heldere stem. ‘Nog meer, sufferd. Gebruik je linkerriem en niet de andere, want dan gaan we verkeerd.’
Er klonk een plons, gevolgd door een kreet.
‘Wat doe je nou?’
‘Ik had de roeiriem niet diep genoeg in het water. Ik viel achterover. Hoe ver is het?’
‘Vlakbij. Hou maar op, we drijven wel uit. Ik spring op de wal en trek je naar de plaats die we hebben afgesproken.’
‘En dan?’
‘Dan gaan we naar de kermis, en daarna naar de disco. Jij bemoeit je nergens meer mee. Vergeet dat je hier bent geweest. Je zegt maar dat je naar de kermis bent gelopen. Je hebt je vijfhonderd francs gekregen en dat is snel verdiend.’ Iemand sprong uit de boot, vloekte toen hij half in het water terechtkwam en krabbelde naar de kant.
Een kiel schuurde over keien en een touw of een kabel werd om een paal geslagen.
Een paar keer dacht Dinand dat hij gestalten zag, maar het was nu vrijwel donker en hij durfde zich niet te bewegen. Het zijn jongens, dacht hij, maar het zijn geen gewone jongens. Ik ken die ene stem ergens van.
Hij maakte een nijdige beweging.
Waarvan? dacht hij. Waar ken ik die stem van? Ik ken hier bijna niemand. Philippe is het niet en de grote Toto Nocca evenmin. En toch weet ik dat ik de stem eerder heb gehoord.
Hij dacht na over wat een van de jongens had gezegd. Vijfhonderd francs voor het aanleggen van een boot? Waarom zou iemand dat willen?
Hij wachtte tot het tweetal verdwenen was en ging naar de plaats waar de boot moest liggen.
Bijna op de tast liep hij langs de rand van het water en pas toen hij terugwandelde zag hij het bootje. Het lichtte elke keer als het havenlicht erlangs streek even op om daarna meteen weer door de mist verzwolgen te worden.
Dinand had half en half verwacht een jacht te zien en hij keek teleurgesteld naar een klein, blauw bootje dat niet meer was dan een soort grote halve walnoot van nog geen twee meter lengte. Aan de achtersteven hing een kleine buitenboordmotor met een bijzondere vorm.
Dinand liep naderbij tot hij met zijn tenen het water raakte en tuurde naar de motor.
Oud, dacht hij. Een oud geval met een rare vorm, net een ei.
Ineens wist hij het en hij schoot er bijna door in de lach. ‘Een oud model Yamaha,’ mompelde hij. ‘Een van die rare, ovale gevallen. Blauw met rode en witte strepen. Als ik me niet vergis zijn ze drieëneenhalf PK. Ik zou er niet graag de haven mee overvaren. Het is nog een wonder dat het ding het heeft gehaald, tegen de golfslag in.’
Hij bleef een poosje staan aarzelen, haalde toen zijn schouders op en liep in de richting van de kermis.
Eerst de Saviem zoeken, dacht hij, en daarna eten. Straks staan Dominique en Philippe met rommelende magen bij de vrachtwagen en als ik dan nog niet eens ben begonnen met braden, maakt Niek het eten klaar, maar dan krijg ik geen hap.

Dinand had zo zijn eigen manier van koken en die had weinig te maken met de wijze waarop het eigenlijk moet. Snelheid, daar ging het om, vond hij.
Zo gauw hij terug was in de Saviem pakte hij de platte kei die hij ooit in de Ardèche had gevonden en zorgvuldig legde hij de steen zo dat de bovenkant op het oog waterpas was.
Hij zette het tweepitsgasstel op de steen en gooide een klont boter in een koekepan.
Toen de boter bruin was liet hij de stukken vlees in de pan glijden. Wat het precies voor vlees was wist hij niet, en het kon hem weinig schelen ook. Het zag eruit als karbonade, maar voor de manier van braden deed het er niets toe, want hij maakte alle soorten vlees op dezelfde manier klaar. Met kwistige hand strooide hij zout, peper, knoflook en stukken ui op de lappen en daarna draaide hij ze om. Ook de aangebraden kant zoutte hij in en daarna gooide hij er voor alle zekerheid nog een scheut knoflookpoeder over.
Hoe meer knoflook en ui hoe beter, vond hij. Al het vlees gaat er hetzelfde van smaken en dat is precies de bedoeling. Hij deed opnieuw een klont boter in de pan, wachtte tot die bruin werd en goot een deel in een kleine koekepan die hij op de tweede pit zette.
Hij zocht alle oude stukken stokbrood bij elkaar en sneed er schijven van. Er pasten precies drie schijven in de pan en hij zag vol voldoening hoe de jus er introk.
Hij had al vier stukken brood op toen Dominique en Philippe arriveerden.
‘Lekker,’ zei Dominique, terwijl ze snoof. ‘Ik heb trek.’
‘Ik ben net klaar,’ zei Dinand opgeruimd. Hij pakte de twee broodplanken waarover ze beschikten en wreef snel, met zijn rug naar Philippe toe, een bord schoon.
‘Eten we binnen?’
Dominique keek naar de mist en huiverde. ‘Allicht. Het is nogal gezellig buiten. Als het zo doorgaat dan haal ik vanavond de pony’s binnen.’
‘Dacht ik ook aan,’ zei Dinand, ‘maar ik geloof niet dat het echt koud wordt.’ Hij keek naar Philippe. ‘Jij bent de weervoorspeller hier. Blijft het zo?’
De straatzanger schudde zijn hoofd. ‘Morgen is het mooi,’ zei hij op stellige toon. ‘Het blijft niet lang mistig in dit gebied. Het verbaast me toch al dat het zo lang duurt, maar de mist wordt al dunner. Ik kon net de kermislichten zien.’ Dinand verdeelde het vlees en legde brood in de pan. Appelmoes?’
Dominique deed een greep in het voorraadkistje en pakte een paar potjes. ‘Compote,’ zei ze. ‘Lekker verspillerig. Het is drie keer zo duur als appelmoes.’
‘En vijf keer zo lekker,’ vulde Dinand aan. Hij schroefde een deksel los en gaf het potje aan Philippe. ‘Eet maar uit de pot. Hoe minder afwas, hoe beter. Vooral voor jou.’
De zanger keek hem verbaasd aan. ‘Waarom voor mij?’ Dinand grinnikte. ‘Omdat jij de afwas doet, daarom. Ik kook, Niek zoekt de appelmoes uit en jij wast af. Eerlijk verdeeld, zou ik zeggen.’
De zanger knikte. ‘Desnoods zing ik erbij,’ zei hij. ‘Lekker vlees. Een beetje veel knoflook, dat wel.’
Dominique keek verwijtend naar haar broer. ‘Voor elke kilo vlees hebben we een pot knoflookpoeder nodig, geloof ik, en soms drie uien. Hij weet geen maat te houden, maar vannacht wordt hij wel vijf keer wakker met een droge keel.’
‘Daar hebben we melk voor,’ zei Dinand. ‘En wijn. Jij wou een feestmaal, dus je zult het krijgen ook.’
Dominique keek met een gelukzalige blik naar het plafond van de Saviem. ‘Lekker,’ zei ze. ‘Ik ga er alvast bij liggen. Goed verdienen, dikke hompen vlees en wijn toe. Pure verwennerij, vooral als het werk door jullie wordt gedaan.’ Ze aten al het vlees en brood en begonnen meteen aan de chips.
Ze gingen door tot ze niet meer konden en de wijn op was. Het fruit raakten ze niet aan, maar dat kwam doordat ze er gewoonweg niet aan dachten en ze er geen idee van hadden hoeveel energie ze die nacht nodig zouden hebben.