11. Opnieuw groot alarm en een speurtocht

Dinand had het gevoel dat hij niet meer dan een minuut had geslapen toen hij met een schok wakker werd. Iemand kneep, dwars door zijn slaapzak heen, in zijn voet en niet zacht ook.
Hij trok zijn been op en gaf een trap.
‘Au,’ zei een stem die door de schrik veel hoger was dan gewoonlijk.
Dinand ademde uit. ‘Philippe. Wat doe jij nu weer?’ vroeg hij met een stem die eerder schor dan nijdig was.
‘Je wakker maken,’ zei de straatzanger geschrokken. ‘Ik heb vijf minuten zitten fluisteren, maar je draaide je nog niet eens om. Knijpen hielp.’
Dinand ging rechtop zitten en wreef over zijn keel.
Droog, dacht hij. Ik eet van mijn leven geen knoflook of ui meer. ‘Wat is er?’
‘Mensen,’ zei Philippe. ‘Ik zag weer mensen. Jongens, of mannen, weet ik het. Er waren er twee bij de Saviem. Een drukte zijn gezicht tegen de cabineruit. Ik vertrouwde het niet.’ Hij pauzeerde even. ‘De pony’s zijn ook weer weg.’
‘Weg? Weer? Hoe kan dat nou.’ Dinand schoot als een raket de tent uit en keek verwilderd om zich heen. De mist was iets dunner geworden en hij kon de omtrek van de vrachtwagen zien. ‘Natuurlijk zijn ze weg,’ zei hij bits. ‘Ze staan in de Saviem, sukkel.’
‘O,’ zei Philippe sullig. ‘Dat wist ik niet. Ik dacht...’ Dinand rilde, kroop de tent weer in en pakte zijn jack. ‘Geeft niet,’ zei hij. ‘Je bedoelt het goed. Waar zijn die lui?’
Philippe maakte een gebaar dat het halve eiland omvatte. ‘Ergens. Toen ze me hoorden, liepen ze weg.’
Ze liepen naast elkaar drie rondjes over het woeste stuk grond en hadden er toen genoeg van.
Philippe schoof grommerig in zijn slaapzak en Dinand sjokte terug naar de Saviem. Hij kende dit deel van het eiland langzamerhand als zijn broekzak en hij was ervan overtuigd dat hij over drie jaar nog precies zou weten waar het afval lag en waar de zandheuveltjes waren gemaakt. Naast zijn tent bleef hij staan. Hij had een duf gevoel in zijn hoofd van moeheid, maar echt slaperig voelde hij zich niet.
‘Ik ben door de slaap heen,’ mopperde hij. ‘Wat nu? Nog een rondje?’ Hij hief de fles die hij had meegenomen en nam een slok.
Stom, dacht hij. Deze limonade is van Philippe. Nu moet ik weer terug, want het is zijn laatste fles en ik kan moeilijk alles opdrinken.
Hij nam nog een slok en probeerde te schatten hoeveel er over was. Terwijl hij de fles bestudeerde hoorde hij de limonade klotsen en meteen schakelden zijn hersens over naar het water in de haven.
Golfslag, dacht hij. Haven. Boot. Zou dat rare, kleine bootje er nog liggen, met die eivormige Yamaha-motor? Misschien heeft Philippe die jongens gehoord. Als het bootje weg is dan kan ik er bijna zeker van zijn dat het afgelopen is met vreemde, nachtelijke bezoeken.
Hij slenterde naar de waterkant, zag het bootje dobberen en liep op zijn gemak terug. Hij had het gevoel dat hij helemaal alleen op het eiland was. In de verte hoorde hij de bastonen van de discomuziek, maar elk menselijk geluid ontbrak.
‘Agde op z’n stilst,’ mompelde Dinand. ‘Ik breng de fles terug en ga slapen. Het is mooi geweest voor vannacht.’
Hij liep naar de tent van Philippe en luisterde met een jaloers gezicht naar een heftig gesnurk.
Dat ga ik ook doen, dacht hij. Hij zette de fles naast de tent en sjokte terug naar de Saviem. Hij stond op het punt om zijn slaapzak in te schuiven toen er groot alarm werd gegeven.

Het was een alarm dat er zijn mocht. De sirene op het casino loeide en in de buurt van de disco’s en de cafés klonken minstens vijf andere alarmgeluiden, variërend van iets dat op een scheepstoeter leek tot het gejengel van de sirene van een politieauto.
‘Alsjeblieft,’ zei Dinand vol ontzag. ‘Toen er gisteren brand was verging horen en zien me, maar dit is nog een graadje erger. Zou Cap d’Agde de oorlog hebben verklaard aan Bziers?’
Hij haalde diep adem, duwde zijn slaapzak weg en zette het op een rennen. Hij kwam zestig meter. Toen bleef hij haken achter een steen en sloeg hij tegen de vlakte.
Met zijn armen gestrekt voor zich lag hij languit op het vochtige zand. Het geluid van de sirenes daverde in zijn oren en daartussenin hoorde hij een hoog zingend geluid alsof er in zijn hersenen door de schok een stel zenuwcellen op hol was geraakt.
Hij deed geen pogingen om overeind te krabbelen voor zijn ademhaling normaal was en terwijl hij daar lag hoorde hij nieuwe geluiden.
‘Hierheen,’ zei een tamelijk hoge, heldere stem. ‘We moeten rechtuit.’
‘Kan niet,’ zei een stem die iets zwaarder was. ‘De boot ligt dichter bij het havenlicht. Dat kan echt niet.’
‘Zeur niet, joh. Ik heb ’m toch zelf aangelegd. Ik zal niet weten waar-ie ligt.’
‘We hebben anders precies afgesproken wat je moest doen. Jij zou daarginds naar toe.’
‘Schiet nou maar op. Straks barst het hier van de politie.’ Dinand drukte zich zo plat mogelijk tegen de grond toen hij twee gestalten langs zich hoorde daveren.
Ik ken die stemmen, dacht hij. De ene is van een van de twee jongens die dat kleine geval met de Yamaha hebben aangelegd, maar de andere ... waar ken ik die nou van?
Hij hoorde de voetstappen wegsterven en richtte zich op. Twee jongens, dacht hij. Jongens, geen mannen, daar ben ik zeker van. Ze zijn op de loop voor iets of voor iemand en het heeft te maken met het alarm. Ze zijn bang voor de politie.
Hij bleef staan en keek beurtelings naar het discogedeelte en naar de haven. Hij had er geen idee van wat hij het eerst moest doen. De jongens volgen?
Nee, dacht hij. Ze stappen in de boot en tuffen weg. Het enige wat ik kan doen is naar de waterkant rennen en ze in de mist horen verdwijnen. Ik moet naar de disco’s. Daar is vast iemand die me kan vertellen wat er is gebeurd.

Er waren tientallen jongeren die hem konden vertellen wat er aan de hand was. Dat wil zeggen: er waren er tientallen met verhalen en het ene was nog wilder dan het andere, maar over één ding waren ze het eens: er was een overval gepleegd op disco Le Magie.
Het aantal overvallers varieerde van één reus tot vijf lange mannen en een soort lilliputter en de bedragen die werden genoemd, schommelden tussen tienduizend francs en meer dan honderdduizend francs. Duidelijk was het niet.
Na een paar minuten kwam er opeens een stormloop op het parkeerterrein op gang, want iemand had gemeld dat de politie bezig was om de twee wegen naar en van het eiland hermetisch af te sluiten. De snelsten scheurden weg, maar kwamen spoedig terug met de mededeling dat de blokkades al waren aangebracht en dat niemand het eiland kon verlaten zonder dat auto en inzittenden van onder tot boven werden nagekeken.
Dinand maakte een rondje langs de disco’s waar het gonsde van de geruchten en waar steeds meer politieagenten aan het werk gingen en wandelde vervolgens naar de Saviem.
Hij kwam vlak langs de tent van Philippe en bleef staan. Zou de zanger nog slapen?
Hij knielde bij de tent en luisterde. Het snurken was verdwenen, maar ervoor in de plaats was een geluid gekomen dat leek op dat van een op hol geslagen naaimachine. Hij slaapt alsof hij in geen uren wakker wordt, dacht Dinand. Laat ’m maar. Ik heb geen zin om hem op sleeptouw te nemen, want waarschijnlijk verdwijnt hij toch weer. Eerst Dominique.

Hij was dicht bij de Saviem toen hij voor de zoveelste keer stemmen hoorde. Dit keer hoefde hij geen moeite te doen om erachter te komen wie bij de vrachtauto stond: het werd hem snel genoeg duidelijk.
Een grote hand greep zijn nek en een harde stem zei: ‘Daar hebben we hem. Je bent erbij, jongen.’
Dinand stond doodstil en hij sputterde niet. Hij herkende de stem.
Politie, dacht hij. Ik weet niet waar ik nu weer van word verdacht, maar ik begin eraan te wennen.
Evenals vierentwintig uur eerder vond het verhoor plaats in de Saviem. Dinand en een zeer slaperige Dominique die absoluut geen idee had welke verschrikkingen haar nu weer boven het hoofd hingen, zaten op het matras en twee politiemannen hadden plaatsgenomen op de voorbank. Dinand keek naar ze en hij begreep dat de situatie ditmaal ernstiger was dan de vorige nacht.
De grote agent met de zware stem zag er precies hetzelfde uit als een etmaal tevoren en zijn knopen blonken nog even mooi, maar naast hem zat een man die veel meer ontzag inboezemde.
Hij droeg een uitgezakt bruin pak en hij had waterige ogen alsof hij pas verkouden was geweest, maar zijn stem had niets waterigs en als hij sprak dan flitsten zijn ogen heen en weer met de snelheid van de bliksem.
‘Delonde,’ zei hij kort. ‘Ik heet Delonde en ik ben inspecteur. Het is laat, dus laten we het kort houden. Wat weet je van de overval?’
‘Niets,’ zei Dinand.
‘Welke overval?’ vroeg Dominique.
De inspecteur zuchtte en wees met een lange, spitse vinger naar Dominique. ‘Jij houdt je stil. Ik praat eerst met je broer en daarna met jou.’ De vinger zwaaide naar Dinand. ‘Wat weet je van de overval?’
‘Niets. Echt niet. Ik hoorde sirenes en ben gaan kijken. Iemand zei dat Le Magie was overvallen, dat is alles.’
‘Dat is alles.’ De man maakte geen vraag van de zin, maar sprak de woorden uit of hij er niets van geloofde.
‘Ja,’ zei Dinand. ‘Echt alles.’
De inspecteur zuchtte. ‘Zoals je wilt,’ zei hij kortaf. ‘Laten we dan maar met het begin beginnen en er toch een lange nacht van maken.’ Hij pakte een boekje en wees zichzelf bij terwijl hij las.
‘Jij bent een bedrijvig baasje,’ zei ik. ‘Gisteren stond je met je neus vooraan toen er brand was en vanavond heb je, samen met je zus, de kermis op stelten gezet. Ik heb aangiften wegens mishandeling van twee personen. Een meisje heeft een bult op haar hoofd ter grootte van een kippeëi en een jongen is zijn bril kwijt en kan zijn arm voorlopig niet gebruiken.’
‘Dat van die bril was ik,’ zei Dominique snel. ‘De vent zat op een van onze pony’s en wilde er niet af.’
De inspecteur glimlachte snel. ‘Daarom hoef je geen circusstunts toe te passen. Er zijn twee aangiften en alleen daardoor al kan ik jullie mee naar het bureau laten nemen.’ Hij keek Dinand streng aan. ‘Wat volgt is ernstiger. Twee personen hebben de baas van Le Magie overvallen. Ze zijn ervandoor met tienduizenden francs. Nog geen kwartier later werd jouw naam genoemd.’
‘Mijn naam? Dinand Dubbel?’
Delonde schudde kort zijn hoofd. ‘Niet je naam voluit. Een lange jongen en een jongen met lang haar. Ze zitten op een terrein achter de kermis. Dat is wat we te horen kregen.’
‘Philippe,’ zei Dominique geschrokken.
De inspecteur knikte. ‘Straatzanger Philippe. Hij wordt op dit ogenblik door een collega ondervraagd.’
Dinand hief vertwijfeld zijn armen. ‘Maar dit is toch onzin? Philippe lag nog geen half uur geleden te slapen, dat heb ik zelf gehoord en een tijdje eerder snurkte hij zo hard dat zijn tent erdoor bewoog. Hij kan ...’ Hij was ineens stil en wees naar de inspecteur. ‘Het is een misverstand. U moet de jongens hebben die er met de boot vandoor zijn.’
Delonde reageerde of iemand hem met een speld in zijn achterste had geprikt. ‘Welke boot?’
Dinand wees naar de havenkant. ‘Er lag vannacht een boot, een klein bootje, daarginds. Twee jongens kwamen eruit en twee gingen erin vlak na de overval. Ze hadden haast en ze spraken ook over politie. Die ene zei iets als: straks barst het hier van de politie.’
De inspecteur draaide zich met een ruk om, opende het portier en brulde: ‘Gargani? Naar de havenkant, als de bliksem. Kijk uit naar een bootje.’
‘Nee,’ riep Dinand.
‘Wat nee,’ snauwde de inspecteur.
‘De boot is allang weg. U moet niet hier zoeken, maar aan de andere kant van de haven.’
De inspecteur aarzelde en knikte toen kort. ‘Gargani, wacht.’ Hij keek Dinand aan. ‘Wat was het voor boot?’
‘Blauw,’ zei de jongen snel. ‘Een klein, blauw ding, een soort grote walnoot met een oude Yamaha-motor van drieëneenhalf PK, zo’n oud eivormig geval.’
Delonde gaf de gegevens door en smakte het portier dicht. ‘Dat betekent dat we de blokkades op de wegen wel kunnen opheffen,’ zei hij zuur. ‘Waarschijnlijk waren het inderdaad de overvallers.’ Hij kneep in zijn neus, terwijl zijn ogen heen en weer schoten. ‘Bij de disco’s is een aanleghaven. Aan de rand van dit terrein liggen nooit boten. Veel te gevaarlijk met dat basalt, je bodem schuurt erop kapot. Weet je zeker dat je me niet voorliegt, jongen?’
Dinand keek de inspecteur aan vol oprechte verontwaardiging. ‘Natuurlijk weet ik dat. Wat is het toch voor onzin dat ik de schuld krijg van alles wat in Cap d’Agde niet deugt? Wie is degene die mijn naam heeft genoemd?’
‘Zomaar iemand,’ zei de inspecteur alsof het niets te betekenen had. ‘Dus jij beweert dat Philippe op het tijdstip van de overval lag te slapen?’
‘Ervoor in elk geval wel. En vlak erna ook.’
‘Goed,’ zei Delonde. ‘Vertel me dan eens heel precies wat je vannacht hebt gedaan. Doe het op je gemak.’ Hij gaapte. ‘Sla niets over. De nacht is nog lang.’
Vijf kwartier later had Dinand zijn verhaal drie keer verteld en zag hij grauw van vermoeidheid. Ook Dominique was uitgebreid aan het woord geweest, maar haar verhaal was eenvoudig. Net als de vorige nacht was ze door alle sirenes heen geslapen en dat was geen wonder, zei ze, want ze had een drukke dag achter de rug en ze had een goede slaap over zich.
Ze vroeg zich af waarom de inspecteur niet opstapte toen ze waren uitgepraat, maar ze durfde het hem niet te vragen.
Ze bleven zwijgend zitten en staarden elkaar aan.
Dat duurde tot er op het portier werd geklopt. Delonde stapte uit en hees zich na bijna tien minuten weer op de chauffeursplaats.
‘Het verhaal van Philippe klopt met dat van jou,’ zei hij tegen Dinand. ‘Hij heeft verklaard dat hij je een paar keer heeft wakker gemaakt. Eerst omdat drie pony’s weg waren en daarna omdat hij mensen op het terrein had gehoord.’ Hij trok weer aan zijn neus en keek alsof het hem verbaasde dat het lichaamsdeel nog steeds vastzat. ‘Jij bent zijn alibi en hij is het jouwe. Veel is het niet en ik zou jullie mee kunnen nemen naar het bureau, maar als ik eerlijk ben ...’ Hij zuchtte en knikte naar de grote politieman die geen woord had gezegd. ‘Kom mee,’ zei hij. ‘Voorlopig heb ik er genoeg van.’
Hij keek Dinand aan. ‘Wil je weten waarom ik je niet meeneem? Ik neem je niet mee, omdat de beschrijving van het bootje klopt. Het is gevonden aan het uiteinde van steiger E, aan de andere kant van de haven. De boot hoort daar niet. Er hangt een Yamaha achter, precies zoals je zei. Boot en motor zijn zo oud en zo gek van vorm dat ik niet geloof dat je zoiets uit je duim hebt gezogen. De boot lag vannacht hier, daar ga ik van uit. We nemen vingerafdrukken, misschien levert dat iets op.’ Hij maakte een gebaar of hij weer in zijn neus wilde knijpen, maar hield zich in. ‘Er blijven politiemensen op de bruggen. Ik wil niet dat jullie van het eiland af gaan. Begrepen?’

‘Barst,’ zei Dominique, terwijl ze de inspecteur nakeek. ‘Barst met je roteiland, je rot-Cap d’Agde en je rotpolitie. Gisteren mochten we Agde niet uit, nu mogen we het eiland niet meer af.’
‘Morgen worden we opgepakt omdat we de president hebben ontvoerd,’ zei Dinand nuchter. ‘Als ik hier lang blijf dan val ik zittend in slaap. Zullen we ons morgen kwaad maken? Ik ben echt hondsmoe.’
‘Barst,’ zei Dominique weer. ‘Ik word knettergek van deze rotplaats.’
Dinand wierp haar een kushand toe. ‘Ga slapen, zus,’ zei hij. ‘Als het straks licht is dan ziet de wereld er anders uit. Iemand probeert ons een verschrikkelijke loer te draaien en het gekke is dat ik voortdurend het gevoel heb dat ik moet kunnen raden wie het is. Misschien krijg ik een idee als ik geslapen heb.’
‘Ik help het je hopen,’ zei Dominique geeuwend. ‘Lukt het je niet dan zie ik ons morgen in een politiebureau belanden.’
‘Hou moed,’ zei Dinand, terwijl hij de Saviem uitstapte.
Hij wankelde naar zijn tent en had nog net de fut om zijn schoenen uit te trekken. Met kleren en al gleed hij in zijn slaapzak.
Dominique moest het eens weten, dacht hij nog. Met kleren en al, ik lijk Philippe wel, die houdt volgens mij zijn schoenen aan in bed.
Hij dacht na over schoenen tot hij in slaap viel en toen hij wakker werd had hij het gevoel dat hij de hele nacht over schoenen en laarzen had gedroomd.
Hij werd er niet chagrijnig van. Integendeel. Hij werd wakker met een uiterst prettig gevoel. Hij wist wat hem de afgelopen vierentwintig uur dwars had gezeten. Waar het door kwam wist hij niet, maar schoenen en laarzen hadden ermee te maken. Dromen ook. En iets wat hij had gehoord, terwijl hij nog half nadroomde. Iemand had iets gezegd en hij wist precies wat het was.
Ik heb de sleutel, dacht hij. De sleutel tot de brand en waarschijnlijk ook tot de overval.
Ik weet wie de daders zijn.