14. Dominique hoort een gesprek en Dinand steelt een snorfiets

Ze liepen naast elkaar heel dapper de kamer in, maar bleven op een paar meter afstand van de man staan.
‘Hij is wel heel groot,’ zei Dominique voorzichtig.
Dinand schudde zijn hoofd. ‘Dat valt wel mee. Zijn buik is groot, dat is ’t ’m. Het lijkt wel een ballon.’
‘En hij snurkt alsof hij de ballon opblaast.’
Dinand schoot in de lach. ‘Je hebt gelijk. Hij puft alsof hij een luchtbed moet opblazen en elke keer als hij ademt, gaat zijn buik omhoog.’
De man lag op zijn rug en over zijn dikke buik spande een strak, blauw T-shirt dat te kort was waardoor een reep bloot, wit vel te zien was.
‘Hij is knap smerig,’ zei Dominique met een vies gezicht. Dinand schoof met een voet een wijnfles aan de kant en liep naar de man toe.
‘Hallo,’ zei hij. ‘Hallo. Wakker worden.’
De man pufte door en ze zagen kleine spuugbolletjes bij zijn mondhoeken elke keer als hij uitademde.
‘Hij stinkt naar wijn.’
‘Al stonk hij naar het riool. Hij moet hier weg,’ zei Dinand. Hij pakte een half verkoolde plank en tikte de man voorzichtig tegen een schouder. ‘Hallo! U moet wakker worden.’
De man kreunde en rolde zich op zijn zij. Onverwacht viel hij terug op zijn rug en meteen opende hij zijn ogen. ‘Drinken,’ zei hij met een schorre stem.
Dominique deed geschrokken een stap achteruit. ‘We ... we hebben geen water bij ons,’ stamelde ze.
De man keek haar aan of hij zijn ogen niet geloofde. ‘Geen water. Wie drinkt er nou water? Ik wil wijn.’ Hij pakte een fles, merkte dat er niets meer in zat en gooide hem tegen de muur aan stukken. ‘Wijn,’ zei hij. ‘Dorst.’
Dominique deinsde achteruit en wenkte Dinand.
‘Hij moet hier weg,’ fluisterde ze, ‘en snel ook.’
Dinand keek nijdig. ‘Moet je mij vertellen. Maar hoe wil je dat voor elkaar krijgen? Een kraanwagen huren? Die buik van hem krijgen we samen nog geen centimeter omhoog en uit eigen beweging zie ik hem niet vertrekken.’
Dominique trok hem verder van de man weg. ‘Ik heb een idee. Kijk niet gek op en zeg overal “ja” op. We moeten hem weglokken. Naar het strand of zo.’ Ze keek naar de man die al de flessen bekeek en zei: ‘Mijn broer zal u helpen.’
De man gooide weer een fles stuk. ‘Dorst,’ gromde hij. ‘Mijn broer heeft wijn. Op het strand. U mag een fles,’ zei Dominique snel.
Nu keek de man wel op. ‘O, ja?’
‘Ja,’ zei Dinand. ‘Loop maar mee.’
‘O,’ zei de man. Hij ging moeizaam staan en deed wankelend een stap.
Net een logge beer die ontwaakt uit zijn winterslaap, dacht Dominique. Hij denkt niet na. Het enige wat hij wil is drinken.
‘Wijn,’ zei de man en hij deed een paar passen, terwijl hij met zijn armen zwaaide om zijn evenwicht te bewaren. Dinand liep naar buiten en bleef staan. Hij keek Dominique strak aan en bewoog zijn mond zonder dat hij geluid maakte. ‘Hoe,’ deed de mond.
‘Lok hem weg en ren terug,’ fluisterde Dominique.
‘Intussen kijk ik in de bergplaats.’
‘Ja,’ zei Dinand hardop. ‘Ik heb wijn. Lekkere wijn.’ Hij liep weg en hij was al bijna achter het eerste duin toen hij de man het huis uit zag strompelen.

Dominique wachtte tot de man op veilige afstand was en liep naar de open haard. Ze trok aan de hendel in het afvoerkanaal en zag het houten deel van de schoorsteenmantel naar voren komen. Ze trok nog een keer heel hard en hoorde dat de eikehouten balk knarsend een centimeter verder schoof.
Weer zag ze de spleet en weer had ze geen zaklantaarn bij zich waardoor ze niet kon zien of er iets in de geheime bergplaats lag.
Kwaad greep ze het hout en trok uit alle macht. Het verschoof nog geen millimeter en na een paar minuten gaf ze het op.
Stampvoetend staarde ze naar de haard, terwijl ze haar vuisten balde en zin had om de schoorsteen met een bijl te lijf te gaan.
‘Ik heb geen bijl,’ zei ze hardop. ‘Ik heb geen bijl en ik heb geen moker. Ik heb niet eens een stuk ijzer.’
Ze ging het huis uit en liep langzaam langs het hek van de camping. Ze stond voorovergebogen in een kuil vol stukken hout en plastic afval te rommelen toen ze brommers hoorde. Eerst dacht ze dat het geknetter op de camping klonk en tegen de tijd dat ze doorkreeg dat ze zich vergiste was ze bijna te laat.
Ze verstarde, keek in de richting van het geluid en zag, op een afstand van een paar honderd meter, twee kleine bromfietsen die over het smalle pad zwoegden.
Dat is Wally, dacht ze. Hij heeft iemand bij zich.
Ze draaide zich met een ruk om en rende naar het huis. Haar voeten maalden door het zand en ze haalde adem met haar mond wijd open.
De lucht gierde door haar keel toen ze de kamer binnenstormde en zich op volle kracht tegen de houten schoorsteenmantel wierp. Piepend schoof het blok naar achteren en tot haar grote opluchting zag het er weer uit alsof het nooit had bewogen.
Ze keek rond en zocht een bergplaats voor zichzelf.
Het plafond, dacht ze. Als ik me daarop kan slingeren dan ben ik veilig.
Ze keek naar het afgebrokkelde plafond waarvan langs de achterwand een deel was blijven zitten. Aan de randen staken de stukken betonijzer uit; een deel ervan was verbogen en hing in de lucht als dunne takken met blaadjes van betonresten.
Ze kromp in elkaar, spande de spieren van haar rug en haar benen en sprong op als een veer die zich ontspant.
Ze greep met de ene hand de betonrand en met de andere een staaf van het bewapeningsijzer en zwaaide zich heen en weer. Bij de derde keer trok ze haar benen op in de richting van haar borst en slingerde ze zich achterwaarts door de lucht tot haar bovenbenen op de vloer van de verdieping lagen.
Vlak buiten het huis hoorde ze stemmen en angst gaf haar extra kracht. Met een ruk schoof ze op de vloer en meteen wentelde ze zich naar de rand. Stukjes beton ritselden naar beneden en een wolk stof deed haar bijna niezen.
Als ze maar niets merken, dacht ze, terwijl ze met twee vingers haar neus dichtkneep om een niesbui te smoren. Met open mond ademhalend lag ze languit toen onder haar voetstappen klonken.
‘Niemand,’ zei een kwade stem. ‘Er is niemand. Geen vent te bekennen.’
‘Hoe kan dat nou,’ zei een veel lichtere stem. ‘Ik heb hem zelf gezien. Het was die zwerver, je weet wel, die met die dikke buik. Die ruziezoeker.’
Met grote ogen van schrik lag Dominique te luisteren.
Toto, dacht ze. Hoe kan dat nou. Zijn vader is overvallen door Wally en nou komt hij mee om Wally een handje te helpen tegen een dronken zwerver. Ik snap er niets meer van. Of hebben ze niets met de overval te maken en zitten Dinand en ik helemaal fout?
Nerveus luisterde ze verder naar de ruzie.
‘Waar is het?’ vroeg Toto.
‘Daar natuurlijk,’ antwoordde Wally. ‘Waar denk je anders dat het is?’
Dominique bewoog zich voorzichtig en gleed als een slang naar een plaats waar de vloer was gespleten. Met één oog kon ze een deel van de kamer zien.
Toto stond vlak bij de haard en hij stak een hand uit in de richting van het rookkanaal toen Wally naar hem toe liep. ‘Niet doen,’ zei de discjockey.
‘Hoezo, niet doen? Het is het geld van mijn vader.’
‘Je blijft eraf! Jij moest mee om die zwerver te verjagen en dat was alles. We moeten hier wachten, maar nergens aankomen. Ik krijg gedonder als je zo doorgaat en daar heb ik geen zin in.’
Dominique loerde met een rood hoofd van de spanning naar beneden.
Dus we hadden toch gelijk, dacht ze. Wally heeft met de overval te maken en het geld is hier. Ik snap alleen niet waarom hij op is komen dagen met Toto in plaats van met Philippe. Zou Toto inderdaad meegeholpen hebben zijn eigen vader te beroven? Ik vraag het me af.
Ze zag dat het Toto moeite kostte om bij de open haard vandaan te gaan, maar na een poosje liep hij naar een hoek van de kamer en ging hij met een plof op de grond zitten. ‘Hoe lang moeten we wachten?’
Wally haalde hoorbaar zijn neus op. ‘Tot we uitgewacht zijn. Weet ik veel. Hier, ik heb Chocotofs bij me. Eet wat, dan hou je je tenminste stil.’

Dinand had meer dan een kwartier nodig om de halfdronken zwerver van zich af te schudden en liep daarna snel terug naar het uitgebrande huis. Hij stond op het punt om Dominiques naam te noemen toen hij de snorfietsen zag.
Hij had een goed geheugen voor voertuigen en hij herkende ze meteen.
Bleek van schrik liet hij zich vallen en met een bonkend hart van de spanning kroop hij naar het huis.
Was Dominique gepakt? vroeg hij zich af. Of was ze gevlucht, maar waar was ze dan?
Hij haalde opgelucht adem toen hij Wally en Toto naast elkaar op de grond zag zitten. Ze zagen er allerminst uit of ze een gevangene hadden, maar veel meer als jongens die zich stierlijk verveelden.
Niek is in de buurt, dacht Dinand, maar ik denk niet dat ze het geld van de overval al heeft, want dan zou ze me tegemoet zijn gekomen. Ze is in de buurt en wacht tot die twee weggaan. Ik zal haar een handje helpen.
Hij kroop terug naar de snorfietsen en bleef er grinnikend naast zitten.
Zie je wel, dacht hij, de sleutels zitten in het contact. Ik zou ze ook niet meenemen als ik in een gebied zonder mensen tien meter verderop moest zijn. Even kijken, deze van Wally is het nieuwst, dus die neem ik.
Hij trapte de snorfiets aan, gaf een beetje gas en draaide zich om naar het huis.
‘Hé, sukkels,’ brulde hij. ‘Stomme Toto. Pak me als je kunt.’ Hij gaf de andere snorfiets een zet zodat hij omviel en reed een paar meter weg.
‘Pak me dan, sufferds,’ riep hij opnieuw.
Met een brede grijns zag hij Toto en Wally zij aan zij naar buiten stormen en naar hem toe rennen.
Ik moet ze allebei weglokken, dacht hij. Als ze met z’n tweeën op één snorfiets gaan zitten dan halen ze me nooit in. Hij reed weer een klein stukje weg en bleef toen staan.
Hij schudde bijna van het lachen toen hij zag hoe beide jongens met de brommer stonden te worstelen. Toto won en hij ging op het zadel zitten, maar Wally schoof achter hem en sloeg zijn armen om het middel van zijn grote vriend.
Knetterend kwam de motor tot leven en slippend maakte de snorfiets vaart.
Dinand nam de tijd om een lange neus te trekken naar zijn achtervolgers voor hij gas gaf. Hij stuurde zijn brommer de prairie op en reed door het woeste terrein langs het duin tot hij dicht bij de plaats was waar Dominique de Foresters achter had gelaten.
Toen hij in het zand bleef steken, sprong hij uit het zadel. Hij ploegde zich naar de pony’s, maakte Atkin los en zwaaide zich in het zadel.
Achter zich hoorde hij hoe Wally overstapte op zijn eigendom en de motor aantrapte.
Prima, dacht hij. Snorfietsers achtervolgen ponyrijder. Drie keer raden wie er wint in het mulle duinzand.
Dominique had Dinand horen roepen en ze had met ingehouden adem liggen wachten tot Toto en Wally het huis waren uitgerend.
Toen het geluid van de tweede snorfiets was weggestorven, kroop ze naar de rand van het plafond en terwijl ze zich liet zakken wist ze hoe ze de spleet van de geheime bergplaats groter zou kunnen maken.
Betonijzer, dacht ze. Ik heb buiten lopen zoeken naar een staaf, terwijl er tientallen in het kapotte plafond zitten.
Ze greep een staaf en boog die net zolang heen en weer tot- ie afbrak.
Hijgend van inspanning liep ze naar de open haard en trok aan de hendel in het rookkanaal.
De balk schoof weer naar voren en toen de ruimte erachter een paar centimeter groot was wrikte ze het betonijzer in de spleet. Ze gaf een ruk en zag het betonijzer langzaam doorbuigen.
Net toen ze wilde opgeven, kwam het blok hout in beweging. Het verschoof een millimeter, toen nog een millimeter en plopte opeens naar voren, net als een kurk die eerst niet uit een fles wil en dan, onverwacht, naar buiten schiet.
Dominique verloor haar evenwicht en viel languit op de grond, terwijl het zware stuk hout met een doffe bons tussen haar voeten viel.
Hijgend kwam ze overeind.
‘Eindelijk,’ zei ze. ‘Eindelijk kan ik eens iets zien in de bergplaats.’
Ze boog zich naar voren en keek. Ze keek lang en met steeds meer plezier.
‘Een geldkist,’ mompelde ze. ‘Een geldkist die bijna de hele bergplaats vult. Het moet het kistje zijn dat vannacht uit Le Magie is meegenomen, dat kan niet anders.’
Het kostte haar moeite om het kistje uit de bergplaats te krijgen en ze had zweet op haar bovenlip toen het zover was. Daarna verliep de operatie vlot. Ze stroopte een oude plastic zak over de kist en liep naar buiten.
Begraven, dacht ze. Ik moet de kist verstoppen voor Toto en Wally terugkomen of voor hun geheimzinnige baas arriveert. Ze moesten wachten, zeiden ze, dus er moet iemand komen. Misschien Philippe, maar ik geloof nooit dat Philippe de baas van een bende is. Ze wachten op iemand die ik niet ken en dat betekent dat ik niemand kan vertrouwen.
Ze begroef het kistje in het duin vlak bij een struik die herkenbaar was aan een grote verdorde tak en ging daarna terug naar haar schuilplafond, waar ze ging liggen hopen dat Dinand zich niet zou laten pakken.

Dinand had zich in lange tijd niet zo lekker gevoeld. Hij liet Atkin langs de rand van het duin draven en elke keer als Toto en Wally te dichtbij kwamen reed hij het mulle zand in.
De snorfietsen konden daarin nauwelijks vooruitkomen en een paar keer moesten zijn achtervolgers afstappen en hun voertuig moeizaam vooruit duwen.
Hij reed door tot hij bij landerijen kwam die waren omgeven door brede sloten waarin veel water stond.
Hij reed langs een brede sloot tot hij bij een toegangshek kwam en liet Atkin erover springen.
Dwars over het stuk land liep hij naar een tweede stuk. Ook hier was een sloot, maar de verbinding was geen dam met een hek, maar een bruggetje van planken die ver doorzakten toen Atkin erover liep.
Op een stuk met brede sloten maakte Dinand een rondje. Hij zag dat alleen aan beide lange zijden van het stuk grond planken lagen. Ze waren enkele meters lang en niet meer dan twintig centimeter breed.
Hij stapte af, duwde met zijn voet tegen een van de planken en voelde ze veren.
‘Dat is wat ik moet hebben,’ mompelde hij. ‘Vooruit Atkin, over de sloot.’
Met de Forester aan de hand liep hij voorzichtig over de planken. Het ging net, al kraakten ze onrustbarend.
Toen hij aan de andere kant was, trok hij snel de planken weg. Hij sleepte ze mee tot hij bij een greppel kwam en smeet ze erin.
Hij keek naar de sloot. Daar komt geen brommer over, dacht hij. Ik ben veilig als ik aan deze kant blijf, maar ik wil niet veilig zijn. Ik wil ze een vreselijke poets bakken.
Hij zag Wally en Toto het stuk land aan de andere kant van de sloot oprijden en haalde diep adem.
‘Nu komt deel twee,’ zei hij tegen Atkin. ‘We springen over de sloot en rijden recht op die sufferds af. Als we de planken aan de andere kant wegtrekken, zitten ze in de val. Die brommers krijgen ze nooit de sloot over, dus ze zullen ze achter moeten laten of een nieuw bruggetje moeten maken en dat zal ze een hele hoop tijd kosten.’
Wally en Toto gaven een schreeuw van blijdschap toen ze Dinand in hun richting zagen rijden en koersten kaarsrecht op hem af.
De jongen zag hen komen en kreeg met de seconde meer plezier.
Ik zal ze, dacht hij. Eerst even een stukje toneelspelen en dan toeslaan. Ik krijg me toch ineens een prachtidee ...
Hij leunde achterover, trok aan de teugel en gaf een stevige tik met zijn hakken.
Atkin steigerde en omdat Dinand de teugel naar links rukte, draaide ze geschrokken op haar achterbenen die kant op. ‘Help,’ riep Dinand met lange uithalen. ‘Héééélp! Er is iets aan de hand met mijn pony. Ze is ...’ Hij wist absoluut niet wat hij moest verzinnen en had moeite om niet in de lach te schieten. ‘Hélp,’ riep hij daarom opnieuw.
Toto en Wally keken elkaar aan, zagen dat de pony bleef steigeren en stapten af.
Breed grijnzend liepen ze naar Dinand toe.
‘Kom van die knol,’ riep Wally.
‘Of we trekken je eraf,’ vulde Toto aan.
Dinand liet de teugel vieren. ‘Krijg het heen en weer,’ zei hij vriendelijk. ‘Jullie zijn erin gestonken.’
Hij gaf de Forester de sporen en liep recht op zijn belagers af. Tijd om weg te stuiven hadden ze niet en beide jongens doken naar de grond. In vijf stappen was Dinand bij de snorfietsen en daar liet hij de Forester opnieuw steigeren en een rondje maken. De zwaaiende voorbenen raakten de brommers met klappen als van mokers en krakend vielen de voertuigen om.
‘Genoeg,’ zei Dinand. ‘Ho, Atkin! Kalm maar. De truc is gelukt. De helden liggen plat en hun knalfietsen ook.’
Hij wachtte tot de pony was gekalmeerd en reed naar de enige plaats waar nog planken lagen.
Toen hij aan de andere kant was, trok hij de planken naar zich toe. Hij klemde ze onder zijn armen en liep achterwaarts weg, terwijl hij naar Toto en Wally keek die op hun knieën zaten en hem verbijsterd aanstaarden.
‘Tot ziens,’ riep hij. ‘In Marseillan-Plage is vast wel een winkel waar je de snorfietsen kunt oplappen. Zie maar dat je ze daar krijgt. Zoek het maar uit.’
Hij smeet de planken achter een paar struiken en stapte op de Forester.
‘Kom op, knol,’ zei hij welgemoed. ‘We gaan naar Dominique. Ze zal wel met smart op ons zitten te wachten.’

Dinand vergiste zich, want met de smart van Dominique viel het heel erg mee. Ze had half liggen slapen op het kapotte plafond toen ze opeens opschrok.
‘Niemand,’ baste een zware stem. ‘Geen mens te zien. Waar zijn die twee?’
‘Ze zouden hier zijn,’ antwoordde iemand die hoorbaar zenuwachtig was. ‘Ze zouden die dronken zwerver wegjagen en daarna wachten.’
Dominique had moeite rustig te blijven.
Dat is Philippe, dacht ze. Hij is hier met iemand die ouder is. Iemand met zo’n zware stem moet minstens veertig zijn, misschien vijftig. Wedden dat het ‘de baas’ is?
Ze hoorde Philippe en de man met de zware stem de kamer binnen komen en ze hoorde ook hoe ze schrokken. Secondenlang heerste er een doodse stilte in het huis. Daarna klonk een krachtig ‘merde’.
‘Weg,’ zei de man. ‘De kist is weg.’
Geschuifel volgde en toen zei Philippe met een stem die nog veel zenuwachtiger was: ‘Hoe kan dat nou? Ze zouden alleen maar wachten.’
‘Als ze het geld weggehaald hebben, dan ...’ De man zweeg ineens.
‘Hebben ze niet,’ zei Philippe. ‘Waarom zouden ze?’ Dreunende stappen klonken en Dominique was ervan overtuigd dat de man in de kamer heen en weer liep te stampen.
Ze drukte een oog tegen een spleet in de plafond en staarde naar beneden. Het duurde even voor ze de man onder zich in het oog kreeg en nog veel langer voor ze zijn gezicht goed in beeld had.
Ze duwde een vuist tegen haar mond om een kreet van verbazing te smoren toen ze zag op wie hij leek.
Ik weet wie de baas is, dacht ze, en nu ik dat weet kan ik raden wie de overval heeft geregeld. Ik ...
Ze keek opnieuw en zag Philippe en de man stijf rechtop naast elkaar staan. Ze keken naar buiten waar snoeiharde geluiden klonken.
‘Dominique, ben je daar? Kom te voorschijn. Ik heb Wally en Toto te pakken.’