In het begin
De meeste mensen beroven nooit iemand van het leven. Het is een afschuwelijke daad, zwaar taboe, alleen acceptabel in thrillers. Maar veel mensen zeggen regelmatig: ‘Ik vermoord je.’ Een vrouw kan het zeggen tegen een man die ongevraagd thuiskomt met een gloednieuwe terreinwagen. Een vader kan het tegen een zoon zeggen als hij die terreinwagen in de prak rijdt. Het zijn normale woorden als ze niets betekenen. Gelukkig houdt het zinnetje ‘Ik vermoord je’ meestal niet veel echte dreiging in.
Meestal niet.
Maar wat als die woorden gezegd worden tegen een vrouw die pijn lijdt, een meisje dat pijn lijdt? Een meisje dat misbruikt wordt? Een meisje dat bijna elke dag te horen krijgt dat ze een waardeloze hoer is? Dat meisje was ik. De woorden ‘Hou je stil of ik vermoord je’ waren echt. Dus ik hield me stil. Ik maakte meestal zo min mogelijk geluid. Tegelijk kropten mijn schaamte, mijn isolatie en mijn woede zich op in de jaren waarin ik bad dat mijn problemen zouden ophouden. Ik bad dat ik met rust gelaten zou worden, dat ik, al was het maar voor eventjes, niet verkracht zou worden. Mensen zoals ik zijn vogels in een kooi.
Mijn kooi was mijn huis.
Mijn kooi was mijn eigen bed.
Iemand vermoorden is de gruwelijkste en minst beschaafde manier om een probleem op te lossen. Maar het gebeurt niet in een vacuüm als er normale mensen bij betrokken zijn. Spanningen bouwen zich mettertijd op als in een snelkookpan. Gaat mijn verkrachter de volgende keer te ver en maakt hij me dood? Moet ik mezelf doden zodat ik al die pijn niet meer hoef te voelen?
Voor mensen met dit soort ervaringen is moorden echt. Iedereen kan dood, daar is niet veel voor nodig. De meeste slachtoffers overwegen zelfmoord. Maar soms fantaseren we, vervuld van schuldgevoel, over de dood van onze verkrachters. Niet dat we het per se zelf willen doen. In onze nachtmerries is hij in één klap dood na een auto-ongeluk. Niet zo’n vreemde gedachte, want hij stapt continu bezopen in de auto. Of misschien lokt hij een gevecht uit met iemand die hem aankan en hem ook echt te grazen neemt. Maar stel nou, even hypothetisch gesproken, dat de verkrachter in gevecht raakt met zijn slachtoffer en zij hem op wonderbaarlijke wijze overwint en ervandoor gaat? Dan kan ze ontsnappen naar een gelukkiger leven, waarin ze ook eens een nacht kan doorslapen. Dan kan ze ergens naartoe waar het donker haar geen doodsangst aanjaagt. In dromen kunnen dit soort scenario’s uitkomen.
In het echt is er meestal een wapen voor nodig om een sterke man te overmeesteren. Dus gaat de fantasie verder: stel nou dat ze op de een of andere manier aan zo’n wapen weet te komen? Stel dat ze het gebruikt? Stel dat ze hem zelf vermoordt? En zo worden de woorden ‘Ik vermoord je’ een verwrongen soort werkelijkheid.
Vrouwen staan niet bekend om hun moordzuchtigheid. Volgens het ministerie van Justitie plegen ze maar tien procent van alle moorden. Maar als ze het doen, vermoorden ze in een op de drie gevallen hun eigen partner of een familielid. Uit criminologisch onderzoek blijkt dat vrouwen het meestal niet van plan waren, dat ze niet eens wisten dat ze ertoe in staat waren en dat de beslissing vaak pas een paar seconden vooraf valt. Mannelijke moordenaars handelen vaker met opzet en niet per ongeluk. Ze weten al lang van tevoren precies wat ze gaan doen. Mannen distantiëren zich ook niet emotioneel van hun misdaden. Maar vrouwen, vooral verkrachtingsslachtoffers, kunnen zich soms niet eens precies herinneren hoe ze het hebben gedaan. Als ze het zich wel herinneren, krijgen ze geen adem meer en komt er alleen maar gal naar boven. Ze krijgen een paniekaanval of een zenuwinzinking. Ze lijden te erg onder wat ze hebben gedaan – en waarom ze het hebben gedaan – om de details naar boven te kunnen halen, volgens onderzoeker Jack Levin aan de Northeastern University. Vaak moorden vrouwen omdat ze bang zijn dat ze zelf vermoord worden.
De meeste mensen hebben niet zulke gedachten over de dood, maar ik heb ze het grootste deel van mijn leven gehad.
*
Doden is meer iets voor dieren als de zeearend. Die moet jagen om zichzelf en zijn kuikens te voeden en het hoeft hem niet aangeleerd te worden. St. Louis, de stad waar ik vandaan kom, staat erom bekend dat er in de wintermaanden arenden komen. De mensen staan er niet bij stil, maar het kan aardig koud worden in Missouri, met sneeuw, ijs en ijzel. Dan komen de arenden.
IJsvrij was een traktatie voor de meeste kinderen. Maar toen ik iets ouder werd, ging ik het minder leuk vinden. Thuisblijven was geen vakantie, het was vaak een straf. Ik wilde ook een arend zijn, groot en sterk, met een scherpe puntsnavel om me mee te verdedigen. Ik droomde van vleugels waarop ik weg kon trekken als het seizoen veranderde. Als het buiten op zijn allerkoudst was, zag ik ze wel eens bij de Mississippi. Ze hingen graag rond in de buurt van het modderige water van de rivier. Het schijnt dat dit de beste plek is om eten te vinden en nesten te bouwen in de platanen. Arenden jagen op vis, reptielen, kleine zoogdieren en picknickvoedsel. Het kan ze niet schelen of hun eten dood of levend is als ze omlaag suizen met hun dodelijke klauwen in de aanslag. Ze leren zich aan te passen om te overleven. Het zijn gespierde beesten. Taaie, vechtlustige aaseters. Toen ik klein was stonden ze op de lijst van bedreigde diersoorten, dus als ik er een zag, was ik helemaal opgewonden.
Als ik een ander kind was geweest in een ander gezin, zou ik de Amerikaanse arend heel patriottisch als een nobel dier beschouwd hebben. Dan had ik me geconcentreerd op zijn verenpak en zijn schoonheid, in plaats van zijn waanzinnige talent om in leven te blijven. Ik zag de arend als een taai slachtoffer van de menselijke invasie, een dier dat met tanden en klauwen vecht om in leven te blijven. Dat was precies hoe ik me voelde na mijn negende. Er was zo veel van me afgepakt dat ik niet de vrijheid in mijn hoofd had om na te denken over spelen met vriendinnen of over vriendschapsarmbandjes van borduurgaren. Ik vluchtte weg in mijn eigen gedachten, in sport, in mijn fantasie. Ik vond troost bij onze kat Buttercup, mijn hond Prince, het atletiekteam en de school.
Voor mijn achtste was mijn leven veel beter. Ik kon onschuldiger naar de arenden kijken. Ik glimlachte vaker omdat ik het zelf wilde en niet alleen om anderen een plezier te doen. Ik ben op 28 mei 1972 geboren, vlak buiten St. Louis, een stad in de staat Missouri. Ik was een blije baby met een moeder die thuisbleef, die van me hield en voor me zorgde. Ik had een vader die na zijn werk thuiskwam, hoewel hij vaak studeerde achter de gesloten deur van zijn werkkamer.
Mijn moeder hield de boel zo lang als ze kon bij elkaar.
Ze was wel gewend aan de moeilijkheden des levens, want ze had in haar jeugd genoeg meegemaakt. Haar meisjesnaam was Deborah Paulson en ze is op 17 oktober 1951 geboren in Granite City in de staat Illinois. Ze was de oudste van vijf kinderen en ze kon niet wachten om het platteland waar ze was opgegroeid te verlaten. Het eerste huis dat ze zich herinnert had twee slaapkamers, een voor de kinderen en een voor haar ouders. Toen mijn moeder zeven jaar was, kreeg ze acute reuma en lag ze heel lang in het ziekenhuis. Daarna moest ze meer dan een jaar thuisblijven van school. Ze moest rustig aan doen en kon niet eens de trap op naar de bovenverdieping. Ze sliep op een opklapbed in de woonkamer. Haar moeder bracht haar een po, omdat de enige wc van het huis helemaal boven was. De dokter zei dat Debbie nooit kinderen zou kunnen krijgen en dat ze later in haar leven weer acute reuma kon krijgen. Mijn grootmoeder omringde Debbie met zorgen en bezorgdheid. In die tijd was mijn grootmoeder heel lief voor mijn moeder.
Debbie herstelde volkomen en nam wat verantwoordelijkheden op zich. Ze zorgde vaak voor haar broertjes en zusjes, vooral voor de kleinste, Deanna, die dertien jaar jonger was. Intussen was het gezin verhuisd naar een huis met drie slaapkamers, dichter bij het kleine centrum. Ze moesten in de buurt van mijn opa’s werk wonen. Debbie was alleen maar blij dat ze haar kamer met minder broertjes en zusjes hoefde te delen in dit iets grotere huis. Privacy was een ander verhaal en ze hoopte nog altijd dat ze daar wat meer van zou krijgen. Maar het gezin waarin ze opgroeide was zoals het was. Ze hadden regels, zoals altijd voor elkaar opkomen, wat er ook gebeurde. Debbies ouders waren streng en het was niet makkelijk voor haar om zichzelf te zijn, om vrienden te maken en uit te gaan.
De vader van mijn moeder heette Richard Paulson. Mijn moeder heeft me zijn levensverhaal verteld. Hij groeide bij zijn moeder op, als katoenplukker in Pearl in de staat Mississippi. Hij moest op zijn veertiende van school om te werken voor de kost. Als oudste van acht kinderen werd hij de man in huis toen zijn dronken vader het gezin in de steek liet. Richard had een zwaar leven met maar één doel: overleven. Hij groeide op en trok naar Illinois, op zoek naar beter werk. Hij kwam terecht in Granite City, het plaatsje waar mijn grootmoeder Marilyn woonde. Het lag net buiten de stadsgrenzen van St. Louis. Marilyn was de jongste van een gezin met zeven kinderen. Toen ze zes werd, was haar vader hem al gesmeerd, dus ze heeft hem nauwelijks gekend. Richard en Marilyn hadden nogal wat gemeen. Ze snakten allebei naar een hechte band, die ze in hun jeugd hadden gemist, en ze wisten allebei dat overleven in deze wereld niet makkelijk was en dat je er keihard voor moest werken. Ze hadden geen van beiden hun school afgemaakt. Marilyn ging voor Richard van de middelbare school af en maakte haar laatste jaar niet af. Op 27 oktober 1950 trouwde ze met hem, op haar zeventiende. Ze vonden allebei dat een huwelijk stand moest houden, wat er ook gebeurde. De man moest altijd bij zijn gezin blijven. Een stel mocht nooit, onder geen enkele voorwaarde, hun kinderen in de steek laten.
Richard had ook straffe meningen over andere dingen en hij was streng voor zijn kinderen, vooral voor Debbie. Een van Richards zusjes was als tiener zwanger geworden en daar had hij zich enorm voor geschaamd. Debbie mocht dus op haar achttiende nog steeds niet uitgaan in het weekend zonder speciale toestemming. En ze mocht bijna nooit op vrijdag- én zaterdagavond uit. Ze moest een uitgaansavondje kiezen en de andere avond thuisblijven. Dat was wel zo netjes. Ze was tenslotte de oudste en ze moest een goed voorbeeld zijn voor de anderen. Maar sommige regels sloegen helemaal nergens op. Debbie mocht bijvoorbeeld wel de badkamerdeur dichtdoen als ze ging douchen, maar die mocht niet op slot. Ze mocht haar vader hoe dan ook in niets tegenspreken. Hij heeft haar talloze keren een bloedneus geslagen met de rug van zijn hand. Op een keer was het laatste stuk taart in huis verdwenen. Richard zette de kinderen op een rij – Daniël, Daphne, Derek en Debbie – en wilde weten wie dat had opgegeten. Niemand bekende, dus hij roste ze om de beurt af met zijn riem, tot Daphne zei dat zij de schuldige was. Toen werd ze nog harder geslagen.
Hij mocht zijn dochters wel gebruiken en misbruiken, maar niemand anders mocht dat. Richard was extreem beschermend ten opzichte van zijn gezin. Het zou niemand verbaasd hebben om hem op de veranda te zien zitten met een geweer als een van zijn kinderen ooit bedreigd zou worden.
Ondanks zijn strengheid was hij geen mythische figuur. Hij was lang en dun, hoewel hij wel van eten hield. Eigenlijk was hij een verlegen man met een zachte stem, die niet echt een leven had buiten zijn twee beroepen: katoenplukker en vrachtwagenchauffeur. Hij had weinig sociale vaardigheden meegekregen en hij schaamde zich een beetje voor zijn gebrek aan scholing. Hij kon alleen echt praten als hij bier dronk. Dan kon hij grappiger zijn, meer meningen ventileren en zich belangrijker voelen. Dus ging hij steeds vaker naar de kroeg om een ander mens te worden. Hij dronk ook gewoon om zich te ontspannen na een dag hard werken. Dan kwam hij dronken thuis, tot ontsteltenis van Marilyn. Ook mijn moeder haatte zijn drankzucht. Ze heeft nog steeds een enorme afkeer van alcohol. Vooral van de geur van bier. Daar wordt ze misselijk van.
Richard begon Debbie seksueel te misbruiken toen ze dertien was. Mijn moeder heeft me nooit ingelicht over specifieke voorvallen, maar ik hoorde haar erover praten met mijn vader. Door de jaren heen kreeg ik door wat er met haar gebeurd was. Uiteindelijk is ze naar buiten getreden met haar verhaal, in een beëdigde verklaring bij mijn rechtszaak.
Ze verklaarde dat opa Paulson lid was van een mannenclubje waar de leden praatten over seks met hun dochters. Rond de tijd dat hij met deze groep optrok, begon hij aan mijn moeder te zitten. Misschien heeft hij zijn andere dochters ook misbruikt, ik weet niet precies wat hij met wie deed. Ik weet wel dat mijn moeder onder hem geleden heeft van haar dertiende tot de tijd dat ze verkering kreeg met mijn vader. Mijn moeder schaamde zich er zo voor dat ze het zelfs niet vertelde aan Daphne, de zus die qua leeftijd het dichtst bij haar stond. Jaren later hebben ze elkaar hun verhaal opgebiecht en ontdekten ze dat hun vader hen in dezelfde tijd allebei misbruikte.
Toen mijn moeder zestien was, sliepen alle kinderen op houten pallets in de woonkamer, omdat het te heet was in hun slaapkamers. Er was natuurlijk geen airconditioning. Richard kroop naar mijn moeder toe en begon haar te betasten.
‘Hou op, pap!’ riep ze. ‘Hou op!’
Marilyn werd wakker en vroeg haar man wat er gaande was.
‘Niets,’ zei hij.
Marilyn vroeg Debbie om een verklaring.
‘Papa laat me steeds niet met rust. Hij blijft maar aan me zitten,’ huilde ze.
Toen ze dat zei, trok Richard mijn moeder overeind en sloeg haar zo hard hij kon in haar gezicht. Hij kreeg een gigantische woedeaanval en Marilyn rende naar de buren, waar de politie werd gebeld. Debbie had een blauw oog, een ontwrichte schouder en een gezwollen kaak. De politie ondervroeg Debbie niet en Richard wist de politie wijs te maken dat hij alleen maar zo gewelddadig was geworden omdat iemand iets in zijn drinken had gedaan in het café. Marilyn geloofde haar man.
Maar mijn moeder en haar zusjes wisten wel beter. Richard was een gemene smeerlap. Mijn oma kon het fysieke geweld wel zien, maar het seksuele geweld? Ik weet dat mijn moeder haar alles heeft verteld toen ze volwassen was en het eindelijk kon uitspreken. Marilyn zei: ‘Ik wou dat je me dat eerder had verteld.’ Marilyn – een kleine, knappe vrouw – pikte veel van haar man. Zijn drankmisbruik was erg. Maar het seksuele misbruik dat vlak voor haar ogen plaatsvond werd nooit erkend. Ze wist wel dat er wat geknoeid werd, omdat de meisjes klaagden dat papa aan ze zat, zelfs toen ze klein waren. Maar omdat er nooit rechtstreekse beschuldigingen waren geuit – de woorden ‘Ik word hier aangerand’ zijn nooit uitgesproken – kon de situatie stilletjes genegeerd worden. Marilyn vergoelijkte Richards avances altijd met de woorden: ‘Zo is je vader nu eenmaal.’
Marilyn had geen tijd om er erg over in te zitten. Ze had vijf kinderen om voor te zorgen en toen het krap werd met geld, nam ze een baantje in een warenhuis in Granite City om wat bij te verdienen. Ze was altijd druk. Mijn moeder zegt dat ze stond te strijken in de keuken terwijl ze haar kinderen ontbijt gaf. Ze waste kleren nog met een langzaamwasser met een wringer toen andere moeders allang moderne wasmachines hadden. Debbie kan zich nog het verhaal herinneren dat Marilyn op het dak van hun huisje klom om dakspanen vast te timmeren toen ze acht maanden zwanger was. Ze deed gewoon haar plicht, vond ze zelf.
Debbie kon niet wachten om het huis uit te gaan. En dat deed ze. Ze was populair bij de mannen. Ze zag er leuk uit met haar blonde haar, haar groene ogen en haar slanke, vrouwelijke lichaam. Ze is een meter zevenenvijftig lang en woog indertijd nog geen vijftig kilo. Het is jammer dat ze zichzelf altijd zo lelijk vond. Nog meer bewijs dat dat niet zo was: ze werd heel vaak mee uit gevraagd, maar haar ouders stonden maar een uitje per weekend toe. Mannen werden aangetrokken door haar zachte, rustige stem, begrijpend en onderdanig. Die stem kon ook licht humeurig en flirterig klinken. Ze was uitbundig en kwetsbaar, verpakt in een vriendelijk jasje. Het was geen toeval dat ze uiteindelijk met mijn vader trouwde.
Ze ontmoetten elkaar toen ze achttien was. Hij was drieëntwintig en ze werkten allebei bij een levensverzekeraar in St. Louis. Zij was typiste en hij, Thomas Lannert, leerde voor actuaris. Mijn vader zat met een collega in de bedrijfskantine toen hij haar voor het eerst zag. Hij stootte zijn vriend aan en zei: ‘Met die vrouw ga ik trouwen.’ Daarna is hij altijd blijven vinden dat mijn moeder beeldschoon was. Toen ik klein was nam hij me op schoot en dan vertelde hij weemoedige verhalen over haar. Waarschijnlijk heeft hij me het verhaal van hun ontmoeting wel honderd keer verteld. In zijn ogen verbleekten andere vrouwen altijd naast Debbie.
Zij heeft een iets ander verhaal over de dag dat ze elkaar ontmoetten. Ze zag Tom wel degelijk zwaaien, die dag op het werk, maar ze glimlachte terug omdat ze zijn collega er wel leuk uit vond zien.
In haar ogen was Tom in eerste instantie ‘wel oké’, meer niet. Maar hij droeg van die wijde flanellen plooibroeken. Hij was netjes en knap, maar volgens Debbie moest hij eerst maar eens leren hoe hij zich moest kleden. Hij liep er elegant bij, maar zijn stijl was ietwat oudemannerig. Hij had ook altijd een snor, waardoor hij er nog ouder uitzag. Veel ouder dan de luttele vijf jaar die ze scheelden.
Hij kwam vaak langs in de typekamer waar zij aan haar bureau zat en dan vroeg hij haar om wat bladzijden voor hem over te typen. Hij dicteerde ook brieven aan cliënten en bracht die dan naar Debbie op kleine, rode schijfjes, die zij dan voor hem uittypte met haar dictafoon. Ze belde hem via een interne lijn als zijn documenten klaar waren en op een keer vroeg hij of ze een kop koffie met hem wilde drinken.
Debbie zei nee. Ten eerste zat ze midden in een dictaat. Ten tweede dronk ze helemaal geen koffie. Vijf minuten later vertelde mijn moeder aan een collegaatje wat er gebeurd was. Die stootte haar aan en zei: ‘Misschien had je gewoon moeten zeggen dat je een andere keer wel een kopje chocolademelk zou lusten.’ Toen realiseerde Debbie zich pas dat hij haar wel aardig leek. Maar hoe dan ook dronk ze geen koffie. En ze zat nog steeds met die lelijke broek in haar maag.
Mijn vader liet zich mooi niet afschepen.
Hij vroeg haar nog een keer en toen zei ze: ‘Ik heb al een andere afspraak.’ Debbie vertelde dat ze de vrijdag erna een afspraakje met een jongen had en dat ze niets kon beloven voor de zaterdag. Dat was ook waar, maar ze vertelde er niet bij dat ze speciale toestemming van haar ouders nodig had om twee keer in één weekend uit te gaan. Ze wist niet eens of het wel van haar ouders zou mogen als ze het vroeg. Debbie zei tegen Tom dat ze hem nog zou laten weten of ze kon. Toevallig mocht het inderdaad van haar ouders en mijn ouders gingen die zaterdagavond in augustus 1970 uit eten. Ze kreeg te horen dat hij bij de mariniers had gezeten, dat zijn broer een paar jaar terug was overleden en dat hij na zijn afstuderen naar Tahiti was geweest. Ze was onder de indruk. En hij was knap, met zijn diepliggende, felblauwe ogen.
Ze waren nog maar drie maanden bij elkaar toen hij haar ten huwelijk vroeg. Debbie had liever wat langer willen wachten, om hem eerst beter te leren kennen, maar hij bleef aandringen. Hij zei dat ze snel moesten trouwen, omdat hij hoopte toegelaten te worden tot het Genootschap van Actuarissen. Dan zou hij zijn licentie krijgen als praktiserend actuaris. Het genootschap organiseerde maar twee keer per jaar examens en hij was net voor zo’n examen gezakt. Hij zei tegen Debbie dat hij niet zo door kon gaan, omdat hij zo hard moest studeren. Met haar flirten en zich zorgen maken of het wel iets zou worden leidde hem gewoon te veel af om het te kunnen halen. Hij moest zich drie, vier uur per avond kunnen concentreren. Hij kon het zich niet veroorloven om nog een examen te verprutsen, zei hij tegen Debbie. Als hij zakte zou het haar schuld zijn en zijn hele carrière hing ervan af.
Dus moesten ze trouwen. Debbie stelde voor om in juni van het volgende jaar in het huwelijksbootje te stappen. Tom zei november. Hun huwelijk werd gesloten op 27 november 1970.
Ze verwachtte dat ze uiteindelijk toch wel zouden trouwen en daarom stemde ze toe. Debbie geloofde echt dat ze verliefd op hem was. Tom leek immers heel anders te zijn dan Richard Paulson. Een stuk aardiger vooral. Haar vader was een boer met achterlijke opvattingen en gewelddadige trekjes. Tom was slim, een man van de wereld. Hij kon heel lief doen. Hij had het soort charisma dat je kon doen geloven dat de hemel niet blauw was, maar knalroze. En het mooiste was: hij wist wat hij met zijn leven wilde. Tom Lannert was vastberadener en ambitieuzer dan alle andere mannen die ze ooit had ontmoet.
Hij was een stuk beter dan de mannen met wie ze was opgegroeid.
Thuis bij haar ouders kon ze niet meer tegen de heibel, het huishouden, het drinken en het misbruik. Ze wilde haar vaders huis al uit sinds ze dertien was. Toen ze een goed opgeleid vriendje had gevonden, schreef ze aan haar nicht in Mississippi dat Tom haar ‘ridder op het witte paard’ was.
Haar ridder was verliefd op haar. Maar Debbie was niet zo smoorverliefd op hem als veel andere vrouwen waren geweest. En hoe meer ze zich op de vlakte hield, hoe meer hij haar wilde. Ze vond het geen punt om hier en daar wat eisen te stellen. Ze wilde bijvoorbeeld dat hij andere kleren ging dragen. En ze hield niet van mannen die dronken. Ze wilde een man die zijn gezin kon onderhouden. Ze gaf haar mening waar dat nodig was met haar zachte, lieve stem. Die zachte stem betekende dat het menens was.
Het enige waarvan ze droomde was gelukkig worden. Ze hoopte dat ze zou gaan trouwen en kinderen krijgen en nog lang en gelukkig zou leven, als in een sprookje. Ze bewonderde Tom om zijn intellect en zijn energie. Hij had vijf jaren van zware actuarisexamens voor de boeg. Mijn moeder deed alles wat een plichtsgetrouwe echtgenote zoal doet. Ze koos stijlvolle pakken voor hem uit. Ze bracht die pakken naar de stomerij. Debbie deed de boodschappen, de was en de rest, terwijl hij zat te blokken op wiskundige vergelijkingen. Hij kwam thuis van zijn werk in hun driekamerappartementje in St. Louis. Hij at. Dan ging hij aan zijn bureau zitten studeren. Dan verdween hij in een wereld van statistieken en financiële theorieën. Zij hoefde alleen het huishouden maar te doen. Ze ging zich al snel eenzaam voelen en raakte verveeld. Als ze klaagde, zei hij dat ze een opleiding moest volgen. In die tijd had ze daar helemaal geen zin in. Ze zei dat studeren haar niet zo makkelijk afging als hem. Misschien zou ze later gaan studeren. Intussen wilde ze iets heel anders.
Ze wilde een kind.
Hij vond het goed. Maar hij wees er wel op dat hij nooit kinderen had gewild voordat hij Debbie ontmoette. Hij zou het alleen voor haar doen. Hij zei dat het maar goed was dat ze ja had gezegd tegen dat tweede afspraakje. Hij zei dat hij haar geen derde keer mee uit zou hebben gevraagd.
Ondanks de voorspelling van de kinderarts kreeg mijn moeder mij zonder complicaties. Ze was eenentwintig jaar oud toen ik in mei 1972 werd geboren. Ze wilden me Lisa Marie noemen, maar de Presleys waren hen voor met die naam. Mijn moeder zag wel iets in de naam Casey, maar mijn vader zei nee, omdat ik immers een baby was en geen hond. Hij had veel bewondering voor de stoere, getroebleerde acteur Stacy Keach, maar de naam ‘Stacy’ vond hij te mannelijk. Oma Lannert was degene die kwam met ‘Stacey’ met een e. Ze zei dat het mooiste meisje bij haar op school zo geheten had. Dus dat was dat. Als ik een jongen was geweest, had ik Scott Thomas geheten.
Zelfs toen ze haar baby – mij dus – al had, bleef mijn moeder altijd verlangen naar nog iets meer, al wist ze nooit precies wat dan. Dat verlangen is me mijn hele kindertijd duidelijk geweest, zij het op een vage, kinderlijke manier. Een ding voelde ik instinctief wel aan: hij hield meer van haar dan zij van hem.
In die tijd was ze een geweldige moeder, maar ik denk niet dat ze ooit een geweldig huwelijk hebben gehad. In het begin hadden ze nog wel periodes waarin ze het goed met elkaar konden vinden. Maar al zolang ik me kan herinneren ruzieden ze heel wat af. Ze was meestal overstuur omdat hij zo veel van huis was en ze kregen ruzie over zijn drankgebruik, ondanks haar eerdere waarschuwingen. Ik vond het allemaal heel verwarrend.
Ik zag haar koken, schoonmaken, boodschappen doen en al dat soort huishoudelijke klusjes. Ze ging niet naar feestjes en ze ging niet op stap met vriendinnen. Ze was in die tijd niet ongelukkig, maar helemaal tevreden was ze ook niet. Ze wilde graag dingen leren en ze leerde mij ook graag dingen. Toen ik twee was, bracht ze me het alfabet bij. Toen ik drie was leerde ze me hoe ik mijn eigen naam en telefoonnummer moest schrijven. Toen ik vier werd kon ik al lezen. Mijn vroege scholing was te danken aan haar toewijding. In haar jaren als huisvrouw maakte mijn moeder babyboekjes voor me en later ook voor mijn zusje Christy. Ze ging met ons naar babyzwemmen. Ik heb herinneringen aan een waterskitripje met haar toen ik vier was en Christy bijna drie. Als ik de foto’s zie herken ik ons nauwelijks, omdat we er zo blij uitzien. Mama leerde ons om voor onszelf op te komen. Ze zei altijd: ‘Wat jongens kunnen, kunnen meisjes ook, maar dan beter.’ We hadden haar volledige aandacht, die eerste jaren. Ik wou dat we de tijd hadden kunnen stilzetten en dat we daar voor eeuwig hadden kunnen blijven.
*
Mijn vader, Thomas Lannert, was zesentwintig toen ik werd geboren. Hij was een meter vijfenzeventig lang. Hij was slank, hoewel hij 136 kilo zwaar werd en daarna ook weer afviel toen ik wat groter was. Hij was sterk en atletisch. Hij was knap en ontzettend charmant. Hij had een warme lach die zijn prominente neus en zijn kranige kin goed deed uitkomen. Zijn haar was lichtbruin en in de jaren tachtig had hij bakkenbaarden. Hij had prachtige blauwe ogen waarmee hij me naar believen kon laten smelten of in elkaar kon doen krimpen. Hij was de leuke vader die ons hoog in de lucht gooide en weer opving. Ik mocht urenlang bij hem op schoot zitten, tot ’s avonds laat, en dan praatten we, we keken tv of we deden gek. Toen ik heel klein was bleven we al tot laat op met zijn tweeën. Hij knuffelde me altijd.
Mijn moeder had het soort intelligentie dat je krijgt als je jarenlang rondreddert in een druk en grotendeels disfunctioneel gezin. Mijn vader was gewoon intelligent, punt uit. Hij haalde hoge cijfers aan de universiteit van Missouri en was een trotse alumnus. Hij keek graag collegefootball en was supporter van de Missouri Tigers. Hij studeerde wiskunde en besloot daarmee een carrière als actuaris op te bouwen. Actuarissen gebruiken ingewikkelde wiskunde om goede en slechte uitkomsten te voorspellen. Meestal slechte. Ze helpen bedrijven geld te besparen door hun risico’s te berekenen. Kost het bijvoorbeeld meer om het risico zelf te dragen of om maatregelen te nemen om risico’s te beperken? De meeste actuarissen werken, net als mijn vader, voor verzekeringsmaatschappijen. Ze berekenen hoeveel mensen er statistisch gezien zullen overlijden of hoeveel huizen er binnen zekere tijd waarschijnlijk zullen afbranden. Natuurlijk is het ingewikkelder, maar hij had altijd goedbetaald werk. Hij kon gemakkelijk overweg met wiskundige berekeningen die te moeilijk waren voor de meeste anderen. Hij leek van zijn werk te houden, maar ondanks zijn succes was dit niet de carrière die hij voor ogen had gehad.
Hij wilde vliegtuig- en helikopterpiloot worden, maar hij was nachtblind. Hij zou nooit een luchtvaartuig mogen besturen en dat heeft hem altijd dwarsgezeten. Op zijn achttiende wilde hij net als zijn oudere broer in het leger. Tom koos voor de mariniers. Zijn broer Bill, de oom die ik nooit heb ontmoet, zat bij de luchtmacht. Ze wilden allebei hun land dienen tijdens de Vietnamoorlog. Ze wilden het vrije Westen beschermen, hun vaderlandsliefde bewijzen en met vuurwapens spelen. Maar het liep niet goed af. Toen oom Bill nog in actieve dienst was, knapte er een adertje in zijn hersenen terwijl hij in het zwembad lag. Hij lag 72 dagen in coma. Het hele gezin stond al die tijd om zijn bed heen, volkomen verslagen. Maar hun gebeden konden Bill niet redden. Hij heeft het niet gehaald.
Mijn vader was indertijd marinier in opleiding en hij vond het maar niets. Hij merkte al snel dat het leger niet was wat hij ervan had verwacht. Hij vond het helemaal niet prettig om continu bevelen te moeten opvolgen. Toen hij zich opmaakte voor Bills begrafenis besloot hij niet terug te gaan.
De begrafenis verliep niet zonder drama’s. De hele familie was er. Na de begrafenis zei mijn grootmoeder van vaderskant, Una Mae Lannert, het volgende tegen Tom: ‘Bill was altijd de lievelingszoon van je vader.’
Misschien bedoelde ze het niet kwaad, maar het kwaad was wel geschied. Ik geloof dat ze alleen maar wilde dat Tom meer van haar zou houden dan van zijn vader. Het huwelijk van mijn grootouders was erg problematisch. Ik kan alleen maar vermoeden dat dit niet de eerste verknipte, liefdeloze woorden waren die mijn grootmoeder tegen mijn vader zei. En het was ook niet de eerste keer dat Tom zich volkomen in de steek gelaten voelde door zijn vader.
Mijn grootvader heette Ken Lannert en voor zover ik me kan herinneren was hij een aardige, liefdevolle man. Net als Mae groeide hij op in Eminence in de staat Missouri, een zuidelijk stadje van minder dan vijfhonderd inwoners. Hij was enig kind. Hij was niet lang en hij was niet arm. Integendeel. Hij was een briljante, hoogopgeleide man met een keurige achtergrond.
Mae was een paar jaar ouder dan Ken en ze was ook een stukje langer. Op haar vierentwintigste trouwde Mae met Ken, na de dood van zijn moeder. Oma Lannert vertelde mijn moeder dat ze met Ken trouwde omdat ze hem zo zielig vond. Ze vond het erg voor hem dat hij zijn moeder kwijt was en dat hij zo klein was. Maar de kwaliteit van Maes leven veranderde ook radicaal toen ze trouwde met Kenneth Lannert. Ze was opgegroeid als de oudste van acht kinderen in een tweekamerhutje met aarden vloeren. Toen ze het aanlegde met mijn opa werd ze welgesteld. Als jonge vrouw droeg ze smaakvolle, maar uitdagende zwarte jurken. Ze ging altijd heel stijlvol gekleed en was altijd goed gekapt. Ze kreeg zelfs het populairste huis uit die tijd. Het was indertijd vrij gebruikelijk voor stellen om prefabhuizen te kopen en die zelf op te bouwen. Mae en Ken streken neer in een fijne buurt – St. John in St. Louis – en betaalden 12.000 dollar voor hun roodbakstenen cottage. In 1941 of 1942 was het af. Ik heb veel in dat huis gelogeerd. Ik vond het daar heerlijk.
In dat huis werd het huwelijk van mijn grootouders geteisterd door verdriet en problemen. Hun eerste kind Mary kwam ter wereld met de navelstreng twee keer om haar nek gewikkeld. En alsof de dood van hun dochtertje nog niet ellendig genoeg was, kon Mae haar gevoelens – of het gebrek daaraan – voor Ken niet voor zich houden. Ze vertelde mijn moeder dat ze nooit verliefd op hem was geweest.
Ze zeurde hem aan zijn hoofd over zijn baan, waarmee hij hun geld verdiende. Ken was ingenieur. Hij was van zondag tot vrijdag op pad. Hij ontwierp industriële productiemachines voor grote bedrijven. Hij moest ter plekke aanwezig zijn als zijn ontwerpen werden gebouwd, gebruikt en onderhouden. De weinige tijd dat hij thuis was ging hij in de kelder zitten knutselen. Hij maakte zenders en radio’s en andere apparaten in de kelder van het bakstenen huis dat hij zelf gebouwd had. Hij rookte pijpen met kersentabak.
Hij en Mae hebben tot hun dood in dat huis gewoond.
Mae kon maar niet wennen aan Kens werkschema. Twee jongens opvoeden was zwaar en ze vond het maar niets om er de hele week alleen voor te staan. Ze zei tegen haar zoons dat Ken best dichter bij huis had kunnen werken, maar dat hij graag bij hen uit de buurt wilde blijven en veel wilde reizen. Tom hield veel van zijn vader en hij snakte naar zijn liefde. Voor zijn gevoel kreeg hij die niet, dus groeide hij op met een diepe wrok jegens zijn vader. Het was al erg genoeg dat Ken er nooit was bij hardloop- en honkbalwedstrijden, maar Maes woorden kwamen nog harder aan.
Mae was ervan overtuigd dat Ken haar bedroog als hij weg was. Waarschijnlijk was dat ook zo. Binnen de familie doet het verhaal de ronde dat Ken eens een ernstig auto-ongeluk had en dat er toen een andere vrouw bij hem in de auto zat. Hij ontkende alles en zei dat hij haar alleen maar naar huis bracht na een feest. Maar niemand geloofde dat. Mae dreigde er soms mee dat ze Ken zou verlaten, maar mijn vader zei dan dat ze moest blijven. Tom zei tegen Mae dat hij nooit meer met haar zou praten als ze Ken ooit verliet.
Mijn moeder gelooft dat oma Lannert mijn vader een hoop psychologische schade heeft berokkend. Mae wilde mijn vader helemaal niet volgieten met woede of een monster van hem maken. Ze was niet opzettelijk wreed. Ze had alleen een wanhopige hang naar de liefde van haar zoons. Aan haar huwelijk had ze weinig, volgens de geruchten die ik altijd heb gehoord. En om de een of andere reden wilde ze dat Tom volledig afhankelijk van haar was. Ze was een verstikkende moeder en hij was haar kleintje. Tom groeide op als een kind dat woedend was op zijn vader en verwend werd door zijn moeder.
Ik weet niet waarom mijn grootmoeder dit allemaal deed, maar ik heb alleen haar fijne kant gekend. Oma Lannert was de liefste persoon op aarde en ze was net een oudere, wijzere moeder. Ik hield ontzettend veel van haar.
Toen ik ouder werd, ging ik haar felle, manipulatieve kanten herkennen. Om de boel onder controle te houden zette ze familieleden tegen elkaar op. Ze belasterde haar naasten achter hun rug om. Ze was vooral ook niet meer zo dol op mijn moeder toen die bij mijn vader wegging. Maar in al die jaren heb ik Tom nooit een kwaad woord over oma horen zeggen. Hij had niets op haar aan te merken. Hij trok haar woorden nooit in twijfel. Hij geloofde wat ze zei. Hij hechtte aan wat ze dacht.
Zijn ouders waren moeilijke mensen en misschien groeide Tom daarom op met weinig respect voor autoriteiten. Op papier was hij een uitmuntende student, lid van de studentenraad en topatleet in het hardloopteam van de universiteit. Maar in zijn jaarboek van 1964 maakten bijna al zijn jaargenoten opmerkingen over zijn gefeest en zijn wangedrag.
Een studiegenoot schreef: ‘Fijn dat je mijn vakantiehuisje onder hebt gekotst. Lekker bezig.’
Ene Dianne was duidelijk zijn vriendinnetje. Ze schreef flirterig: ‘En nu maar hopen dat je woord houdt en de drank laat staan… Ga liever over op vrouwen. Ik zal je een hint geven: die zijn veel leuker.’
Mijn vader wilde dat alles er aan de buitenkant goed uitzag en dat docenten en volwassenen geen kreukje aan hem konden bekennen. Maar de opmerkingen van zijn jaargenoten laten een heel andere kant van mijn vader zien.
Het kwam niet alleen doordat hij nog jong was. Sommige van zijn problemen waren ernstig. In zijn laatste jaar ging hij om met foute vrienden. Een van die vrienden was écht heel fout. Hij probeerde Tom over te halen om auto’s te stelen en kruimeldiefstalletjes te plegen. Tom en hij zijn op een avond betrokken geraakt bij een knokpartij. Blijkbaar had mijn vader daar geen zin meer in. Hij wilde niet meer geassocieerd worden met die bende. Maar die jongen wilde Tom niet zomaar laten gaan. Hij bleef hem maar intimideren om hem dingen te laten doen die hij niet wilde. Mijn vader was het zat. Hij pikte een pistool mee van zolder bij zijn ouders en bedreigde die jongen ermee toen hij weer eens lastig deed. Het werd vechten. Mijn vader schoot die jongen recht in zijn schouder en ging er toen vandoor. Hij dumpte het pistool ergens om het bewijs te verdonkeremanen, zodat er geen problemen van zouden komen. Zoals mijn vader al verwachtte heeft die jongen nooit aangifte gedaan. Jaren later, toen Tom al met mijn moeder getrouwd was, vroegen zijn ouders hem naar het verdwenen pistool. Hij deed net alsof hij niet wist waar ze het over hadden. Maar die avond vertelde hij mijn moeder het echte verhaal. Dat was de eerste keer dat ze echt bang werd van haar man.
Mijn vader heeft mij ook over dit incident verteld. Toen ik klein was, gebruikte hij het als waarschuwing om alleen met brave kinderen om te gaan en op het rechte pad te blijven. Toen ik ouder werd en alles uit de hand liep, vertelde mijn vader dat hij een keer een jongen had neergeschoten en dat hij mij met alle plezier ook neer zou knallen. Mijn vader had twee kanten: de Goede Vader en de Slechte Vader.
Hij vertelde hoe moeilijk zijn jeugd was geweest. Hij klaagde dat zijn vader nooit thuis was. Hij zei dat zijn vader meer van zijn broer hield. Tom haatte Ken soms echt. Hij haatte hem omdat hij van hem hield, als dat ergens op slaat. Mijn vader koesterde een diepe wrok, maar bleef tegelijk streven naar mijn opa’s goedkeuring. Die kreeg hij zelden. Ken was een aardige man, maar hij wist niet hoe hij zijn zoon moest prijzen, belonen of op de schouder kloppen. Tom kon tien keer actuaris zijn, maar het was nog steeds niet goed genoeg voor Ken. Zo voelde mijn vader het tenminste.
Tom had niet het idee dat hij Ken blij maakte door in het leger te blijven, dus na de dood van zijn broer zwaaide hij af. Mijn vader maakte gebruik van de regeling dat de enige overlevende zoon niet in het leger hoeft en vroeg ontheffing uit de dienst aan. Niemand deed moeilijk en Tom was geen marinier meer. Mijn opa noemde mijn vader ‘de vliegende baron’ en zijn sarcasme zal wel pijn gedaan hebben. Mijn vader zou immers nooit piloot worden.
Na zijn marinierstijd was mijn vader helemaal kapot van Bills dood. Om hem op te beuren kochten oma en opa een flitsende cabrio voor hem, een Plymouth Barracuda. Maar een auto was geen remedie. Tom ging naar Tahiti en liet alle zelfbeheersing varen. Hij heeft daar enorm veel gezopen, gaf hij later toe aan mijn moeder. Hij kwam pas thuis toen zijn visum verliep en hij eruit werd getrapt. Toen accepteerde mijn vader de auto, hij beterde zijn leven en ging studeren. De rest is geschiedenis.
Ik kan me nog herinneren dat hij studeerde voor zijn zware, berucht moeilijke actuarisexamens. Hij moest slagen om zijn licentie te halen. Toen het zover was vond hij onmiddellijk werk en hij werkte zich op tot partner in verschillende actuarissenkantoren. Door zijn werk was hij vaak dag en nacht van huis. Dat vertelde hij ons tenminste. Dat het zijn werk was waardoor hij altijd zo laat thuis was. Ik miste hem als hij zo veel weg was.
Ik was nog klein en ik wist niets over zijn verleden. Ik wist alleen dat hij mijn papa was, die mij knuffelde en kuste. Hij overstelpte me met aandacht en ik kon niets slechts in hem ontdekken.
Hij was het gewoon helemaal voor mij.