Hoe ik een tijger werd
Voor ik naar de kleuterschool ging, verhuisden we naar Manchester in de staat Missouri. Ik vond het niet leuk om Bobby achter te laten, maar mijn moeder zei dat ik wel nieuwe vriendjes en vriendinnetjes zou krijgen en dat ik zou leren zwemmen. Ze vertelde dat er een openbaar zwembad was, maar een paar straten van ons nieuwe, vrijstaande huis. Ze beloofde ook dat ze mijn nieuwe kamer zou schilderen in welke kleur ik maar wilde en ik zei dat ik paars wilde. We hadden net een hond gekregen, een dwergpoedel die Max heette, en ik was dol op hem. Natuurlijk zei mijn moeder dat Max met ons meeging en dat hij een grote tuin met een hek eromheen kreeg om in te spelen. Ik vond het verdrietig om ons oude huis kwijt te raken, maar ik was vooral ook opgewonden over alle nieuwe dingen die zouden komen.
Ons nieuwe huis was schitterend en ik raakte al snel bevriend met een meisje dat Jennifer heette. Mijn moeder was bijna de hele tijd bezig ons nieuwe huis op te knappen, zodat ik meer dan genoeg tijd had om met mijn nieuwe vriendinnetje te spelen. Ik werd kwaad als Christy mee wilde doen, want die was te klein en ze gooide alle bordspelletjes overhoop. Dus Christy bracht meer tijd met mama door en hielp haar met allerlei huishoudelijke klusjes.
Jenny en ik gingen ook met dezelfde bus naar de kleuterschool. We hadden de leukste buschauffeur ter wereld. Hij heette George. Hij was minstens zestig en hij had spierwit haar, rimpels en vriendelijke blauwe ogen. Hij droeg elke dag een uniform met een wit overhemd en zwarte broek, ook al hoefde dat niet per se. Hij kende allerlei kinderliedjes en hij voerde zijn troepje vijfjarigen aan alsof we zijn koor waren. Mijn lievelingsliedje was ‘De wielen van de bus’. We konden behoorlijk lawaaiig worden, maar George glimlachte alleen maar en bleef zingen.
Het leven was zo mooi als het maar kon zijn, maar toen begon ik last te krijgen van een jongen in de bus. Hij heette Butch en hij deed elke dag vervelend tegen me. George riep dan dat hij moest ophouden, maar hij hield niet op. Hij ging in de stoel voor me zitten en gooide dingen naar me, of hij zat achter me en trok aan mijn haar. Ik kreeg een bril en op een dag gooide hij een voetbal in mijn gezicht. Ik had een blauw oog en kwam huilend thuis. Mijn moeder zette me op een stoel en zei: ‘Alles wat jongens kunnen, kunnen meisjes ook, maar dan beter. Laat je niet door een jongen op je kop zitten.’ Ik keek naar mijn beeldje en nam me voor om de volgende keer voor mezelf op te komen.
Die volgende keer kwam eerder dan verwacht. De volgende dag ging Butch voor me zitten en begon weer. Hij leunde over zijn stoel heen en trok aan een van mijn staartjes. Ik zei dat hij moest ophouden en dat hij anders een klap kon krijgen. Hij lachte me uit, schudde zijn hoofd en wilde weer aan mijn haar trekken. Ik trok mijn arm naar achteren, balde mijn vuist en haalde uit. Ik raakte hem recht in zijn oog. Butch begon te huilen.
Ik was ontzettend van mezelf geschrokken en doodsbang voor de gevolgen, maar toen ik in de achteruitkijkspiegel keek, zag ik Georges vriendelijke ogen naar me kijken. Hij glimlachte en knikte me toe. Hij zei niets, maar ik maakte hier wel uit op dat George trots op me was. Toch was ik nog steeds bang voor straf.
Mijn moeder stond te wachten bij de bushalte en ik vertelde meteen wat er gebeurd was. George stond er nog en mijn moeder ging de bus in om even met hem te praten. Toen ze terugkwam, pakte ze mijn hand en liep met me naar huis.
‘Krijg ik nou straf?’ vroeg ik.
‘Nee, maar we moeten het wel aan je vader vertellen.’ Ze gaf een kneepje in mijn hand, maar ik was er niet gerust op.
Ik dacht: o jee…
Ik wachtte in de woonkamer tot papa thuiskwam. Ik was doodsbenauwd. Hoe zou hij reageren? Zou hij boos worden? Zou ik een pak voor mijn broek krijgen? Dat had hij nog nooit gedaan. Waarom was hij nog niet thuis? Meestal was hij rond deze tijd wel thuis, dus waar bleef hij nou?
Hij kwam laat thuis, helemaal vrolijk. Hij rook vaag naar iets. Het was een zware, zoete, steeds vertrouwdere geur. Hij tilde me op en knuffelde me zo hard dat ik moest giechelen. Toen kwam mijn moeder binnen en ik zette weer een somber gezicht op.
‘Tom, Stacey moet je iets vertelen,’ zei mijn moeder.
Hij glimlachte.
Ik zat nog steeds bij hem op de arm en zei: ‘Ik heb Butch vandaag een klap gegeven in de bus.’
‘Waar heb je hem geraakt?’ Hij sloeg een serieuze toon aan.
‘Op zijn oog.’ Ik begon te bibberen. Ik had er geen goed gevoel over.
Hij zette me op de grond en zei: ‘Laat eens zien hoe je dat deed?’
Ik balde mijn vuist en haalde uit in de lucht. Toen keek ik mijn vader aan.
‘Jij bent echt een kleine tijger, hè?’ zei hij met een glimlach. Ik keek naar mijn moeder en die glimlachte ook. Daar stonden we met zijn allen te glimlachen. Ik slaakte een diepe, opgeluchte zucht.
Toen ging de bel. Butch stond op de stoep met zijn ouders. Hij had een flink blauw oog. Mijn moeder en ik deden de deur open om met ze te praten, terwijl mijn vader zich omkleedde. Mijn moeder sloeg een arm om me heen. Nu die mensen ineens voor de deur stonden, wist ik nog steeds niet of ik op mijn kop zou krijgen of niet. Zijn ouders wilden dat ik straf kreeg, dat was duidelijk te zien. De moeder van Butch zei iets, zo zacht dat ik het niet goed kon verstaan, maar mijn moeder liet zich niet intimideren.
Ze zei: ‘Ik ga Stacey niet straffen omdat ze voor zichzelf opkomt.’
Zijn ouders waren kwaad, maar ze konden niets uitrichten. Ze wilden geen ruzie, ze wilden alleen zorgen dat ik mijn straf niet ontliep. Maar die ontliep ik wel.
Pfoeh.
Mijn moeder zei tegen de moeder van Butch: ‘Volgens George zit uw zoon Stacey de hele tijd te pesten. Ik ben trots op haar.’ Ze gaf me een kneepje, een halve knuffel, en ik straalde. Ik kon het niet helpen, maar ik kreeg een brede glimlach op mijn gezicht en ik keek dankbaar naar haar op. Ik voelde me sterk en dapper en dankbaar. Mijn ouders waren allebei trots op me.
Toen we weer naar binnen gingen, was mijn nieuwe bijnaam een feit. ‘Daar is mijn tijgertje. Geef me eens een knuffel,’ zei mijn vader.
Ik rende recht op zijn uitgestoken armen af.
*
In de zomer van datzelfde jaar kreeg ik nog een keer ruzie, maar ditmaal met een meisje. Ze heette Kendra en ze was echt een kreng. Ze was groot en gemeen en ze schold me uit. Ik weet niet meer precies hoe en wat, ik weet alleen nog dat ze met me wilde vechten. Dit was foute boel. Ik rende naar huis om hulp. Misschien kon Christy me helpen, want die stond haar mannetje wel. Of misschien konden mijn ouders me in elk geval vertellen wat ik moest doen. Christy bleek de deur uit te zijn met mijn moeder, maar mijn vader was er wel. Hij lag te slapen op de bank. Het leek me wel in de haak om hem wakker te maken, want Kendra’s voornemen om mij in elkaar te timmeren was iets belangrijks.
Ik schudde hem uit alle macht door elkaar.
‘Er is een meisje buiten en ze wil me in elkaar slaan.’ Ik hijgde en ik was bang. Ik had helemaal geen ruzie met haar gezocht. Dat was meer iets voor mijn zusje. Maar ik wilde ook geen doetje zijn. Ik wilde van Kendra af.
‘Sla d’r maar op,’ zei hij slaperig. Hij leek het wel grappig te vinden. Maar ik vond het helemaal niet grappig.
‘Dat kan toch niet?’ Ik dacht: moet ik haar dan slaan of schoppen? Ik had geen idee, maar het klonk allemaal niet echt leuk. Ik kon alleen maar een grote bek opzetten en daardoor waren de problemen nou juist ontstaan.
‘Gooi maar iets naar haar hoofd, tijger,’ zei hij, terwijl hij van de bank rolde. Ik liep achter hem aan naar de keuken, waar hij me een ei gaf.
Ik ging weer naar buiten en gooide dat ei recht op haar af, of in elk geval redelijk in de buurt. Ik vond mezelf zo stoer, maar eigenlijk maakte dat ei een suffig boogje, als een badmintonpluimpje. Ik miste Kendra totaal, maar ik was trots op mijn poging. Het enige vervelende was dat ze nu nog bozer werd. Het leek me maar het beste om me binnen te verstoppen.
Een paar minuten later kwam Kendra’s vader eraan. Hij klopte op de deur en schreeuwde. Mijn vader maakte zich op voor het tweede gevecht van die dag. Hij beende naar de deur met een mond vol grote woorden. Hij zei dat ik buiten beeld moest blijven. Ik verstopte me om een hoekje en verwachtte dat het flink uit de hand zou lopen. Maar tot mijn verbazing bond hij snel in; hij verontschuldigde zich voor het incident en ging aardig doen. Hij kalmeerde Kendra’s vader en die ging weer weg met zijn dochter. Toen ik vroeg waarom hij niet was gaan vechten, zei hij dat Kendra’s vader hulpcoach was bij de St. Louis Cardinals, het footballteam. Die man was gigantisch, net als Kendra eigenlijk.
‘Ben ik nog wel een tijger als ik verloren heb?’ vroeg ik.
Mijn vader antwoordde: ‘Ik heb één ding geleerd van de Mizzou Tigers, liefje. Soms verlies je wel eens, maar dan ben je in je hart nog steeds een tijger. Jij hebt het hart van een tijger, Stacey.’ Ik denk dat mijn vader zich net zo verslagen voelde als ik, maar we waren wel samen verslagen. We waren een team en dat maakte het oké.