Miss Pinda

 

 

 

De brugklas was veel beter dan de lagere school. De kinderen uit Alhambra, Grantfork en Highland gingen samen naar de middelbare school. Dus in plaats van vijftien kinderen zaten er honderd in elk schooljaar, net als in Kansas City. Ik kon tenminste functioneren in een grotere, rumoerige, kleurrijkere sociale omgeving. Eindelijk vond ik kinderen met wie ik kon praten. En mooier nog, ik was zelfs een heel klein beetje populair, omdat ik goed in sport was. De kinderen uit Alhambra hadden eerst wat moeite met die grotere school en verdwenen naar de achtergrond. Sommigen haatten me nog steeds. Maar er waren nu in elk geval andere jongens en meisjes die er anders over dachten.

Die Keith, van Mister en Miss Pinda, bleef een hekel aan me houden. We konden elkaar niet ontlopen omdat we allebei hardliepen. Mijn voeten vlogen gewoon als ik rende en eenmaal in de brugklas versloeg ik hem met gemak. Daar was hij niet blij mee. Ondanks de grootte van de school was er alleen een jongenshardloopteam. De coaches lieten een paar plekjes vrij voor meisjes. Meestal kozen ze er vier, genoeg voor een estafetteteam, en die meisjes waren vaak tweedeklassers. Ik moest twee hele weken op auditie voor dat team en ik kwam door elke ronde heen. Er was nog maar een ronde te gaan. Het team had al vier meisjes, dus ik dacht niet dat ik veel kans maakte. Mijn enige hoop was de sprint. Het team had geen goede sprinter en ik was zo snel als de bliksem.

De coach koos kinderen uit om wedstrijdjes tegen elkaar te lopen. Hij liet mij tegen Keith lopen op de honderd meter. Ik maakte gehakt van hem. Vanwege die ene wedstrijd kreeg ik een plekje in het team en hij niet. Ik had me nog nooit zo geweldig gevoeld. Ik had Mr Pinda verslagen, de jongen die me van de derde tot de zesde klas kapot had getreiterd.

Ik voelde me op dat moment zo vrij. Ik sleepte nog zo veel pijn mee van de lagere school en ineens was dat weg.

Die avond kon ik niet wachten om mijn vader te vertellen dat ik was uitverkoren voor het atletiekteam. Hij was zelf ook hardloopkampioen geweest op de middelbare school. Ik wist zeker dat hij trots zou zijn. Ik rende naar buiten toen ik zijn bananenmobiel zag. Hij stapte uit in zijn bruine pak en zijn brogues.

‘Drie keer raden!’ Ik vertelde alles over de wedstrijden, dat ik Keith had verslagen en het belangrijkste: het team.

Hij zette zijn koffertje neer. Zijn blik stond streng en kil en helemaal niet blij. Hij zei: ‘Een meisje in het atletiekteam? Ik geloof er niets van.’

‘Echt waar!’ Het brok in mijn maag zakte naar mijn voeten. Mijn moeder was blij voor me, waarom hij dan niet?

‘Bewijs het maar,’ zei hij. Hij maakte zijn das los. Hij tekende een onzichtbare startlijn aan het eind van de oprit. Hij zei dat de finish bij de weg lag. Ik bleef wat staan treuzelen en vroeg me af of hij het meende.

Mijn moeder vroeg zich vast af wat er gebeurde. Ze kwam naar buiten en zei: ‘Tom, doe niet zo belachelijk. Ze zit in het atletiekteam.’

‘Ik wil geen wedstrijdje doen,’ zei ik. Ik wist niet of ik moest huilen of boos worden. Het zou allebei alleen maar straf opleveren, dus ik probeerde kalm te blijven. Het leven was altijd makkelijker als ik deed wat hij zei. Hij bleef maar zeggen dat hij me wel kon verslaan. Mijn moeder zei een paar keer dat hij gek was, in zijn nette pak.

Maar vaders wil was wet in ons huis, dus kwam het tot een wedstrijdje over de oprit. Ik won.

‘Nog een keer,’ zei hij.

Ik won weer.

‘Nog eens.’

We bleven de wedstrijd maar overdoen, tot mijn moeder haar stem verhief. ‘Tom, je bent dronken en dit moet nu ophouden.’ Ze was bijna in tranen en ik huilde inmiddels hardop. Een dronken man van honderd kilo, totaal buiten adem, die zijn boze woorden zo ongeveer in mijn gezicht spuugde.

‘Ik kan heus wel winnen,’ zei hij, hoewel hij nauwelijks nog kon praten. ‘Als ik dit pak niet aan had gehad…’ Hij liep naar de deur, eerder boos dan verslagen. Voor hij naar binnen ging, zei hij bars: ‘Meisjes kunnen niet in het atletiekteam.’

Mijn gedachten vlogen naar het huis van oma Lannert. In haar woonkamer stonden foto’s van hem in hardlooptenue, poserend met trofeeën. Ik wilde dat hij van me hield, daarom was ik juist met atletiek begonnen. Als hij het kon, kon ik het ook. Dan hadden we nog meer gemeen. Dan deelden we iets wat de moeite waard was. Ik wilde dat hij redenen had om mij als dochter te willen. Bovendien dacht ik: als hij meer van me houdt, doet hij me misschien minder pijn.

 

*

 

Het ging niet zo geweldig tussen mijn moeder en haar familie. Ze begon te praten over het misbruik waarmee ze als kind te maken had gehad. Mijn grootvader had haar niet verkracht, maar hij had genoeg andere dingen gedaan. Ze zocht hulp bij het opvangcentrum voor slachtoffers van seksueel misbruik op haar school. Mijn moeder zorgde eerst en vooral voor zichzelf. Het was misschien niet goed om zo veel afstand te nemen van haar dochters, maar het was wel een stap in de goede richting om haar eigen problemen aan te pakken. Ze bezocht een maatschappelijk werker en ze deed zelfs vrijwilligerswerk. Ik kon het niet goed verkroppen dat ze nu nog vaker van huis was. Ze probeerde zich los te maken van haar wereld, een wereld waarin ik ook leefde, samen met haar. Ze begon zich zorgen te maken over de andere meisjes in onze familie. Ze vermoedde dat een nichtje van haar misschien seksueel misbruikt werd en van Christy dacht ze het ook. Blijkbaar deed Christy een beetje moeilijk in die tijd, ze luisterde niet naar mama en maakte continu ruzie met haar. Maar zo was Christy nu eenmaal. Ik zag niets bijzonders aan haar.

Ik weet alleen dat er ineens een reeks van vreemde gebeurtenissen volgde. Ik herinner me vaag dat ik alleen achter in de auto zat. Oma Paulson en mijn moeder zaten voorin over me te praten. Ik begreep niet wat ze zeiden, ik wist alleen dat het niet veel goeds was. Toen keek oma naar mij.

‘Stacey, zit je vader met zijn vingers aan je?’ riep oma naar de achterbank.

Ik was diep geschokt. Mijn huid begon te prikken en ik voelde me griezelig in het nauw gedreven. Als er al iets met me gebeurde, dan was dat mijn eigen schuld en wat dacht oma Paulson daar in hemelsnaam aan te kunnen doen?

‘Hoor je me, kind?’ Ze vroeg het nog een keer, met haar arm om de voorstoel, zodat ze zich kon omdraaien om me aan te kijken. ‘Zit er wel eens iemand met zijn vingers op plekken waar hij niet moet komen?’

‘Getsie! Nee! Dat zou mijn papa nooit doen!’ riep ik terug. Ik had geen woorden voor dit onderwerp, ik kon ze niet uitspreken, ik kon ze niet eens bedenken. Het maakt niet uit welk kind je dit zomaar recht voor zijn raap vraagt: het zal altijd ontkennen.

Ze legde haar handen weer in haar schoot op de voorbank.

‘Zie je wel, Debbie, er zit niemand aan Stacey.’

Kort na dit gesprek zette mijn moeder Christy, mijn nichtje Candice en mij in haar tweedeurs auto. Ze reed naar het opvangcentrum voor slachtoffers van seksueel misbruik. Christy, toen acht, en Candice, die vijf was, werden onderzocht op mogelijk misbruik. Ik weet nog dat ik zat te wachten in de wachtkamer; ik zat de hele tijd te kleuren. Ze moesten allebei naar een kamer waar een jonge vrouw ze een miljoen vragen stelde. Ik wist niet eens wat een opvangcentrum was, maar ik wist wel dat ik me verveelde. Christy en Candice scoorden negatief op misbruik. Mijn moeder liet mij niet onderzoeken, omdat ik al tegen oma had gezegd dat er niets gebeurd was. Later bleek dat Candice wel was misbruikt, maar ze had tegen de maatschappelijk werkers gelogen omdat haar moeder net was weggegaan en ze wilde haar vader niet ook nog eens kwijtraken. Maar op dat moment gaf de positieve uitkomst mijn moeder denk ik een veiliger gevoel, alsof alle meisjes in orde waren.

Rond die tijd ging mijn moeder ook de confrontatie met papa aan. Ik hoorde ze.

‘Heb jij ooit iets met Stacey gedaan?’ vroeg ze tijdens een verhitte discussie.

‘Je bent stapel!’ schreeuwde hij. ‘Je bent hartstikke paranoïde. Dat jij toevallig bent misbruikt door je vader betekent nog niet dat ik mijn dochter misbruik.’

‘Je hebt gelijk, je hebt gelijk,’ zei ze bijna beschaamd.

‘Ik zou een kind nooit zoiets aandoen en degene die het wel doet, vermoord ik,’ zei papa.

‘Waarschijnlijk zie ik spoken.’ En dat was het einde van het gesprek. Ze dacht dat ze haar problemen gewoon op mij projecteerde en dat wat haar overkomen was mij nooit kon overkomen. Ze gooide haar verdenkingen op haar werk voor het opvangcentrum en op haar eigen rare gedachtekronkels.

Tijdens dit soort gesprekken stierf er iets in mij. God weet wat hij me zou aandoen als ik de waarheid vertelde. Bovendien gaf zwijgen me kracht. Klikken was zwak. Dan zou ik me voor iedereen moeten schamen, dus ik kon me maar het beste stilhouden. En voor een deel wilde ik mijn moeder ook beschermen tegen de waarheid. Ze zou er kapot van zijn als ze het wist. En ze was al zo vaak overstuur. Wat zou ze doen als ze erachter kwam? De sfeer was al gespannen genoeg als we aan tafel zaten. Als mijn vader en moeder ruzie hadden, leek ons eten wel zaagsel. We kregen het niet door onze keel. Mijn mond houden was een manier om de vrede nog een beetje te bewaren. Ik wilde niet degene zijn die alles nog erger maakte.

Bovendien beschouwde ik mijn moeder als een kwetsbare vrouw. Ik heb wel eens gehoord dat sommige vrouwen tijgerinnen zijn, maar mijn moeder was absoluut niet zo. Ze was niet eens sterk genoeg om voor zichzelf op te komen. Ze dacht dat ze nergens goed in was. Meestal was ze lief en eerlijk, maar dat zijn compleet andere kwaliteiten. Ze had niet de pit die sommige vrouwen hebben. Ze had niet de innerlijke vastberadenheid om het alleen te rooien. Ze was typisch zo’n zachtaardige vrouw die het alleen redt met een sterke man aan haar zijde.

En mijn bijnaam was immers ‘tijger’. Ik was zogenaamd een vechtertje. Ik geloofde dat ik het zelf wel zou rooien en het kwam niet bij me op dat anderen me eigenlijk moesten helpen. Er was niet echt hulp voor me, alleen korte momenten van vrijheid als ik hardliep of als ik met Prince praatte bij zijn geïmproviseerde graf. En trouwens, als er al hulp mogelijk was, dan verdiende ik die toch niet? Ik was een slechte dochter, vies vanbinnen.

Als ik me afvroeg wie me kon helpen, wie me moest helpen, was het enige antwoord: papa.

Hij was mijn enige optie. Hij was degene die me moest helpen. Die me moest beschermen.