Een andere recept voor gumbo
Schulte zei dat hij Christy zou laten gaan als ik deed wat hij zei. Ik had alles gezegd wat ik van hem moest zeggen, op video maar liefst. Maar Christy zat nog steeds vast. Ze werd overgebracht naar de jeugdgevangenis. Ik kon niets meer doen om haar te helpen. Het was een verpletterend gevoel. Na alles wat ik gedaan had, had ik nog steeds geen enkele invloed.
Ik werd formeel gearresteerd. Ik moest voor een blauwe achtergrond staan en een zwart bord omhooghouden waar ‘St. Louis, Afdeling Ondervraging’ op stond, plus mijn naam en een zootje nummers. Ik herinner me nauwelijks het geflits van de camera of de mensen die me van kamer naar kamer duwden op het hoofdbureau van politie.
Op 5 juli werd ik om elf of twaalf uur ’s avonds afgeleverd bij de Claytongevangenis. Ze namen mijn vingerafdrukken af en brachten me naar boven, naar een stikdonkere isoleercel met alleen een wc. Daar kwam ik rond twee uur ’s nachts aan. Ik was al meer dan vierentwintig uur wakker, grotendeels in hysterische staat. Ik liet me op het plastic matras vallen dat op een harde, metalen brits lag. Ze maakten de bedden niet eens op in de Claytongevangenis. Er waren niet eens lakens. Gevangenen bleven er altijd maar kort, tot ze op borgtocht vrijkwamen of werden voorgeleid.
Ik was nog nooit zo uitgeput geweest, maar ik had nog steeds energie genoeg om een beetje bang te zijn. Het besef dat mijn vader dood was, was nog niet helemaal tot me doorgedrongen. Ik geloofde nog niet echt dat hij ’s nachts niet meer zou komen opdagen om me te verkrachten. Maar toen ging mijn celdeur op slot en hoorde ik de cipier weglopen. Toen ik het slot hoorde klikken, klikte er ook iets in mijn hoofd en in mijn hart.
Ik was veilig.
Hij kon me niets meer doen.
Ik moest opgesloten worden om eindelijk vrij te zijn.
Ik viel in slaap. Ik sliep twee uur en dat waren de verkwikkendste uren van totale rust die ik ooit van mijn leven had gekend.
De waarheid was vastgelegd.
Ik had een agent verteld dat ik misbruikt was. Ik had een politieman verteld dat ik mijn vader had vermoord. Voor het eerst in mijn leven hoefde ik me niet te verstoppen. Mijn werkelijkheid was geen smoezelig geheim meer, geen warrig web van leugens.
Om zeven uur werd ik wakker gemaakt en moest ik naar de rechtbank.
Ik werd voorgeleid om de tenlastelegging aan te horen. Ik werd beschuldigd van moord en geweld met een vuurwapen. Mijn borgsom werd vastgesteld op 750.000 dollar. Ik moest verklaren of ik schuldig was of niet schuldig.
Ik hoopte op een wonder. Ik hoopte dat ik me zou kunnen beroepen op zelfverdediging. Ik wist dat het naïef was, maar ik hoopte dat ik kon bewijzen dat het mijn zusje of mij het leven had kunnen kosten als ik hem niet vermoord had.
Ik verklaarde dat ik ‘niet schuldig’ was.
De hamer viel. Ik had nog steeds geen advocaat gezien.
Ik werd overgeplaatst naar de gemeentegevangenis van St. Louis. In die tijd lag die in een westelijk gelegen stadsdeel van St. Louis dat Gumbo Flats heette; nu heet het Chesterfield Valley. Mijn gevangenis werd Gumbo genoemd. Alle gedetineerden – en ik was nu een van hen – gingen naar Gumbo of Workhouse. Workhouse was de bijnaam van de stadsgevangenis.
Ik moest een hoop leren, en snel ook. De gevangenis was een gigantische vergaarbak van vrouwen en er werden tot veertig criminelen gehuisvest in open units met stevig kippengaas eromheen. Er was geen privacy, maar we sliepen in afgeschermde cellen met zes tot twaalf britsen per cel. Gumbo was net een gangsterfilm. Binnen een paar uur leerde ik een kant van het leven kennen die ik nog nooit had gezien. Ik was gearresteerd, vastgehouden, voorgeleid en in een vreemde omgeving neergepoot. Ik was in shock. Ik herinner me dat ik alleen maar kon denken: o mijn god. Mijn zintuigen waren verdoofd, maar werden tegelijk continu overprikkeld.
Op mijn eerste dag had ik het grote geluk dat ik Kim tegenkwam. Ze was een jaar of vijftien ouder dan ik. Er stonden tv’s aan in een ruimte met twaalf of vierentwintig verschillende vrouwen. Mijn verhaal was continu op het nieuws en elke keer als ik mijn naam hoorde, kromp ik ineen. Ik had het liefst willen huilen, maar dat durfde ik daar niet. Ik was niet achterlijk. De vrouwengevangenis was geen goede plek om zwakte te tonen. Kim kwam steeds even naar me toe en zei dan: ‘Het komt wel goed, liefje. Kom maar bij mij zitten.’
Ik week niet van haar zijde. Later die avond zei ze iets waar ik om moest lachen. Het was voor het eerst in twee dagen dat ik weer kon glimlachen.
Een fors, potig meisje tegenover me dacht blijkbaar dat ik haar uitlachte. Ze kwam overeind, stoof op me af en gaf me een dreun. Ik kreeg de kans niet om te reageren – niet dat ik geweten had wat ik moest doen – want voor ik het wist was ze alweer teruggerend en zat ze weer op haar plek.
Ik wist niet wat ik ermee aan moest. Kim zei dat ik me er gewoon niets van aan moest trekken. Ik was doodsbang. Ik zei tegen de bewakers dat ik niet kon slapen op een plek waar vreemde vrouwen je zonder enige reden voor je hoofd beuken. Die avond verhuisde ik naar de andere kant van de gang.
Daar was ik nog veel banger, want hier had ik geen Kim. De gevangenen begonnen door te krijgen wie ik was, via de televisie. Het nieuws ging kort in op vermoedens van misbruik, maar gelukkig hielden ze het vaag. Maar toch, die vrouwen waren wreed tot en met. Ze treiterden me ermee, hoewel ik later ontdekte dat de meesten van hen ook seksueel misbruikt waren. Criminelen gaan altijd op zoek naar de makkelijkste manier om je te pakken, vooral als je een nieuwkomer bent. Ik werd uitgemaakt voor ‘vaderneuker’ en ‘vaderkiller’.
Ik probeerde ze maar zo veel mogelijk uit de weg te gaan tot ik weer iets zou voelen. Het probleem was alleen dat ik niets voelde.
Bij binnenkomst gaven de bewakers ons lelijke, mosterdkleurige uniformen: een jasje met korte mouwen en grote, doorzichtige knopen en een veel te grote broek met elastiek in de taille. Als we onze cellen verlieten, moesten we dat aan. Het was te gênant voor woorden.
Ik was bang en ik verveelde me kapot. De regels van Gumbo kwamen erop neer dat je drieëntwintig uur per dag in je cel zat. We kwamen er alleen uit voor maaltijden, kerkdiensten of recreatie. Recreatie betekende dat je drie keer per week een uur je benen mocht strekken. Mijn eerste paar dagen daar duurden onmenselijk lang. Ik had geen idee wat me te wachten stond. Gumbo was een huis van bewaring voor vrouwen die op hun rechtszaak wachtten of daar nog middenin zaten. De meesten zaten er maar een paar weken of hoogstens een maand.
Maar mijn rechtszaak liet nog bijna twee jaar op zich wachten. De advocaten bleven maar uitstel vragen op grond van dit of dat en de rechter bleef hun verzoeken maar honoreren. De eerste rechter die ik had, ging weg en ik kreeg een nieuwe. Door al dat geschuif met papieren bleef ik langer in Gumbo dan zo’n beetje alle anderen.
Christy kwam me redden. Eind augustus kwam ze vanuit de jeugdgevangenis naar mij toe. Ze was nog maar vijftien, maar ze lieten haar voorkomen volgens het volwassenenrecht. Ze was beschuldigd van medewerking aan een moordcomplot. We waren onafscheidelijk tegen de junks en de bendeleden en de dieven die ons zo volkomen vreemd waren. Het kostte ons een paar dagen om te beseffen dat we helemaal niet zo anders waren dan zij. Wij waren ook criminelen. Tegelijk kostte het ons hoogstens acht seconden om in te zien dat we ons serieus moesten verdedigen. In de gevangenis zijn er twee mogelijkheden: je slaat erop of je wordt zelf geslagen. Dat gedeelte liet ik aan Christy over. Als iemand een van ons een dreun gaf, sloeg Christy haar in elkaar. En ze hield pas op als ze gewonnen had. Niemand kwam ongestraft aan Christy of haar oudere zus.
We deelden een kast waarin we snacks mochten bewaren. Ik kreeg tien dollar per maand van mijn moeder en Christy ook, dus samen hadden we twintig dollar. Dat geld gebruikten we voor zeep, shampoo, marsen en snickers. Ik moest sigaretten en fatsoenlijke shampoo hebben. Tien dollar was niet genoeg. Ik leed enorm onder ons geldgebrek in de gevangenis en Christy ook. Maar onze moeder was niet erg gul.
Ze had geen geld voor een advocaat. We moesten het doen met pro-Deoadvocaten. En ze had ook geen geld voor ons levensonderhoud. Dit was nog maar een van de vele redenen dat onze relatie met onze moeder niet fantastisch was.
Kort nadat Christy van de jeugdgevangenis was overgeplaatst naar Gumbo kwam ze op bezoek. Ze kwam helemaal uit Guam om ons te zien. We zaten met zijn drieën in de bezoekruimte. Een andere gevangene, een gigantische vrouw die Kathy Tucker heette, rondde ook net een bezoek af. Ze zat naast me en hield ons scherp in het oog.
Dit was mijn moeders eerste bezoek sinds Christy in Gumbo zat. Christy en ik zaten aan de ene kant van de tafel, mijn moeder aan de andere. We hielden elkaars handen vast.
Mijn moeder wilde weten wat er gebeurd was, maar we wilden er niets over zeggen.
Ik dacht: jij was er niet bij, ik hoef mijn ziel niet voor je bloot te leggen. Ik staarde haar alleen maar aan tot ze ophield. Ik wist dat haar kant van de familie geen goed woord voor me over had. Ik wist dat mijn vaders familie dacht dat ik het vleesgeworden kwaad was. Mijn moeder had wel verwacht dat er zoiets zou gebeuren, maar ze besloot het te negeren.
Mijn moeder begon te huilen.
‘Christy zit in de gevangenis! Mijn kleintje zit in de gevangenis!’ snikte ze. Ze veegde haar ogen af met haar handen.
We waren ons terdege bewust van onze situatie en we hadden er in stilte al genoeg om gehuild. We hadden niets te zeggen. We zwegen en luisterden alleen maar. Toen ging mijn moeder los tegen mij.
‘Kijk nou wat je je zusje hebt aangedaan!’ gilde ze. ‘Kijk nou wat je hebt gedaan, Stacey.’
Het kwam volkomen onverwacht. Ik werd witheet.
Ik zei: ‘Kijk wat ík heb gedaan?’ Ik dacht: ik doe hier mijn uiterste best om alle schuld op me te nemen. Ik stond op. ‘Val maar dood. Jij wil zo nodig kijken naar wat ík gedaan heb? Serieus?’ Ik zei bijna: jij bent degene die Christy niet naar Guam wilde laten komen! Jij was de enige die had kunnen helpen. Ik slikte al mijn woorden in, maar mijn lichaam kon ik niet tegenhouden. Ik vloog over de tafel op haar af, al heb ik geen idee wat ik haar aan wilde doen.
Kathy Tucker greep me van achteren bij mijn bloes. Ze klemde een arm om me heen en tilde me zo van de grond. Ze droeg me naar de deur van de bezoekruimte. Ze deed de deur open en zette me binnen weer neer. Kathy zei dat ik rustig aan moest doen, want voor zulke stunts gooiden ze je zo in een isoleercel.
‘Wat daar aan tafel gebeurde was respectloos,’ zei ze. ‘Laat je daar niet door opnaaien. Je moet zorgen dat je nooit meer zo de controle verliest.’
Ze had gelijk. Maar ik was nog steeds woest. Ik kon niet geloven dat mijn moeder zo wreed en zo achterlijk kon doen. Ik bedacht ineens dat ik de enige ouder had vermoord die ooit de moeite had genomen om ons te helpen. Hoe afschuwelijk mijn vader meestal ook was, hij wist wel hoe hij dingen moest regelen. In nuchtere toestand was hij slim en hij loste problemen op. In nuchtere toestand betaalde hij als Christy tegen een schuur aan reed. In nuchtere toestand betaalde hij voor psychologen. Mijn moeder kon alles alleen maar erger maken. Het was zo ironisch dat ik bijna moest overgeven.
Ik probeerde me te beheersen. Het kostte me een paar minuten om af te koelen en weer normaal te doen. Ik zei bij mezelf dat mijn moeder al die energie niet waard was. Ik zei bij mezelf dat ik mijn tranen moest inslikken, en snel ook. Om een rotdag nog erger te maken hoefde je tenslotte alleen maar te gaan huilen in dat kippenhok.
Na die ruzie heb ik een paar jaar niet met mijn moeder gepraat. Als ze mij zo totaal de schuld van alles gaf, had ik haar niets meer te zeggen. Ik belde haar niet. Ik liet haar niet op bezoek komen. Waarom zou ik, als we toch alleen maar ruzie zouden krijgen? Waarom zou ik die moeite doen als ik me er alleen maar nog waardelozer door zou voelen? Ik bracht de dagen, weken, maanden en jaren van mijn gevangenisstraf door zonder mijn moeder. Ik zou zelf mijn weg moeten zoeken in het juridische systeem, moederziel alleen, een tiener nog. Ik zou van niemand in mijn familie goede raad krijgen, behalve van Christy, die nu zestien was, terwijl ik moest voorkomen wegens moord.
Ik stuurde mijn moeder elk jaar een verjaardagskaart. Dat was het enige contact met Deborah dat ik kon opbrengen.