Lessen in moed
Het kippengaas om ons heen was in een gruwelijke tint amandelbruin geschilderd. De verf bladderde altijd af , zodat we de roest eronder konden zien. We hadden de hele dag niets beters te doen dan de verf eraf te krabben met onze nagels.
Ik verveelde me kapot. Zonder Christy, die me altijd verdedigde, was ik bij vlagen ook bang.
Christy en ik probeerden contact te houden tijdens onze gevangenisstraffen, maar het viel niet mee. Er was maar één ander iemand die de moeite nam om contact met me op te nemen: Tom W.
De dag na de moord hoorde hij wat er gebeurd was. Een vriend belde hem op en zei dat hij de tv aan moest zetten. Toen hoorde hij het verhaal over de achttienjarige inwoonster van St. John die een dodelijk schot op haar vader gelost zou hebben. Tom was in shock. Een maand later ging hij bij de marine.
Toen Christy naar een andere gevangenis was overgeplaatst, kreeg ik een brief van hem. Hij zei dat hij het leuk vond om eindelijk een penvriendin te krijgen. Tom W. schreef dat hij geen idee had wat ik had doorgemaakt, maar dat hij geloofde dat ik een goed mens was. Hij schreef dat ik dat niet moest vergeten. Hij vroeg of hij me te spreken kon krijgen. Ik had al in geen maanden een stem van buiten gehoord. Ik mocht één telefoontje per week ontvangen op vrijdagmiddag om vier uur. Ik had alleen niemand om te bellen. En toen ineens wel. Uiteindelijk belde hij me elke week op dat tijdstip, om mij geld te besparen. Dat ging maanden zo door. Het maakte niet uit waar hij was of wat hij deed, op vrijdag kreeg ik hem aan de telefoon. Tom W. was mijn enige link met de buitenwereld. Hij bracht wat warmte in mijn leven en dat kon ik verdomd goed gebruiken.
We leerden elkaar steeds beter kennen. Ik was altijd dol op Tom W. geweest en ik had altijd erg veel respect voor hem gehad. Maar nu was het anders. Het was net als toen we verkering hadden, die twee weken op de middelbare school, alleen was het nu volwassener en intenser. We praatten over het trainingskamp en hoe zwaar dat voor hem was. We praatten over ons leven en onze hoop en onze dromen. We vertelden elkaar hoe we ons voelden. Ik kon gewoon niet geloven hoe makkelijk het was om Tom W. alles te vertellen. Hij was een enorme lieverd en hij had een waar engelengeduld. Maar als het even kon wilde hij de regels ook wel een beetje ombuigen. Hij was grappig.
Hij was bovendien een lekker ding.
We hadden het al vroeg over een relatie. Ik wilde dat hij zijn leven leidde en de dingen deed die een negentienjarige moest doen. Ik wilde niet dat hij zich dingen ontzegde voor mij. Ik zat immers nog wel even vast. Maar als er een wonder zou geschieden waardoor ik vrijkwam, dan zouden we een stel zijn, dat stond voor ons allebei vast. Het leek erop dat hij verliefd op mij was. Ik was in elk geval verliefd op hem.
Onze verhouding hield me geestelijk gezond en in leven, maar het was een bitterzoete bedoening. Het was de wortel die voor mijn neus bungelde en die ik nooit zou krijgen.
*
Soms kon ik echt niet meer tegen de druk en de eenzaamheid en de nachtmerries. Slapen werd alleen maar moeilijker. Ik had geen vrienden gemaakt. Ik miste Christy. Ik begon overdag en vooral ook ’s nachts flashbacks te krijgen.
Er waren weken, maanden verstreken en mijn proces begon te naderen.
Ik raakte steeds gestrester en kreeg al snel psychofarmaca voorgeschreven door het gevangenispersoneel, dat niet geïnteresseerd is in therapie voor gevangenen. Het was veel makkelijker om ons gewoon pillen te geven. Ik kreeg geen psychologische hulp aangeboden. Ik kreeg alleen psychologen te zien als ik onderzocht moest worden in verband met mijn rechtszaak. Die lui wilden de kleinste details over mijn leven weten, maar boden geen steun of hulp.
De psychologisch medewerker van Gumbo schreef me Vistaril voor. Dit soort kalmeringsmiddelen waren snelle lapmiddeltjes om de gevangenen hanteerbaarder te maken. Ik werd een totale zombie van de Vistaril. En ik geloof niet eens dat ik er beter van ging slapen. Als ik mijn pil niet nam, kwam daar gedonder van. Ik slikte elke dag gehoorzaam mijn pilletje totdat ik in de gevangenis doorkreeg hoe het werkte. Daar leerde ik net te doen alsof ik mijn pil nam, zonder hem echt door te slikken. Dan verborg ik de Vistaril, die ik kon gebruiken om vrienden te maken. Er zaten daar vrouwen die dat spul juist graag wilden slikken. Dit deed ik maar heel even, tot ik zei dat ik geen pillen meer wilde en ze eindelijk gingen luisteren.
Ik moest iets anders doen om me beter te gaan voelen. Ik moest opener worden. Ik moest gesprekken gaan voeren. Ik moest niet de hele tijd alleen maar met mezelf bezig zijn.
In de gevangenis sloeg de waarheid me recht in het gezicht. Voor het eerst in mijn leven had ik geen masker meer op. Ik hoefde me niet meer voor te doen als die dochter met die goede cijfers. Ik hoefde niet perfect slank te zijn, met precies het goede kapsel en de juiste eyeliner. Ik hoefde hem geen plezier meer te doen. Ik hoefde niet meer tegen mijn moeder te liegen dat alles goed was. Ik hoefde niet meer te doen alsof ik haar niets kwalijk nam. Het hoefde niet meer zo nodig prima met me te gaan.
Het ging helemaal niet prima met me en het voelde goed om dat toe te geven, tegenover mezelf én tegenover de rest van de wereld.
Wat er ook gebeurd was in mijn verleden, ik was wie ik was.
Er begonnen vrouwen naar me toe te trekken in de gevangenis, vooral oudere vrouwen. Ze beschouwden me als een kind, een kind dat haar eigen vader had vermoord omdat hij haar had verkracht. Ze zagen dat ik nooit bezoek kreeg. Ze zagen dat ik alleen pro-Deoadvocaten had. Er was niemand op de hele wereld die me hielp. Nu Christy weg was, kon ik vriendschap accepteren als het me werd aangeboden.
Ik deelde een stapelbed met een oudere vrouw die Sandy heette. Ze probeerde me een paar dollar toe te stoppen om snoep en snacks te kopen.
Eerst wilde ik het niet aannemen. Ik kon me nog lang niet openstellen. En ik wilde haar ook niets verschuldigd zijn omdat ik toevallig geld van haar had gekregen.
‘Neem het nou maar,’ zei Sandy. ‘Ik heb genoeg en ik wil het graag aan jou geven.’
Toen dit een paar keer was gebeurd, vroeg ik: ‘Waarom?’
‘Het voelt goed om het met jou te delen,’ zei Sandy. Ze was klein, net als ik, en ze had kinderen van mijn leeftijd. Toen kwam ze even bij me zitten om me iets te leren over het leven in de gevangenis. ‘Als je niet hebt wat de anderen eten, terwijl je eigenlijk ook wilt snacken, word je vanzelf rancuneus. Uiteindelijk ga je liegen of stelen om te krijgen wat je wilt. Ik lieg en steel al mijn hele leven. Ik wil niet dat jij hetzelfde moet doormaken of dat jij je zo moet voelen. Dus vandaar… Ik heb geld over, ik wil het aan jou geven en ik wil dat je het gewoon aanneemt.’
Soms lieten gevangenen hun kastjes openstaan en dan stond ik watertandend naar hun Snickers te kijken. Maar ik zou het nooit in mijn hoofd halen om eten te pikken. Stelen van een gevangene kan je dood worden. Maar ik snapte wel wat Sandy bedoelde. Ik had vroeger wel winkeldiefstalletjes gepleegd, in de brugklas of de tweede. Misschien zaten er gevoelens vanbinnen die ik niet begreep. Er begon iets te veranderen in mijn hart.
Ik besloot het risico te nemen. Ik nam Sandy’s geld aan.
Ze bedankte me dat ze mij mocht helpen, gek genoeg. Ze vertelde dat haar eigen dochter niet meer met haar wilde praten. Ze is zeven maanden lang mijn celgenoot gebleven, voor ze werd overgeplaatst naar een gevangenis in Texas. Ik geloof dat ze zat voor drugsbezit. Haar vriendin (en dan bedoel ik ook écht haar vriendin) was Kathy Tucker, een vrouw van één meter tachtig lang. Kathy werd mijn beschermengel. Ze werd op een gegeven moment vrijgelaten, maar dat was nooit voor lang. Ze belandde altijd weer in Gumbo vanwege haar problemen met drugs.
Ik werd ineens behoorlijk vaak lastiggevallen. Nu Christy weg was, was ik doodsbang. Een zekere Diane had de pik op me. Ze was mager, ze had een gouden tand en het woord ‘lelijk’ was nog te mooi voor haar. Ze had een schelle stem en een kapsel in de vorm van een soort kegel, zwart met geblondeerde punten. Ze gilde altijd tegen me met haar felrode lippen. ‘Vuil kreng!’ Dat soort dingen.
Dan draaide ik me razendsnel om en liep de andere kant op.
Kathy Tucker pakte me kalmpjes bij mijn arm en zei: ‘Ik zal jou eens even leren hoe je je hier kunt redden.’
‘Dat weet ik allang,’ zei ik koppig. ‘Ik negeer haar gewoon. Ik doe net alsof ik haar niet hoor.’
Kathy zei: ‘Dat werkt niet. Je moet voor jezelf op leren komen. Ze heeft je zonet uitgescholden, dus je gaat er gewoon op af en je zegt dat je daar niet van gediend bent.’
Ik was doodsbenauwd voor Diane, net als de meeste gevangenen die nog enigszins bij hun verstand waren. Kathy gaf me een bemoedigend duwtje in de rug. Ik haalde diep adem en stapte op Diane af. Ik hoopte maar dat ze me niet helemáál in elkaar zou slaan.
Ik zei bij mezelf dat het best zou lukken, dat ik ergere vijanden had getrotseerd. Ik zei tegen Diane: ‘Je hebt me zonder enige reden uitgescholden en daar ben ik eigenlijk niet van gediend.’ Ik was zo ontzettend blank. Ik wist wel dat ik eruitzag alsof ik net van de tennisbaan kwam. Maar ik zette door. ‘Ik heb je nooit iets misdaan, dus je hoeft me niet uit te schelden.’
Dianes nek begon agressief heen en weer te bewegen en ze deed haar mond al open om iets te zeggen, maar in plaats van een brutale bek op te zetten, zei ze: ‘Het spijt me.’
Ik draaide me om naar Kathy en mijn hele houding was in één klap veranderd. Ik had me nog nooit zo zelfverzekerd gevoeld in de gevangenis. Ik besefte pas achteraf dat Kathy de hele tijd met over elkaar geslagen armen achter me had gestaan en Diane vuile blikken toewierp toen ik haar toesprak.
Hoe dan ook begon ik de gevangenisregels langzaam door te krijgen.
We vormden een raar soort familietje. Mijn gevangenismoeders Sandy en Kathy zorgden zo’n beetje voor me. Mijn andere celgenote Paula ook. Dat was een soort omaatje dat haar zilvergrijze haar in een paardenstaart droeg. Ze mocht al bijna weg uit Gumbo en ze wist dat ik er nog een tijdje zou zitten. Ze leerde me haken, zodat ik wat geld kon verdienen.
Haken was verdomd moeilijk! Ik verprutste het keer op keer. Maar Paula had eindeloze hoeveelheden geduld en bleef maar voordoen hoe het moest. Toen ze weg was, bleef ik oefenen en uiteindelijk kreeg ik het in de vingers.
Elke avond rond acht of negen uur kregen we thee. ’s Winters was die warm, ’s zomers koud. We kregen het in van die goedkope plastic bekers waar de condens altijd van afdruipt. Iedereen wilde een hoesje hebben voor om die theebeker. Op een gegeven moment kon ik er eentje haken in maar tien minuten en ik vroeg een dollar voor zo’n bekerhoesje.
Het was een dure grap om in de gevangenis te zitten. Ik moest voor elk van mijn misdaden 64 dollar betalen. Er waren rechtbankkosten en bijzondere uitgaven. Niemand wilde zich wassen met gemeentezeep of -shampoo. Dus heb ik mijn hele gevangenistijd lang gehaakt voor geld.
Ik verveelde me toch kapot en ik had tijd zat. Paula had me de basissteken geleerd en de rest leerde ik uit een boek met haakpatronen uit het boekenkarretje. Ik leerde mezelf steeds moeilijkere dingen haken. Ik was een ontzettende perfectionist. Een hoesje dat al voor de helft af was, haalde ik zo uit als het me niet beviel. Ik vond het mooi dat je iets kon maken van niets. Dan bedacht ik iets, wat vervolgens onder mijn ogen tot stand kwam. Bovendien deed handwerken me aan oma Lannert denken. Die haakte vroeger spreien voor ons.
Ik werd zo goed dat ik op een gegeven moment hartvormige kussentjes kon maken die de andere gevangenen mooi vonden. De randen waren opengewerkt en ik vulde de gehaakte hartjes met aan repen gescheurde lakens. In Gumbo kreeg je altijd nieuwe lakens. (Later in de ‘echte’ gevangenis kreeg ik er maar een en als ik dat kwijtraakte, had ik mooi pech.) Ik deed ongeveer twintig minuten over zo’n kussen en ik verkocht ze voor vijf of acht dollar, afhankelijk van hoe aardig ik iemand vond. Ik werd gestoord van al dat gescheld in de gevangenis. Als iemand andere vrouwen afzeek in mijn bijzijn, wist ik dat ze ook zo over mij zou praten. Zulke types moesten acht dollar betalen. Soms merkte ik dat een vrouw ineens heel aardig deed omdat ze een kussen wilde voor vijf dollar.
Als ik niet haakte, leerde ik wel kaartspelletjes en ik leerde ze allemaal. Gumbo had geen bibliotheek, maar ik las alle boeken op het boekenkarretje. Ik leerde ook allerlei mooie knutseldingen maken met overtrekpapier en ik maakte enveloppen. Ik vond, net als Paula, dat ik moest doorgeven wat ik geleerd had. Als ik een medegevangene zag die zo te zien wel wat extra’s kon gebruiken, ging ik bij haar zitten en leerde haar iets. Waarschijnlijk had ik niet zo’n engelengeduld als Paula, maar ik deed mijn best.
De tijd gaat onvoorstelbaar traag voorbij als je drieëntwintig uur per dag in je cel zit.
Ik dacht veel na over God. Ik was kwaad op Hem.
Toen ik zeven was, gingen we een tijdje naar een anglicaanse kerk. Christy en ik gingen die zomer naar zondagsschool en dat was leuk. Maar verder was ik helemaal niet kerkelijk opgevoed. Ik wist wel wie Jezus was en ik geloofde.
Toen ik ouder werd, vroeg ik God om bijstand, maar Hij schoot me nooit te hulp, dus vroeg ik het ook maar niet meer. Ik was enorm teleurgesteld in het geloof. Ik kon maar niet begrijpen waarom God zo veel ellendige dingen liet gebeuren in mijn leven. Hoe kon hij toelaten dat ik werd aangerand en verkracht? Ik had alle hoop verloren en wilde niets te maken hebben met zo’n soort God.
Maar in de gevangenis begon ik opnieuw na te denken over religie. Daar begon ik weer in God te geloven, want ik had niets of niemand anders. De enige geestelijke hulp die ik kon krijgen, was van een non. Ik besloot het te doen en vanaf dat moment praatte ik eens per week met zuster Judith, gezeten aan een rond tafeltje in de eetzaal. Ze was ouder, met zacht, wit haar en blozende appelwangen. Ze had een lieve glimlach. Ze droeg een bril, een zwarte hoofddoek en een kleurloze rok. Ik vertelde haar alles, zonder ook maar het kleinste detail weg te laten.
Ik vertelde haar hoe kwaad ik was en waarom. Dat ik kwaad was op God. Op mijn ouders. En vooral ook op mezelf. Ze leerde me visualiseren. Ze wees me erop dat we een vrije wil hebben en onze eigen keuzes maken. Naast die keuzes had je nog Gods wil. Ze maakte een behoorlijk logisch verhaal van de puinhoop die mijn leven was. Ze zei dat ik op God moest vertrouwen en Hem gewoon de leiding over mijn leven moest geven.
Dus dat deed ik. Hoewel ik hoogstwaarschijnlijk levenslang zonder kans op vervroegde vrijlating voor de boeg had, ging ik vertrouwen. Ik zei Psalm 23 op en gaf me over. Ik had geen vrede met mijn verleden of mijn toekomst, maar ik kon Jezus wel toestaan me te helpen mijn lot te dragen. Ik moest geloven dat God een deur voor me zou openen als de tijd er rijp voor was.
In die tijd was ik bezig met een zelfhulpboek voor slachtoffers van seksueel geweld. De tweede psychologe die mij onderzocht gaf het aan me na haar beoordeling van mijn toestand. De ideeën die erin stonden waren een openbaring voor me. Voor het eerst hoorde ik dat het niet mijn schuld was wat hij met me had gedaan. Ik geloofde het nog niet helemaal, maar ik begon er wel over na te denken. Het zelfhulpboek zette me echt aan het denken. Ik had mezelf mijn hele leven beschouwd als slachtoffer van mijn vader en nu ineens was er een boek dat me een overlevende noemde. De psychologe zei dat ik minstens twee huiswerkopdrachten per week bij haar moest inleveren. Ik stuurde ze op, want ik dacht dat het bij het psychologische onderzoek van de rechtbank hoorde. Later ontdekte ik dat ze het alleen maar deed om me te helpen.
Ik verslond het boek en het werkboek dat erbij hoorde. In het werkboek moest ik antwoord geven op vragen waar ik letterlijk nog nooit bij had stilgestaan. Vragen als:
- Wat is wat mij betreft nog onafgedaan?
- Hoe kan ik op een gezonde manier met mijn gevoelens omgaan zonder anderen te schaden?
- Hoe kan ik mezelf vergeven?
- Kan ik zelf beslissen dat ik wil genezen?
Deze ervaring maakte me opener. Niet veel opener, maar wel iets meer dan voorheen. Wat ik leerde stelde me ook in staat om weer contact met mijn moeder op te nemen. Als ze me schreef, kon ik voortaan terugschrijven. Door die cursus leerde ik dat Deborah hoe dan ook mijn moeder was, wat ze ook gedaan of nagelaten had, en dat ze ondanks haar tekortkomingen de enige moeder was die ik ooit zou hebben en dat ze van me hield. Ik zou geen nieuwe moeder krijgen en ik wist dat ik ook van haar zou moeten houden.