Een nieuw leven
Ik moest mijn levenslange gevangenisstraf gaan uitzitten in de Renzgevangenis in Cedar City in de staat Missouri, midden in de rimboe, op het terrein van een voormalige boerderij. Het gebouw zag eruit als een wit, symmetrisch schoolgebouw, behalve dan dat er hoge hekken omheen stonden en aan de achterkant stond een hoge watertoren. Ik ging naar een klein gebouwtje waar ze witte overalls droegen: de afdeling Ontvangst en Oriëntatie. Ik moest twee weken in O&O blijven voor medisch onderzoek en IQ-tests, voordat ik bij de andere gevangenen gezet kon worden.
Ik vond het geweldig.
Alles was beter dan Eminence Avenue 3719.
Het kon alleen maar beter zijn dan Gumbo.
Toen ik aankwam, werd ik gevisiteerd, een procedure die ik al kende van Gumbo. Daar werden we voor en na ieder bezoek gevisiteerd, plus alle keren dat de gevangenbewaarders er een of andere rare reden voor verzonnen. Het was een vernederende, tijdrovende beproeving. We moesten al onze kleren uitdoen, hurken en dan drie keer hoesten. Het hurken deed pijn aan mijn benen. Als we iets verstopt hadden in onze ‘natuurlijke openingen’ zouden eventuele verborgen voorwerpen door dat hoesten in die houding naar buiten geduwd worden. Alleen vrouwen mochten deze procedure uitvoeren.
Mannelijke cipiers fouilleerden ons voor en na bezoekjes of gewoon wanneer het ze nodig leek. Dan moest je je jas uittrekken en je armen en benen spreiden, als de mens van Vitruvius van Da Vinci. De cipier ging dan met zijn handen langs je kraag, over je schouders en armen en via de binnenkant van je armen weer omhoog. Zijn handen gleden langs je ribben en tussen je borsten door. Met de rug van zijn hand tilde hij dan je borsten op om eronder te kijken en dan ging hij via de bh-beugel naar je rug. Dan voelde hij langs je broekband, om je middel heen, en bewoog hij zijn handen omlaag langs de buitenkant van je benen, naar je enkels. Dan weer omhoog langs de binnenkant van je benen, tot vlak onder de venusheuvel. Als je een viespeuk trof, stopte hij iets te laat, bijna bij je vagina. Als een gevangene klaagde dat zo iemand te intiem werd, ging ze regelrecht naar de isoleer.
Ik klaagde nooit.
Ik was aangenaam verrast dat ik zo veel bekende gezichten trof in Renz, zowel in de O&O als tijdens het luchten. Ik kende zeker een derde van de vrouwen daar van mijn twee jaar in Gumbo. Het waren niet allemaal vriendinnen, maar dat maakte niet uit. Ze kenden me en ze wisten wat ik er al op had zitten. Ik kreeg van meet af aan een beetje respect. Ik weet nog dat een meisje me in elkaar wilde tremmen, gewoon omdat ik nieuw was. Toen ze besefte wie ik was, krabbelde ze terug, zo van: ‘Nee, dat is Stacey Lannert, die is wel oké.’
Vrouwen met wie ik een goed contact had – vrouwen die mijn bekerhoesjes voor één dollar kregen – smokkelden sigaretten en cakejes voor me mee. O&O was niet zo heel erg, ook al zaten we dan continu opgesloten. We hadden maar één uur recreatie en we moesten overal naartoe lopen in een rij, netjes achter elkaar. In de kantine kreeg ik mijn eerste schrik te pakken. Een zwarte vrouw van 140 kilo die Dikke Faye heette, werkte in de keuken.
Toen ik op een dag langs haar liep, zei ze: ‘Jij bent wel een knap ding. Je wordt van mij.’
Mooie boel, dacht ik. Word ik straks het liefje van Dikke Faye als ik word overgeplaatst naar het hoofdgebouw. Ik maakte me zorgen. De gevangenen wisten dat ik eraan kwam en ze wisten wat ik had gedaan. Ze wilden er nu alleen nog achter zien te komen wat ik voor iemand was.
Die eerste dag liep ik het hoofdgebouw binnen met opgeheven hoofd. Ik toonde geen angst… en niemand viel me lastig. Het hielp dat mijn zusje de laatste twee jaar in Renz had gezeten. Ze was vlak voor mijn proces vrijgelaten. Christy had het vuile werk al opgeknapt en iedereen in elkaar geslagen die daar ook maar enigszins om vroeg. Ik sloeg nog geen deuk in een pakje boter, maar ik profiteerde mooi mee van de Lannertreputatie. En de gesmokkelde sigaretten en cakejes – welkome geschenken – bleven komen.
Er was een lesbisch stel, Jazz en Josie, die zo’n beetje Christy’s vader en moeder hadden gespeeld in de gevangenis. Je had van die stellen waarbij de ene vrouw duidelijk het ‘mannetje’ was en de andere het ‘vrouwtje’. Homoseksualiteit is anders in de gevangenis; het is overal. Toen ik Jazz in het oog kreeg, vloog ik meteen op haar af en sprak haar aan. Een zekere Patricia zag ons praten en verspreidde meteen het gerucht dat ze me in elkaar wilde slaan. Patricia was het nieuwe vriendinnetje van Jazz. Jazz legde het uit: het was respectloos om met een vrouw te praten zonder dat haar vriendin erbij was.
Eerst begreep ik er niks van. Ik zei: ‘Patricia hoeft zich geen zorgen te maken. Ik ben niet lesbisch.’ Toen dacht Patricia weer dat ik iets tegen lesbo’s had. Uiteindelijk kwamen we er wel uit en niemand sloeg me in elkaar. Maar ik paste vanaf dat moment wel op met wie ik praatte en ik kwam erachter dat je altijd wel problemen kunt verwachten als je een van die vrouwen aanspreekt.
Binnen de kortste keren dienden zich allerlei lesbische beschermengelen bij me aan. Die dachten dat ik wel wat hulp kon gebruiken in mijn nieuwe onderkomen. Op zo’n manier was bescherming in elk geval gegarandeerd. Ik sloeg het aanbod elke keer vriendelijk doch beslist af. Ik kende die spelletjes inmiddels en ik trapte er niet in. Ik had trouwens geen hulp nodig. Ik kende wel een paar mensen en ik had wat geld. Ik was al met al redelijk in het voordeel.
Zolang ik Dikke Faye tenminste niet tegen het omvangrijke lijf liep.
Eenmaal in Renz had ik er ongeveer vijf seconden voor nodig om te snappen dat er niet alleen gevangenisregels zijn, maar ook gevangenenregels. Om het te overleven moest je een strikte gedragscode volgen.
1. Als je zelf geen kinderen hebt misbruikt, word je ook geen vrienden met iemand die dat wel heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor babymoordenaars. Daar praat je gewoon niet mee. Daar doe je niet aardig tegen. Je gaat niet met ze om. Zij zijn de geijkte doelwitten, het pispaaltje van iedereen. Als een cipier een gewone gevangene treitert, zal ze dat afreageren op iemand die iets met kinderen op haar kerfstok heeft. Iedereen staat voor zijn gevoel boven kindermisbruikers en babymoordenaars. Die vrouwen vormen noodgedwongen hun eigen subcultuurtje.
2. Je klikt nooit. Je pikt alles. Als iemand je vraagt om een tas vol smokkelwaar bij je te houden terwijl haar cel wordt doorzocht, dan doe je dat. Als jij gepakt wordt met die smokkelwaar, accepteer jij de straf daarvoor.
3. Soort zoekt soort. Zoek een groep vrouwen van je eigen soort en blijf daarbij in de buurt. Er zijn geen bendes in de vrouwengevangenis, maar wel groepen. Je kunt best leuk omgaan met vrouwen die anders zijn – qua ras of religie – maar meer ook niet.
*
De maatschappelijk werkers waren een soort ouders. Het was hun taak om ons waar nodig te helpen en om straf uit te delen als we overtredingen begingen. Alles wat je wilde, wat je nodig had of waar je last mee kreeg kwam van een maatschappelijk werker. De mijne heette mevrouw Case en ze was een ouwe taaie. Ze kende mijn zusje Christy en die had haar maatschappelijk werker heel wat hoofdpijn bezorgd.
Mevrouw Case zei: ‘Met jou gaan we niet zo veel problemen krijgen als met je zusje, of wel soms?’
‘Ik hoop van niet,’ zei ik.
We hadden daar geen cellen, maar afgeschoten hokjes die nog het meest weg hadden van paardenstallen. Mevrouw Case zei dat ik een paardenstal moest delen met ene Sabrina Kinsey.
Renz had zes afdelingen met 80 à 90 vrouwen per afdeling. We zaten hutje mutje op elkaar, continu in elkaars blikveld. Onze slaaphokjes hadden geen echte muren. Twee vrouwen deelden een slaaphokje dat net groot genoeg was voor een stapelbed. Niemand wilde boven slapen. Er hingen tl-balken aan het plafond die ’s nachts nauwelijks gedimd werden. Je moest een kussen of een handdoek over je hoofd trekken als je het donker wilde hebben. Als je boven sliep kon je iedereen zien – 80, 90 vrouwen – en had je absoluut geen privacy. Ik was nieuw. Ik kreeg het bovenste bed.